11
Bram van Wielingen, de politiefotograaf, dreunde
gehaast het kantoor van Harold van Haastricht binnen en zette zijn
aluminium koffertje op de vloer. Zonder De Cock te begroeten
staarde hij met een blik van verbazing naar de dode aan zijn
bureau.
‘Weer,’ stamelde hij onthutst. ‘Weer zo’n slapende vent.’ Hij
wendde zich tot De Cock. ‘Je had van de week toch al net zo’n
geval?’
De oude rechercheur knikte. ‘Dat was donderdag,’ antwoordde hij
bedaard. ‘Het is nu zaterdag.’
Bram van Wielingen keek nog eens naar de dode man.
‘Dat gaat zo niet,’ stelde hij wrevelig vast. ‘Ik kan zo zijn
gezicht niet fotograferen. Daar is bijna niets van te zien.’
De Cock wuifde nonchalant voor zich uit.
‘Dan doe je dat morgenochtend op Westgaarde.’
‘Weet je al wie hij is?’
De Cock knikte. ‘Ene Harold van Haastricht.’
Wijdbeens, met zijn handen in de zij, staarde Bram van Wielingen
enige tijd nadenkend naar de dode Van Haastricht. Na een poosje
draaide hij zich om en schudde zijn hoofd.
‘De Cock,’ sprak hij jammerend, ‘dat kun je mij niet aandoen. Echt
niet. Ik kan morgen niet naar het sectielokaal op Westgaarde om
plaatjes van die man te maken. Ik heb met mijn kinderen afgesproken
dat ik zondag met ze zou gaan fietsen in de duinen bij
Vogelenzang.’
De grijze speurder trok gelaten zijn schouders op.
‘De misdaad kent geen zon- en feestdagen… wij ook niet.’
Bram van Wielingen bukte zich, deed morrend zijn aluminium
koffertje open en nam daaruit zijn oude Hasselblad. Met een reeks
routinegebaren monteerde hij daarop een flitslicht en kwam
overeind.
‘Kan het maandag niet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil geen foto’s van een lijk,’ sprak hij
beslist, ‘nadat dokter Rusteloos zijn werk heeft gedaan.’
Bram van Wielingen reageerde niet direct. Hij blikte om zich heen.
‘Heb je Vledder niet bij je?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die is weg.’
‘Waarheen?’
De Cock gebaarde naar de dode man. ‘Die Van Haastricht,’ legde hij
geduldig uit, ‘werd vanmorgen hier vermoord ontdekt door zijn eigen
vrouw. Ik heb liever niet dat ze er bij is als straks de
lijkschouwer komt en de broeders met het stijve lijk gaan
manoeuvreren.’
De oude rechercheur zuchtte. ‘Dat is geen prettige ervaring. Daarom
heb ik haar door Vledder naar huis laten brengen.’ Er gleed een
milde grijns over zijn breed gezicht. ‘Ik ben een beetje
voorzichtig geworden. Ik heb al een paar maal het verwijt te horen
gekregen, dat ik de neiging heb om verse weduwen niet zorgvuldig
genoeg te behandelen.’
Bram van Wielingen knikte wat afwezig. Hij beende om het bureau
heen en begon te flitsen. Na twee opnamen stopte hij en liep weer
op De Cock toe.
‘Kun je er niet voor zorgen,’ vroeg hij smekend, ‘dat die vent
vandaag nog wordt opengesneden, dan kan ik morgen toch met de…’
De oude rechercheur luisterde niet verder. Hij draaide zich abrupt
om. In de deuropening ontwaarde hij de kleine gestalte van dokter
Den Koninghe. Achter hem, hoog boven hem uit, torenden twee
geüniformeerde broeders van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst
met hun onafscheidelijke brancard.
De Cock liep op de lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk.
Daarna wuifde hij achter zich naar de dode aan zijn bureau.
‘Het lijkt wel een duplicaat van die moord aan de Binnenkant.’
Dokter Den Koninghe nam zijn groen uitgeslagen garibaldihoed af en
keek even speels omhoog. De grijze ogen achter zijn metalen
brilletje glansden ondeugend. ‘Het is nu,’ vroeg hij quasi verward,
‘hoop ik… toch wel een andere man?’
Zonder werkelijk een antwoord te verwachten, liep hij grijnzend
langs de grijze speurder en schouwde de dode Harold van Haastricht van alle kanten. Daarna knikte hij traag
voor zich uit. ‘Ook verrast,’ sprak hij zacht.
De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Verrast?’ vroeg hij.
Dokter Den Koninghe knikte.
‘Deze man en ook die vorige in zijn kantoor aan de Binnenkant… zijn
beiden totaal verrast de dood ingejaagd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoelt u dat?’
Den Koninghe gebaarde naar het bureau.
‘Terwijl hun moordenaar al voor hen stond, zijn ze beiden heel
rustig… totaal nietsvermoedend… in hun stoel achter hun bureau
blijven zitten… tot de kogels in hun borst sloegen… zij
ineenkrompen en vooroverzakten.’
De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘U hebt gelijk,’ sprak
hij toonloos. ‘De dood kwam voor hen als een verrassing.’
Toen Vledder in het politiebureau aan de
Warmoesstraat de grote recherchekamer binnenstapte, keek De Cock
vragend naar hem op. ‘Heb je mevrouw Van Haastricht netjes
thuisgebracht?’
Vledder knikte. ‘Ze sputterde eerst wat tegen. Mevrouw wilde geen
politie-escorte. Ook toen ik bleef aandringen, wenste zij in haar
eigen wagentje naar huis te rijden, maar dat heb ik niet
toegestaan. In de toestand waarin zij verkeerde, vond ik dat niet
verantwoord.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Jij vond dat ze nogal in de war was?’
‘Zeker. Ze dreigde een paar maal door haar knieën te zakken. Als ik
haar niet had ondersteund, hadden de broeders van de Geneeskundige
Dienst haar gelijk met haar man kunnen meenemen.’
‘Zo erg?’
‘Absoluut.’
‘Je hebt haar in onze Golf gezet?’
Vledder knikte opnieuw. ‘Haar wagentje is op de gracht blijven
staan.’
‘Waar woont ze?’
De jonge rechercheur plooide zijn gezicht in een glans van diepe
bewondering. ‘De familie Van Haastricht is goed gehuisvest… een fraai ogende villa aan de Keizer Karelweg in
Amstelveen. Ook vanbinnen schitterend ingericht.’
De Cock wuifde in zijn richting. ‘Jij bent binnen geweest?’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik moest wel. Ze werd steeds
duizelig… bungelde aan mijn arm. Op mijn verzoek heeft ze haar
huisarts gebeld. Die zou even komen kijken.’
De Cock keek zijn jonge collega glimlachend aan. ‘Heel goed,’
reageerde hij waarderend. ‘Dat voorkomt klachten.’
Vledder wuifde achter zich.
‘Ik ben nog even terug geweest aan de Keizersgracht, maar alles en
iedereen was al weg en de buitendeur verzegeld.’
De Cock klopte lachend op zijn borst. ‘Dat heb ik dit keer gedaan.’
De oude rechercheur zweeg even en staarde peinzend voor zich uit.
‘En ik heb een verzoek aan jou.’
Vledder keek hem verrast aan. ‘Aan mij?’
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Zie dat je dokter Rusteloos in Den Haag bereikt en probeer de
patholoog-anatoom zover te krijgen, dat hij vanmiddag nog naar
Westgaarde komt om de gerechtelijke sectie te doen.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Waarom?’
‘Door de houding van het lijk kon Bram van Wielingen het gezicht
van Harold van Haastricht niet fotograferen en ik wil ook een serie
foto’s van de verwondingen aan de borst.’
‘En? Dat kan morgen toch?’
De Cock zuchtte. ‘Bram van Wielingen heeft zijn kinderen beloofd
dat hij morgen, zondag, met hen zou gaan fietsen in de duinen bij
Vogelenzang.’
Vledder zwaaide heftig. ‘Die vent heeft altijd wat,’ riep hij
opgewonden. ‘Of hij heeft kaartjes voor een voorstelling… of hij
heeft een feestje… of zijn vrouw is jarig… of hij moet fietsen met
zijn kinderen. Waarvoor denkt die man dat hij bij de politie
is?’
De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Omdat hij een boterham moet
verdienen.’
Het klonk laconiek.
Vledder snoof. ‘Dat is toch geen dienstopvatting? Met dergelijke
mensen kun je toch niet…’ De jonge rechercheur stokte. Er werd
op de deur van de grote recherchekamer geklopt.
Even keken de beide rechercheurs elkaar aan. Toen riep Vledder:
‘Binnen!’
De deur ging met een ruk open en in de deuropening verscheen een
grote, zwaargebouwde man. De Cock schatte hem begin veertig. Hij
had een rood, vlezig bolrond gezicht, groene, diep weggezonken ogen
en dun stroblond haar, dat met een scheiding in het midden op zijn
schedel leek geplakt. Een grijs flanellen kostuum hing slobberig om
zijn lijf.
Met dreunende stappen kwam hij naderbij. Met zijn beide handen
steunend op het bureau van De Cock, boog hij zich ver naar voren.
‘Ik doe een klacht,’ riep hij kwaad. ‘Een klacht terzake
belediging, smaad, laster… of hoe dat ook heten mag.’
De grijze speurder blikte onbewogen naar hem op en wees naar de
stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u daar zitten,’ gebood hij streng.
‘Ik heb niet graag dat iemand half over mij heen hangt.’
De man keek De Cock even schattend aan. Toen liet hij zich op de
stoel zakken en wiste met een witte zakdoek het zweet van zijn
gezicht. ‘Ik ben geen moordenaar,’ verzuchtte hij. ‘En ik wil ook
niet dat men mij van een moord beticht.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘U wordt van moord beticht?’ vroeg hij verrast.
De man knikte nadrukkelijk. Hij schoof de mouw van zijn colbert
terug en wierp een vluchtige blik op zijn polshorloge. ‘Ongeveer
een kwartier geleden,’ sprak hij hijgend, ‘werd ik in mijn kantoor
aan de Prinsengracht opgebeld door een vrouw, die mij door de
telefoon woedend toeriep dat ik een moordenaar was… een tweevoudige
moordenaar. Ik zou in een week tijd twee mensen hebben
omgebracht.’
De Cock keek de man scherp aan. ‘Wie was die vrouw?’
‘Adèle… Adèle van Haastricht.’
‘En u bent?’
De man hanteerde opnieuw zijn witte zakdoek. ‘Winfred van
Wateringen.’
De Cock liet zich enigszins geschrokken in zijn
stoel achter zijn bureau terugzakken. De plotselinge confrontatie
met de man, die door zowel Sybille van Hellendoorn als door Adèle
van Haastricht als de moordenaar van hun
respectieve echtgenoten werd gezien, had hem zichtbaar verrast.
Hij keek de man voor zich nog eens aan… scherp, analyserend… het
rode, zwetende bolronde gezicht… de diep weggezonken groene ogen…
het slobberige flanellen kostuum. Hij begreep iets van de
aantijgingen. De gestalte, de verschijning van Winfred van
Wateringen wekte weerzin.
De Cock streek met de pink van zijn rechterhand over de rug van
zijn neus. Tussen zijn wijdgespreide vingers door bleef de grijze
speurder oplettend naar de man kijken.
Was deze man, zo overdacht hij koel, een gruwelijk beestmens… een
afschuwelijk wezen, iemand die voor goed geld zelfs bereid was om
zijn eigen moeder koud te maken… een man van wie verwacht werd dat
door zijn toedoen nog meer slachtoffers zouden vallen?
De grijze speurder plukte aan zijn onderlip en besloot om hem
uiterst omzichtig te benaderen.
‘Kent u mevrouw Van Haastricht?’
‘Ik heb haar een keer ontmoet op een of andere receptie.’
‘Verder nooit enig contact met haar gehad?’
‘Nee.’
De Cock glimlachte. ‘Hoe kan zij u dan van moord betichten?’
Winfred van Wateringen maakte een hulpeloos gebaar. ‘Weet ik veel?
Dat… eh, dat mens is gek… zegt zomaar wat.’
De Cock keek naar hem op. ‘Is dat zo?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Is mevrouw Van Haastricht niet bij zinnen? Ze maakte op mij een
vrij normale indruk.’
Winfred van Wateringen verschoof iets op zijn stoel. ‘Haar man is
vermoord. Dat zal haar best hebben aangegrepen. Maar Adèle van
Haastricht heeft geen enkele reden om mij van moord op haar man te
beschuldigen. Net zomin heeft zij recht om te beweren dat ik Herman
van Hellendoorn heb omgebracht. Dat is gewoon kletspraat. Die
vrouwen zoeken een zondebok… en dat moet ik dan maar zijn.’
De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Beschuldigen de andere vrouwen u
dan ook?’
Winfred van Wateringen zuchtte diep. ‘Dat neem
ik aan,’ riep hij wanhopig. ‘Gistermiddag heeft Sybille van
Hellendoorn mij gebeld. Zij liet mij in bedekte termen weten, dat
zij min of meer de overtuiging had dat ik verantwoordelijk was voor
de dood van haar man.’ Hij zweeg even, maakte een schouderbeweging.
‘Ik heb toen niet zo geëmotioneerd gereageerd als nu… maar de maat
is vol. Ik neem het niet langer.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘Wat zegt uw vrouw van die
beschuldigingen?’
Het bolronde gezicht van de man versomberde. ‘Ik heb al jaren het
idee dat Henriette niet meer volledig achter mij staat.’
De Cock wuifde. ‘Dat ze u niet meer te vuur en te zwaard tegen
aantijgingen verdedigt?’
De beeldspraak ontlokte Winfred van Wateringen een moede glimlach.
‘Mijn wetenschappelijk werk vergt veel tijd en aandacht,’ reageerde
hij gelaten. ‘Ik ben bang dat ik Henriette te veel heb
verwaarloosd. Ons huwelijk is gedevalueerd tot een vast patroon van
emotieloos naast elkaar leven.’
De Cock knikte begrijpend. U was lid van Brain Trust?’
‘Dat ben ik nog. Brain Trust heeft in Van Hellendoorn en Van
Haastricht twee belangrijke mensen verloren, maar is niet
opgeheven. Misschien vinden we nog een basis om verder te
gaan.’
‘Aan de uitvinding van Brain Trust, die leidt tot een belangrijke
brandstofbesparing, hebt u een wezenlijke bijdrage geleverd?’
Winfred van Wateringen knikte nadrukkelijk. ‘Zeker heb ik die
geleverd,’ antwoordde hij fel. ‘Ik durf zelfs te stellen dat zonder
mijn bijdrage de uitvinding nooit tot stand was gekomen.’
De Cock strekte zijn rechterhand naar hem uit, ‘Was dat de reden,
dat u zich zo opwond over het gedrag van Van Hellendoorn?’
‘U bedoelt dat hij weigerde om de formule uit te leveren?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Als ik goed ben geïnformeerd,’
antwoordde hij voorzichtig, ‘dan hield hij de openbaarmaking van de
uitvinding tegen?’
Op de vlezige wangen van Winfred van Wateringen verschenen blosjes
van opwinding. ‘Het was roof,’ riep hij woedend. ‘Pure diefstal.
Van Hellendoorn had geen enkel recht om de openbaarmaking van de
uitvinding tegen te houden. We hadden onder
leiding van Van Hellendoorn alle vier ons aandeel aan de uitvinding
geleverd… en hadden alle vier dezelfde rechten. Door zijn
leiderschap in het project bezat Van Hellendoorn de totale formule…
en die wilde hij niet afgeven.’
De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Waarom… waarom weigerde Van
Hellendoorn de formule af te geven?’
Winfred van Wateringen snoof. ‘Hij vond het te gevaarlijk. Herman
van Hellendoorn was van mening dat hij omwille van de uitvinding
zou worden vermoord.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Dat gevaar gold
toch in feite voor allen die aan de uitvinding hadden
meegewerkt?’
Winfred van Wateringen knikte heftig. ‘Precies. Dat hebben we hem
ook proberen duidelijk te maken.’
De Cock ging onverstoorbaar verder. ‘Is het waar, dat Harold van
Haastricht heeft gedreigd om Van Hellendoorn overhoop te schieten
als hij bij zijn weigering bleef?’
Winfred van Wateringen keek hem wantrouwend aan. ‘Hoe komt u aan
die informatie?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat doet niet terzake… is het
waar?’
De man knikte traag. ‘Harold van Haastricht was ten einde
raad.’
De Cock keek hem verrast aan. ‘Waarom?’
Winfred van Wateringen liet zijn hoofd zakken.
‘Hij had de uitvinding al aan een oliemaatschappij verkocht.’