11
De Cock keek naar Vledder, die het
telefoongesprek had beëindigd en de hoorn op het toestel
teruglegde.
‘Wat zei Kruidenwinkel?’
De jonge rechercheur maakte een vermoeid gebaar.
‘Hij moet zich eerst aankleden, zijn auto uit de garage halen en
naar het Bevolkingsregister aan de Herengracht rijden. Dat duurt
nog wel even. En dan hoopt hij maar, dat daar de
personeelsadministratie voor hem toegankelijk is.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dat lukt wel. Hij heeft mij in het verleden diverse keren
geholpen.’ De oude rechercheur kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Kende
hij een man met de naam Van Oosterwijker?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Die kende hij niet. Maar dat was volgens de heer Kruidenwinkel
niet zo verwonderlijk. Het personeelsbestand was nogal omvangrijk.
Bovendien waren er de laatste jaren veel mutaties.’
‘Hij had geen bedenkingen. Ik bedoel, hij toonde zich bereid om
voor ons in de personeelsadministratie te duiken?’
Vledder knikte. ‘Voor ons?’ sprak hij met een grijns. ‘ “Voor
rechercheur De Cock,” zei hij, “doe ik alles.” ’
De oude rechercheur glimlachte.
‘Dat alles zal wel zijn beperkingen hebben,’ sprak hij
relativerend. De grijze speurder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Toch vreemd, dat die Peter van Oosterwijker in de telefoongids van
Baarn en Soest totaal niet voorkomt.’
Vledder zuchtte.
‘De inlichtingendienst kon mij niet helpen en ook de politie in
Baarn had nooit van ene Peter van Oosterwijker gehoord.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Laten we hopen,’ sprak hij met een zorgelijk gezicht, ‘dat de
moordenaar van notaris Van den Hoeve en dokter Achterbosch net
zoveel moeite heeft om hem op te sporen als wij.’
Vledder keek hem gespannen aan.
‘Denk je echt dat zijn leven gevaar loopt?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Naar mijn overtuiging is er iemand fanatiek op uit om alle
getuigen rond de dood van Frederik Johannes van Fluijtenberg uit de
weg te ruimen.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘En als je het adres van die Peter van Oosterwijker hebt… wat
dan?’
De Cock zwaaide.
‘Dan mobiliseren we direct de politie ter plekke en gaan erheen…
waar ook. Al is het in Tietjerksteradeel.’
Vledder wees naar de grote klok boven de toegangsdeur.
‘Nu nog?’ riep hij onthutst. ‘Kijk eens, het is bijna drie
uur.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘We kunnen die vent toch niet laten vermoorden.’ In zijn stem
vibreerde de wanhoop. ‘Bovendien is Peter van Oosterwijker
vermoedelijk nog de enige man die opening van zaken kan geven… die
ons kan vertellen wat er drie jaar geleden rond het overlijden van
Frederik Fluweel precies is gebeurd.’
Vledder keek hem argwanend aan.
‘Zou hij dat doen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Ons de toedracht vertellen?’
De Cock knikte.
‘We maken een redelijke kans,’ antwoordde hij rustig. ‘Als we hem
duidelijk kunnen maken dat hij zijn leven slechts kan redden door
ons de waarheid te openbaren, dan gaat hij misschien door de
knieën.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Ook als zijn aandeel niet groter is dan het “vergeten” van het
plaatsen van het overlijden op de computeruitdraai voor de
politie?’
In zijn stem klonk twijfel.
De Cock stond van zijn stoel op.
‘Als Peter van Oosterwijker ons wil zeggen in wiens opdracht hij
dat destijds deed, dan komen we toch dicht bij de bron.’
De oude rechercheur kwam achter zijn bureau
vandaan en begon door de grote recherchekamer te stappen. Hij deed
dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich
gemakkelijker ordenen.
Het zoemen van een defecte tl-buis boven zijn hoofd stoorde hem
niet. Hij was er in de loop der jaren aan gewend geraakt, dat wel
ergens in de grote recherchekamer een tl-buis defect was.
Wat was er voor vreemds, zo bedacht hij, aan de dood van Frederik
Johannes van Fluijtenberg? Met welke geheimzinnigheden was zijn
sterven omgeven? Waren zijn beide criminele en uiterst gewelddadige
neven Wouter en Walter nu op oorlogspad? Waarom? Had die valse
rouwcirculaire hen tot een reeks wanhoopsdaden geïnspireerd? Van
wie was dat valse bericht van overlijden afkomstig? Wat wist de man
of de vrouw, die ze had verzonden? Wat was zijn of haar doel…
oogmerk? Welke duistere rollen speelden Patricia en Richard
Roosendaal… Charles van Ulvenhout? Was Freddy, de natuurlijke zoon
van Frederik Fluweel in Antwerpen, zich plotseling bewust geworden
dat ook hij rechten had op het ontzaglijke vermogen van zijn vader?
Waarom pas nu, na ruim drie jaar… en welke wegen had hij bedacht om
die rechten te realiseren?
De vragen stormden op hem af.
Ineens stond hij stil. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder
boog zich voorover en nam de hoorn op.
Het duurde maar kort. Met een wit vertrokken gezicht legde de jonge
rechercheur de hoorn op het toestel terug.
De Cock liep op hem toe.
‘Was het Kruidenwinkel?’
Vledder knikte.
‘Hij belde vanaf het Bevolkingsregister.’
‘En?’
De jonge rechercheur keek naar hem op.
‘Peter van Oosterwijker is dood.’
De Cock reageerde geschrokken.
‘Vermoord?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Hij kwam drie weken geleden bij een
verkeersongeval om het leven.’
De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens,
onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij
leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau.
Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het
was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met
duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit
de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en
zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat de pijn betekende.
Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken
dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen
in het duister te tasten, gaven de helse duiveltjes acte de
présence.
Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Is het weer zover?’
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo
zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek
een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden
in zijn onderlip.
‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘Het duurt nooit zo lang.’
De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik heb vannacht ook veel
te kort geslapen. Hooguit een uur of vier.’ Op het gezicht van de
grijze speurder brak een glimlach door. ‘Dat kun je het oude lijf
van mij ook niet meer aandoen.’
Vledder rekte zich geeuwend uit.
‘Dat heeft niets met een oud lijf te maken,’ sprak hij kreunend.
‘Ik heb vanmorgen sinds ik opstond ook het gevoel, dat ik niet veel
meer ben dan een lome zak met rammelende botten.’
De Cock lachte. De pijn in zijn kuiten trok langzaam weg.
Voorzichtig tilde hij zijn benen van zijn bureau en rolde zijn
stoel naar voren.
‘We zullen ondanks onze lichamelijke mankementen toch verder moeten
met deze zaak.’ Hij liet zijn ellebogen op zijn bureau rusten en
drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Zoals ik al verwachtte,’
memoreerde hij bedachtzaam, ‘werkte Peter van
Oosterwijker op het Bevolkingsregister van Amsterdam.’
Vledder knikte.
‘En hij was, volgens referendaris Kruidenwinkel, inderdaad
verantwoordelijk voor het plaatsen van namen van overledenen op de
computeruitdraai voor politie en justitie.’
De Cock keek naar hem op.
‘Heb je,’ vroeg hij belangstellend, ‘al een oplossing voor het
raadsel van het verdwenen adres van wijlen Peter van
Oosterwijker?’
Vledder knikte.
‘Drie jaar geleden is Peter van Oosterwijker met zijn vrouw vanuit
Zwanenburg naar Baarn verhuisd. Hij kocht daar een huis… op naam
van zijn vrouw. Ook het telefoonnummer stond op haar naam:
Anna-Maria van Fluijtenberg.’
De Cock keek hem verbijsterd aan.
‘Van Fluijtenberg?’
Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een
notitie.
‘Ik heb dat vanmorgen, voordat jij met je moeie voeten het bureau
binnenstapte, eens laten uitpluizen. Frederik Johannes van
Fluijtenberg, alias Frederik Fluweel, had een broer, Johannes.’
‘Johannes, de vader van W&W,
Wouter en Walter.’
Vledder knikte.
‘Die Johannes is al ruim tien jaar geleden overleden en sinds die
tijd zijn de broeders W&W ook
wees, want hun moeder was al ver daarvoor overleden.’ De jonge
rechercheur raadpleegde zijn notities. ‘Maar Frederik Fluweel had
ook twee zusters: Frederika-Francisca… op veertigjarige leeftijd
gestorven aan multiple sclerose, getrouwd met Wilhelmus Roosendaal,
moeder van Richard en Patricia… en Anna-Maria, de jongste zuster,
getrouwd met Peter van Oosterwijker.’
‘Kinderen?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘In de tweede generatie hebben we alleen de neven Wouter en Walter
van broer Johannes, Richard en Patricia van zus Frederika-Francisca
en… de natuurlijke zoon van Frederik Fluweel… Freddy in
Antwerpen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Alle vijf belanghebbenden… potentiële erfgenamen.’
Vledder grinnikte.
‘Maar het criminele duo Wouter & Walter trok aan het langste
eind… Zij erfden de gehele nalatenschap van oom Frederik.’
De Cock negeerde de opmerking. Hij plukte nandenkend aan zijn
onderlip.
‘Heb je het adres van de vrouw van wijlen Peter van Oosterwijker in
Baarn?’
Vledder bekeek zijn notities.
‘Prinses Marielaan.’ De jonge rechercheur fronste zijn wenkbrauwen.
‘Baarn,’ sprak hij nadenkend, ‘Prinses Marielaan… woont daar geen
kennis van jou?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet van mij,’ antwoordde hij knorrig, ‘maar van Baantjer.’
‘Zie je hem nog wel eens?’
‘Baantjer?’
‘Ja.’
De Cock grinnikte.
‘Gelukkig niet. Die vent vraagt je het hemd van het lijf.’ De oude
rechercheur kwam uit zijn stoel overeind en slenterde naar de
kapstok. Vledder liep hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Naar Baarn. Ik ben benieuwd hoeveel mevrouw Van Oosterwijker van
haar eigen familie weet.’ De grijze speurder zweeg even, peinzend.
‘En of het werkelijk een verkeersongeval was.’
Mevrouw Van Oosterwijker keek De Cock verwonderd
aan.
‘Een ongeval? Zeker was het een ongeval. Ik zat naast hem.’
‘In de wagen?’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte.
‘We waren op visite geweest bij oude kennissen van ons in
Zwanenburg. We reden hierachter op de Amsterdamse Straatweg en
waren bijna thuis. Ineens zakte Peter bewusteloos over het stuur.
Gelukkig gleed ook zijn voet van het gaspedaal zodat de wagen vaart minderde. We hobbelden over het
fietspad en kwamen tegen een boom tot stilstand.’
‘Uw man was dood?’
Mevrouw Van Oosterwijker zuchtte.
‘Vermoedelijk was hij dat al voor wij tegen die boom
terechtkwamen.’
‘Hartstilstand.’
‘Dat vermoed ik. De politie heeft er een verkeersongeval van
gemaakt en dat heb ik maar zo gelaten.’
‘U hebt geen letsel opgelopen?’
Mevrouw Van Oosterwijker wreef langs haar hals.
‘Ik heb zo nu en dan nog wel pijn in mijn nek van die klap.’ Over
haar gezicht gleed een moede glimlach. ‘Dat zal wel slijten.’
De Cock liet zijn blik door de ruime kamer dwalen.
‘U woont hier mooi.’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte.
‘Deze bungalow hebben we drie jaar geleden gekocht. We woonden in
een huurhuis in Zwanenburg. Toen Peter een goede klapper maakte in
de loterij konden we dit van onze neven overnemen.’
‘Wouter en Walter?’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte opnieuw.
‘Ze hadden het van mijn broer Freek geërfd en waren bereid om het
voor een zacht prijsje aan ons over te doen.’
De Cock keek de vrouw voor zich onderzoekend aan. Hij schatte haar
op voor in de vijftig. Ze droeg een soort bloemetjesschort met
volanten en haar grijzende haren lagen in vlechten rond haar hoofd.
Haar te grote handen hingen gevouwen in haar schoot en haar
lichtblauwe ogen blikten rustig boven dikke roodgeaderde wangen. Ze
had, zo onderging de oude rechercheur het, de uitstraling van een
ontwapenende argeloosheid.
‘U onderhoudt nog relaties met uw familie?’
Mevrouw Van Oosterwijker schudde haar hoofd.
‘Wouter en Walter zijn nog even op de begrafenis van mijn man
geweest, maar verder zie ik ze nooit. Ze wonen in België en hebben
zo hun eigen besognes.’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Richard en Patricia?’
Mevrouw Van Oosterwijker verschoof iets op haar stoel. Ze toonde
voor het eerst iets van onrust.
‘Kinderen van Francie,’ reageerde ze vinnig.
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Uw zuster Frederika-Francisca?’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte.
‘Wij noemden haar thuis altijd Francie… een kreng. En dat werd nog
erger toen ze met die Willem Roosendaal trouwde.’
De Cock glimlachte.
‘U was niet erg op uw zuster gesteld?’ vroeg hij overbodig.
Mevrouw Van Oosterwijker schudde haar hoofd.
‘Het is natuurlijk erg dat ze die ziekte kreeg… zoals later haar
dochter Patricia. Maar ik zeg altijd: een mens krijgt zijn trekken
thuis. Ze heeft mij vaak vernederd… gekrenkt. Ze behandelde mij
altijd uit de hoogte… alsof ik haar dienstbode was.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘En uw broer Frederik?’
Op het blozende gezicht van mevrouw Van Oosterwijker gleed een
glans van vertedering.
‘Freek… Freek was een schat. Hij was het ook die mij aan Peter
koppelde, zodat ik uit de buurt van Francie kwam.’
‘Freek kende Peter?’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte.
‘Ze hadden samen wel eens een karweitje opgeknapt.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Karweitje?’
‘Mevrouw Van Oosterwijker maakte een afwerend gebaartje.
‘Nadat Peter bij de gemeente Amsterdam in dienst kwam, heeft hij
nooit meer iets gedaan. Ik bedoel, iets dat verboden is.’
‘En Freek?’
Mevrouw Van Oosterwijker schudde haar hoofd.
‘Freek heeft in zijn hele leven toch nooit iemand echt kwaad
gedaan. Freek was een lieve jongen… stond altijd klaar… voor
iedereen. Het is jammer dat hij toch nog vrij jong is
gestorven.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Daar was u bij?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Toen hij stierf?’
Mevrouw Van Oosterwijker schudde haar hoofd.
‘Daar was ik te laat voor,’ sprak ze droevig. ‘Ik was wel op zijn
begrafenis.’
‘In Amsterdam?’
Mevrouw Van Oosterwijker knikte.
‘Op Sint Barbara. Ik ben er later nog eens gaan kijken. De jongens
hadden een mooie steen op zijn graf laten plaatsen.’
‘Rood graniet.’
Mevrouw Van Oosterwijker glimlachte.
‘Rood was Freeks lievelingskleur.’
‘Weet u waaraan uw broer Freek stierf?’
Mevrouw Van Oosterwijker liet haar hoofd iets zakken.
‘De jongens zeiden aan het hart.’ Ze schudde bedroefd haar hoofd.
‘Het is zo gebeurd… met het hart. Dat zag je aan Peter.’
De Cock tastte in de binnenzak van zijn colbert en nam daaruit de
enveloppe met de paarse rand. Met een gespeelde expressie van
onbegrip reikte hij de enveloppe aan haar over.
Mevrouw Van Oosterwijker nam hem aan. Nieuwsgierig. Ze haalde het
bericht van overlijden uit de enveloppe en las. Ineens keek ze op.
De uitdrukking van argeloosheid was verdwenen. Haar blauwe ogen
fonkelden.
‘Dat is een grap… een onsmakelijke grap.’
De Cock boog zich naar haar toe.
‘Van wie?’ vroeg hij scherp.
Mevrouw Van Oosterwijker slikte.
‘Van Richard… Richard Roosendaal… wie anders?’