4
Vledder parkeerde de auto op de houten steiger
boven het water van het Damrak. De beide rechercheurs stapten uit
en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Er hing
een dichte walm van giftige uitlaatgassen. Tot aan het Nationaal
Monument stond de smalle straat vol auto’s. Een jonge politieman
probeerde vergeefs met wilde armgebaren nerveus toeterende
chauffeurs tot bedaren te brengen.
De Cock liep op hem toe.
‘Wat is er aan de hand?’
De jonge agent wees naar het andere einde van de straat.
‘Een grote vrachtwagen met aanhanger heeft zich in de nauwe Sint
Olofspoort klemgereden… kan niet voor- of achteruit. Dat is al de
derde keer van de week. Het wachten is op een takelwagen, maar die
is al drie kwartier onderweg.’
De Cock kneep zijn neus dicht.
‘Surprising Amsterdam,’ lachte hij, ‘je wordt er langzaam
vergast.’ Met een nog toegeknepen neus liep hij snel van de diender
weg. Vledder kwam hem na. Toen ze de hal van het politiebureau
binnenstapten wenkte Jan Kusters de oude rechercheur vanachter de
balie.
‘Waar zat je?’
‘Op Sint Barbara.’
‘De begraafplaats?’
‘Ja.’
‘Wat moest je daar doen?’
De Cock glimlachte.
‘Een begrafenis bijwonen, maar het lijk kwam niet opdagen.’ Hij
spreidde zijn beide handen. ‘Had je mij nodig gehad?’
De wachtcommandant knikte.
‘Jij bent altijd op pad,’ reageerde hij wrevelig. ‘Je bent er nooit
als er iemand voor je komt opdraven.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Had ik iemand ontboden?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
‘Dat niet. Maar er zit boven al geruime tijd een heer op je te
wachten.’
‘Wat voor een heer?’
De wachtcommandant grabbelde een notitie van zijn bureau. ‘Een
heuse notaris… meester M.G. van den Hoeve. Hij wilde je
onmiddellijk spreken.’
‘Hij noemde mijn naam?’
Jan Kusters knikte.
‘Rechercheur De Cock. Dat ben jij toch?’
De grijze speurder grijnsde. Daarna kneep hij zijn wenkbrauwen
samen. ‘Meester M.G. van den Hoeve,’ herhaalde hij peinzend.
‘Meester M.G. van den Hoeve.’ Hij proefde de naam op zijn tong.
Ineens greep hij naar de binnenzak van zijn colbert, pakte daaruit
de enveloppe met de paarse rand en reikte die Vledder aan. ‘Kijk
eens… volgens mij een van de namen onder dat vreemde bericht van
overlijden.’
De jonge rechercheur nam de enveloppe van hem aan, trok de kaart
eruit en bekeek het overlijdensbericht.
‘Je hebt gelijk,’ sprak hij terwijl hij knikte. ‘Meester M.G. van
den Hoeve.’ Op zijn gezicht gloorde verbazing. ‘Is die notaris Van
den Hoeve familie van Frederik Johannes van Fluijtenberg?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik heb mij nooit met de familie van Van Fluijtenberg
beziggehouden. Niet interessant genoeg. Welke namen staan er verder
onder dat bericht?’
Vledder las hardop.
‘Brasschaat (België): W. van Fluijtenberg en nog eens Brasschaat
(België): W. van Fluijtenberg. Dan Amsterdam: die notaris meester
M.G. van den Hoeve. Verder Amsterdam: Dr. J.H. Achterbosch en ten
slotte Baarn: Peter van Oosterwijker.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘De namen van broer en zus Roosendaal… Richard en Patricia… staan
er niet op?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Die wisten ook niets van het overlijden van
hun oom af voor ze dat bericht ontvingen.’
De Cock grijnsde.
‘Maar ze zijn wel familie.’ De oude rechercheur stak zijn hand uit
en nam de enveloppe met het overlijdensbericht weer van Vledder
over. Daarna draaide hij zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de
stenen trappen naar de tweede etage.
Boven op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat in
een groene loden jas een kleine, wat gezette man met een rood
bolrond gezicht. Dun stroblond haar plakte op zijn vette schedel.
Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, kwam hij van de bank
overeind. Met korte driftige pasjes liep hij op hem toe.
‘Rechercheur De Cock?’
Zijn stem kraakte.
De oude rechercheur keek op hem neer en glimlachte.
‘De Cock met ceeooceekaa,’ antwoordde hij vriendelijk. ‘Ik wil
graag dat men mijn naam goed spelt. Als notaris weet u hoe
belangrijk dat is.’
De man keek naar hem op.
‘U weet wie ik ben?’
De Cock knikte.
‘Sinds enkele minuten. Notaris M.G. van den Hoeve. De
wachtcommandant heeft mij ingelicht.’
De notaris gebaarde naar de bank.
‘Ik wacht hier al ruim een halfuur op u.’
Het klonk als een verwijt.
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Dat spijt mij oprecht,’ sprak hij beminnelijk. ‘Ik was ook niet
van uw komst op de hoogte. Vanmorgen wilde ik de laatste eer
bewijzen aan de heer Frederik Johannes van Fluijtenberg… gezien
vanuit een crimineel perspectief… een groot man.’
‘U was op Sint Barbara?’
‘Precies.’
Notaris Van den Hoeve reageerde heftig.
‘U bent het slachtoffer geworden van een… eh, een onbetamelijke
grap.’
De Cock reageerde niet. Hij liep aan de gezette
notaris voorbij naar de grote recherchekamer en liet hem op de
stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Daarna wierp hij met zwier,
missend, zijn oude hoedje naar de kapstok en ging met zijn
losgeknoopte regenjas nog aan achter zijn bureau zitten. Met een
scherpe blik nam hij de man voor zich nauwkeurig op… de kleine
neus, de bijna verzonken groene ogen en de mollige handjes, rustend
op de rand van zijn bureau.
‘Een grap?’
De heer Van den Hoeve knikte nadrukkelijk.
‘Iemand heeft gemeend met u… en misschien nog met vele anderen, een
grap te moeten uithalen… een smakeloze, misplaatste grap.’
De Cock keek hem verward aan.
‘Het spijt me,’ sprak hij traag, ‘maar het koddige ontgaat mij.’ De
grijze speurder schudde zijn hoofd. ‘Wordt de heer Van Fluijtenberg
vandaag niet begraven?’
Van den Hoeve slikte.
‘De heer Van Fluijtenberg is niet dood.’ De notaris slikte opnieuw.
‘Ik bedoel: hij is niet nu doodgegaan. Van Fluijtenberg stierf al
drie jaar geleden… om precies te zijn op 11 november.’
‘Sinte Maarten.’
De notaris kuchte.
‘Inderdaad… op Sinte Maarten.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Waarom stuurt men dan nu pas een bericht van overlijden rond?’
Notaris Van den Hoeve maakte een hulpeloos gebaar.
‘Dat is mij een volslagen raadsel,’ riep hij vertwijfeld. ‘De heer
Frederik Johannes van Fluijtenberg is destijds een natuurlijke dood
gestorven… hij had een zwak hart… en werd met alle egards op Sint
Barbara begraven. U… eh, u kunt zijn graf daar vinden… als het u
interesseert.’
De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Waarom… waarom zou het mij interesseren?’
Notaris Van den Hoeve keek hem verbaasd aan.
‘U… eh, u was toch vanmorgen op Sint Barbara… u vond die
kennisgeving van overlijden blijkbaar belangrijk genoeg om de
begrafenis van de heer Van Fluijtenberg te willen bijwonen?’
De Cock knikte traag.
‘Omdat ik in de stellige overtuiging verkeerde, dat de heer Van
Fluijtenberg eerst nu was overleden en ter aarde werd besteld.
Wanneer ik had geweten dat hij al drie jaar eerder was begraven,
dan was ik uiteraard niet naar een koud en winderig Sint Barbara
getogen.’ De oude rechercheur zweeg even en fronste zijn
wenkbrauwen. ‘Hoe wist u feitelijk dat ik zo’n grap… zo’n bericht
van overlijden had ontvangen?’
Notaris Van den Hoeve tastte naar de binnenzak van zijn grijs
flanellen colbert en diepte daaruit een enveloppe met een paarse
rand op. ‘Dit kreeg ik vanmorgen met de post en onder dit… eh, dit
valse bericht van overlijden van Frederik Johannes van Fluijtenberg
stond: c.c. rechercheur De Cock.’
De oude rechercheur knikte begrijpend.
‘U wilde mij voor die grap waarschuwen.’
‘Inderdaad. Ik wilde niet dat u aan die smakeloze grap
consequenties verbond.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Zoals?’
De notaris keek wat onzeker in de ruimte.
‘Een onderzoek naar het overlijden van de heer Van Fluijtenberg.
Het zal u bekend zijn, dat hij… beter bekend onder zijn bijnaam
Frederik Fluweel… bepaald een bewogen leven heeft geleid. Zo’n
zinloos onderzoek wilde ik u besparen.’
‘Uiterst vriendelijk.’
Notaris Van den Hoeve schonk hem een glimlach.
‘Ik achtte dat als mijn plicht.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Hebt u enig idee wie deze grap heeft uitgehaald… en waarom?’
Van den Hoeve schudde zijn hoofd.
‘Ik snap er niets van.’ De notaris spreidde zijn korte armen. ‘Dat
is voor het eerst in mijn lange praktijk dat ik zoiets
meemaak.’
‘Bent u familie van wijlen de heer Frederik Johannes van
Fluijtenberg?’
‘Nee.’
‘Waarom staat uw naam dan onder die annonce?’
Op het bolronde gezicht van de heer Van den
Hoeve kwam een smartelijke trek.
‘Geen flauw vermoeden. Ik heb destijds de laatste wilsbeschikking
van de heer Van Fluijtenberg opgetekend en uitgevoerd. Dat is mijn
enige relatie met hem… een volkomen ambtelijke daad als
notaris.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Wie waren de begunstigden?’
In de reactie van notaris Van den Hoeve kroop een kleine aarzeling…
een weifelende terughoudendheid. ‘Eh… Walter en Wouter van
Fluijtenberg… de beide zoons van zijn broer Johannes.’
Toen notaris Van den Hoeve met korte dreunende
pasjes uit de recherchekamer was verdwenen, keek Vledder zijn
oudere collega vragend aan.
‘Hoe vond je hem?’
De Cock antwoordde niet direct.
‘Notarissen,’ formuleerde hij bedachtzaam, ‘gelden als de enige
betrouwbare lieden die onze samenleving nog kent.’
Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Dat is geen echt antwoord,’ sprak hij bestraffend. De jonge
rechercheur verzonk in gepeins. ‘Wat betekent c.c. rechercheur
De Cock?’
De grijze speurder grijnsde.
‘Wat dacht je?’ vroeg hij jolig. ‘Een nieuw soort opgefokte
brommer… een 125 cc De Cock… de schrik van alle rijwielpaden?’
Vledder keek hem verongelijkt aan.
‘Wat heb je?’ bromde hij. ‘Dat is niet koddig. Je kunt van een
normaal mens niet verwachten dat hij alle gebruikte afkortingen
kent.’
De Cock plooide zijn gezicht tot een vriendelijke glimlach.
‘Ceecee,’ legde hij op veranderde toon uit, ‘is de afkorting voor
copie conform… oftewel: voor een eensluidend afschrift.’
Vledder knikte begrijpend.
‘De man of de vrouw, die het overlijdensbericht van Frederik
Johannes van Fluijtenberg aan notaris Van den Hoeve verzond, maakte op die manier kenbaar dat hij of zij ook zo’n
bericht… dus met dezelfde tekst… aan jou had gestuurd.’
‘Zo is het.’
‘Wat voor notaris Van den Hoeve aanleiding was om zich naar het
bureau Warmoesstraat te haasten om jou te vertellen dat het slechts
een grap was.’
De Cock knikte.
‘Heel juist.’
Vledder grijnsde.
‘En dat terwijl jij en ik inmiddels tot de overtuiging zijn
gekomen, dat het verzenden van die overlijdensberichten niet als
grap is bedoeld.’
De Cock keek zijn jonge collega quasi bewonderend aan.
‘Nog een paar jaar aan mijn zijde en je wordt een echte
rechercheur.’ De grijze speurder lachte verholen. ‘Conclusie?’
‘Notaris Van den Hoeve wil… hoopt, dat wij de affaire nu als
afgedaan gaan beschouwen.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Exact. Er wordt van ons niet verwacht dat wij ons met grappen
bezighouden.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Maar wat heeft dat alles voor zin. Ik bedoel, waarom verstuurt
iemand een bericht van overlijden van een man die al drie jaar dood
is en haast een ander zich om te beweren dat het slechts een grap
is?’
De Cock zuchtte.
‘Als ik die vraag kon beantwoorden, waren wij vermoedelijk al heel
dicht bij de oplossing.’ Hij zweeg even, nadenkend. ‘Ik heb wel het
onrustige gevoel dat er iets aan het overlijden van Frederik
Johannes van Fluijtenberg schort.’
‘Wat?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Geen idee. Manipulaties… misschien is Van Fluijtenberg geen
natuurlijke dood gestorven, zoals de notaris ons wil doen
geloven.’
‘Werd hij vermoord?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Men kan een lijk verbergen, zodat de daad nooit aan het licht
komt. Daarvan zijn voorbeelden te over. Maar om
iemand die is vermoord zonder tussenkomst van de politie en
justitie, heel keurig en officieel te laten begraven, daarvoor is…’
De oude rechercheur stokte even. ‘Daarvoor is veel fantasie
nodig.’
Vledder knikte.
‘Sommige criminelen hebben dat… veel fantasie. Hun inventiviteit
kent geen grenzen. ‘Hij keek op. ‘Hoe komen we er achter?’
‘Waar achter?’
‘Dat er iets aan het overlijden van Frederik Johannes van
Fluijtenberg schort.’
De Cock kwam uit zijn stoel overeind. Hij wees in de richting van
Vledder.
‘Jij informeert morgenochtend vroeg bij het Bevolkingsregister of
het overlijden van Frederik Johannes van Fluijtenberg in het
register van overlijden is bijgeschreven… wie aangifte van
overlijden heeft gedaan… of de ABS, de ambtenaar van
de burgerlijke stand verlof tot begraven heeft gegeven en… welke
arts een verklaring van overlijden heeft afgegeven met de
geconstateerde doodsoorzaak.’
Vledder grinnikte.
‘Dat is nogal wat.’
De Cock negeerde de opmerking. Hij pakte uit de binnenzak van zijn
colbert de enveloppe met de paarse rand en wierp die de jonge
rechercheur toe.
‘Probeer erachter te komen waar die fraaie kaart is gedrukt en wie
die tekst aan de drukker heeft opgegeven. Met andere woorden: wie
was de opdrachtgever/geefster?’ De grijze speurder slofte vanachter
zijn bureau naar de kapstok.
Vledder stond op en kwam hem na.
‘En nu… wat ga je nu doen?’
De Cock draaide zich om. Rond zijn brede mond dartelde een
glimlach. ‘Ik denk aan jouw suggestie vanmorgen op dat kille Sint
Barbara.’
Vledder lachte.
‘Het etablissement van Smalle Lowietje… Jouw keel dorst naar het
fluweel van een cognackie.’