13
‘Weet je het zeker?’
Vledder wees naar het doorschijnende plastic zakje in de hand van
De Cock. ‘Arjan Waayer, onze wapendeskundige, is op zaterdag
meestal vrij,’ legde de jonge rechercheur uit. ‘Maar ik ken hem
vrij goed. Ik heb nog eens cricket met hem gespeeld bij
AAC. Hij woont nu in Osdorp aan het Blomwijckerpad,
ongeveer op de route van Westgaarde naar de Warmoesstraat. Ik ben
even bij hem op bezoek geweest en heb hem deze kogels laten
zien.’
‘En?’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Hoewel Arjan Waayer het uiteraard in het laboratorium aan het
hoofdbureau nog met een vergelijkingsmicroscoop moet verifiëren,
zei hij vrijwel onmiddellijk ervan overtuigd te zijn dat deze
kogels afkomstig zijn uit dezelfde revolver als die waarmee een
paar dagen geleden Hermanus van Hellendoorn werd vermoord.’
‘Een Nagant 7.62 mm?’
‘Ja.’
‘Een vuistwapen van het oude Russische leger.’
‘Precies.’
De Cock krabde zich achter in zijn nek.
‘Weet je wat dat betekent?’
Vledder knikte.
‘Dat Harold van Haastricht, ondanks zijn voor de hand liggend
motief, niet de moordenaar was van Hermanus van Hellendoorn… tenzij
Harold van Haastricht met zijn eigen wapen werd vermoord.’
De Cock schudde langzaam zijn hoofd.
‘Dat lijkt mij niet aannemelijk,’ sprak hij bedachtzaam.
‘Waarom niet?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Dat zou betekenen,’ stelde hij, ‘dat iemand
met de wetenschap rondliep dat Van Haastricht zijn oude vriend
Herman van Hellendoorn neerschoot… daarna op een of andere manier
diens oude Russische revolver bemachtigde om daarmee diezelfde Van
Haastricht van het leven te beroven.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Is dat onmogelijk?’
De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Men mag als rechercheur uiteraard geen enkele mogelijkheid
uitsluiten,’ reageerde hij rustig, ‘maar dat gaat mij toch iets te
ver.’
‘In welk opzicht?’
‘Het is naar mijn gevoel, te gekunsteld… te gecompliceerd.’
‘Waarom? Wij zijn in het verleden de vreemdste zaken
tegengekomen.’
De Cock knikte.
‘Maar gezien het vrijwel identieke beeld van de beide moorden, ben
ik veel meer geneigd om van de gedachte uit te gaan, dat zowel Van
Hellendoorn als Van Haastricht door een en dezelfde moordenaar om
het leven zijn gebracht.’
‘Met als motief?’
De Cock wuifde voor zich uit.
‘Het bezit van de formule… en daaraan gekoppeld… het vele geld van
de oliemaatschappij.’
Vledder kneep zijn ogen half dicht en trok een bedenkelijk gezicht.
‘Toch klopt er dan iets niet,’ sprak hij wrevelig.
De Cock gebaarde uitnodigend.
‘Zeg het.’
De jonge rechercheur streek met de palmen van zijn handen langs
zijn voorhoofd. ‘Als wij uitgaan van één en dezelfde dader voor
beide moorden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘met als motief het
bezit van de formule van de uitvinding van Brain Trust… dan was de
recente moord op Harold van Haastricht mijns inziens volkomen
zinloos.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoezo?’
Vledder glimlachte fijntjes.
‘De moordenaar was na zijn eerste moord… de
moord op Hermanus van Hellendoorn… toch reeds in het bezit van de
begeerde formule? Hij kon die na zijn daad heel simpel in dat
kantoor aan de Binnenkant uit de open brandkast pakken. Waarom zou
hij daarna nog eens het risico nemen om Van Haastricht in zijn
kantoor neer te schieten? Daarvoor ontbreekt dan het motief.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan.
‘Heel goed,’ riep hij enthousiast. ‘Dat is een glaszuivere
redenering.’
Vledder bloosde onder de lof.
‘Heb ik gelijk?’
De Cock knikte overtuigend.
‘We weten dat na de moord op Van Hellendoorn de formule van de
uitvinding van Brain Trust uit de oude brandkast was verdwenen. Als
Van Haastricht door dezelfde man werd vermoord, dan moet voor die
moord inderdaad een ander motief gelden.’
Vledder grijnsde.
‘Of het was niet dezelfde moordenaar.’
De Cock zakte nadenkend in zijn stoel achteruit.
‘Maar het was wel hetzelfde wapen.’
De Cock had moeie voeten. Plotseling voelde hij
ze. Het was op het moment dat zijn discussie met Vledder over de
kogels uit de oude Nagant-revolver 7.62 mm eindigde en hij zich in
zijn stoel liet terugzakken.
Hij leunde nog verder achterover en legde zijn voeten op een hoek
van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij
zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure
boosaardigheid met duizend scherpe spelden in zijn kuiten
prikten.
De Cock kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam,
langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij
wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht
liepen, als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister
te tasten, geen enkele vooruitgang meer te boeken, gaven die helse
duiveltjes acte de présence.
Vledder keek hem bezorgd aan.
‘Zijn ze er weer?’
De grijze speurder knikte en sloot zijn ogen. Minutenlang bleef hij
zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht
leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn
tanden stevig in zijn onderlip.
‘Het trekt alweer wat weg,’ sprak hij mat.
Vledder keek hem droevig aan.
‘Is het werkelijk zo erg?’
‘Wat?’
De jonge rechercheur wees naar De Cocks pijnlijke onderdanen. ‘Die…
eh, die duiveltjes… dat je er geen gat meer in ziet?’
De Cock nam zijn benen van zijn bureau, trok de pijpen van zijn
pantalon iets op en begon langs zijn kuiten te wrijven.
‘Die pijn verdwijnt wel weer,’ sprak hij zuchtend. ‘Duurt hoogstens
een paar minuten. Wat blijft is een angstig voorgevoel.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Wat voor een voorgevoel?’
De Cock liet zijn broekspijpen zakken.
‘Na twee moorden en drie lange dagen van intensief speuren zijn we
in deze zaak in feite nog geen stap verder gekomen.’ De oude
rechercheur schudde met een bedroefd gezicht zijn hoofd. ‘En dat
terwijl ik de Haagse Beeveedee zo graag een paar stappen voor had
willen blijven.’
‘Dat kan toch nog?’
Het gezicht van De Cock betrok.
‘Dat voorgevoel…’
Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan.
‘Je denkt,’ onderbrak hij De Cock geschrokken, ‘dat we er niet
uitkomen… dat wij de moordenaar nooit zullen pakken?’
De Cock keek op.
‘Dat kan toch? Hoeveel moorden blijven er in ons land niet
onopgelost?’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
‘Niet bij ons, ik bedoel, niet bij jou. Zolang wij samen zijn… ik
kan mij niet herinneren dat wij ooit een zaak hebben laten
zakken.’
Op het gezicht van De Cock brak een glimlach door.
‘Misschien is het bijgeloof.’
‘Wat?’
‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van ons onderzoek te maken
hebben.’
Vledder lachte bevrijd.
‘Vast. Ik heb mij laten vertellen dat alle oude Urkers een
tikkeltje bijgelovig zijn.’
De Cock reageerde niet. Hij kwam moeizaam uit zijn stoel overeind.
Met een van pijn vertrokken gezicht, zo nu en dan nog aan zijn
kuiten voelend, begon hij door de grote recherchekamer te stappen.
Er moest toch, zo overdacht hij, een doorbraakmogelijkheid zijn,
een middel om uit de impasse te geraken?
Na enige tijd bleef hij voor het bureau van Vledder staan. De
grijze speurder wees achter zich naar de klok boven de deur van de
grote recherchekamer.
‘Het is kwart over tienen,’ sprak hij gedragen. ‘Ga naar huis en
beleef morgen de zondag, zoals ieder christelijk mens… als een
gewijde rustdag.’
Vledder keek hem achterdochtig aan.
‘En jij?’
De Cock liep naar de kapstok.
‘Ik heb nog een missie.’
Handige Henkie, ex-inbreker en oud-vriend van De
Cock, keek vanuit zijn fauteuil omhoog. ‘Wanneer?’ vroeg hij
verrast.
‘Nu.’
‘Vanavond nog?’
‘Ja.’
De oude inbreker wees voor zich uit naar het scherm van zijn
televisietoestel. ‘Ik heb bij de videotheek een paar films gehuurd.
Dat doe ik elk weekend.’
De Cock gebaarde achteloos.
‘Die kun je ook morgen bekijken.’
Handige Henkie kwam met een zucht uit zijn fauteuil omhoog. ‘Ik ben
er al jaren uit,’ jammerde hij. ‘Dat weet je. Ik heb geen ervaring
meer.’ Hij zweeg even, nadenkend, keek onderwijl naar het smekende
gezicht van De Cock. ‘Wat is het voor een kast?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij wat wrevelig. ‘Ik ben er nog
nooit geweest. Ik weet niet of er in dat kantoor wel een brandkast
staat. Ik heb je er gewoon graag even bij… voor het geval dat ik op
iets stuit waar ik niet in kan.’
Handige Henkie keek de oude rechercheur onderzoekend aan. ‘Is het
officieel?’
‘Nee.’
‘Loop ik risico’s?’
‘Ja.’
Op het grove gezicht van Handige Henkie verscheen een droevige
glimlach. ‘Ik heb mij altijd al afgevraagd waarom ik in jou een
vriend zag.’
De Cock gniffelde.
‘Daar hebben we het nog wel eens over.’
De oud-inbreker stak zijn beide handen met gespreide vingers
omhoog. ‘Heb ik hier vanavond genoeg aan?’
De Cock lachte.
‘Jij wel.’
Na een dolle rit die bol stond van
verkeersovertredingen en foutieve schakelingen, parkeerde De Cock
de nieuwe Golf op de Westermarkt achter de kerk en stapte
ontspannen uit. Er viel een miezerig regentje en het stonk er naar
urine. De gladde kinderhoofdjes bij de pastorie glommen in het
schaarse gele licht van een scheefgetrokken straatlantaarn.
De oude rechercheur nam het beeld even in zich op. De Westermarkt
had in zijn lange rechercheleven als locatie dikwijls een rol
gespeeld. Hij slofte om de wagen heen en opende het portier aan de
kant van Handige Henkie.
‘Kom je er niet uit?’
De oude inbreker bleef zitten.
‘Waarom doe ik dit?’ verzuchtte hij.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Je moet aan het leven niet zoveel vragen stellen. Dat is niet
goed. Dan ga je piekeren. Ik vraag mijzelf ook wel eens af waarom
ik per se elke moord wil oplossen. Het helpt toch niet. Er zullen altijd mensen blijven, die een ander naar
het leven staan. Kaïn sloeg Abel… het is van het begin af zo
geweest.’ De grijze speurder pakte de oude inbreker bij de kraag
van zijn regenjas. ‘Kom Henk, niet zeuren, we gaan op karwei.’
De ex-inbreker stapte onwillig uit. Zijn gezicht stond nors.
Mokkend slenterde hij aan de zijde van De Cock naar de
Prinsengracht.
Voor een statig pand met een fraaie klokgevel en een breed bordes
bleven ze staan. Handige Henkie keek omhoog.
‘Is het hier?’
De Cock knikte.
‘Boven het souterrain.’
‘En hoe komen we binnen?’
De Cock haalde glimlachend een koperen houdertje uit een steekzak
van zijn regenjas en hield het omhoog.
‘Hiermee.’
De norse trek op het gezicht van Handige Henkie verdween. ‘Mijn
gereedschap,’ riep hij vrolijk. ‘Heb je het nog steeds?’
‘Zeker.’
‘En gebruik je het?’
De Cock knikte.
‘Regelmatig,’ antwoordde hij glunderend. ‘Ik ben er heel handig in
geworden… bijna net zo handig als Handige Henkie zelf.’ De grijze
speurder wees omhoog naar de zware deur boven op het bordes. ‘Ik
zal je straks eens een glanzende demonstratie geven hoe men ook als
rechercheur…’
De Cock stokte en zijn lichaam verstarde. Een dertig meter verder,
vanaf de brug bij de Leliegracht, zag hij een man naderen. Het
postuur kwam hem bekend voor.
In een snelle beweging drukte hij Handige Henkie vrij onzacht in de
schaduw van het bordes. ‘Ga terug naar de Westermarkt,’ siste hij
in zijn oor, ‘naar onze wagen, en blijf daar op mij wachten.’
De oude inbreker keek de oude rechercheur even schattend aan en
sloop toen zonder enig commentaar geruisloos bij hem weg.
De Cock hijgde. Gespannen bleef hij naar naderende voetstappen
luisteren. De stilte op de oude gracht leek intens en de
voetstappen kwamen met een holle nagalm steeds dichterbij. Toen
ze stopten kwam De Cock uit de schaduw van het
bordes en liep op de man toe. Om zijn mond zweefde een zoete
grijns.
‘Goedenavond… heer Leonardus van Ledeacker. Wat een toeval u hier
te treffen.’
Van Ledeacker keek de oude rechercheur verbaasd aan. In zijn
vreemde lichtbruine ogen danste een oplichtend vuur. Even leek de
biochemicus aangeslagen, maar hij herstelde zich verrassend snel.
‘Heeft… eh, heeft hij ook u uitgenodigd?’
In zijn stem trilde verwondering.
‘Wie?’
Van Ledeacker gebaarde omhoog naar het bordes.
‘Winfred… Van Wateringen.’