8
Het verschrikte gezicht van De Cock vergleed in
een glimlach. ‘Ach nee, ik ben niet bang voor de Beeveedee. Dat is
dwaasheid.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘En in feite
zegt het mij ook niet zoveel, dat Hermanus van Hellendoorn werd
vermoord met een wapen dat in lang vervlogen tijden aan het
Russische leger werd geleverd.’
Vledder glimlachte.
‘Toch leek je even te schrikken.’
De Cock grinnikte.
‘De Beeveedee en een Russisch legerwapen… dat riekt naar spionage
en daar wil ik als simpele Amsterdamse rechercheur liever niets mee
te maken hebben. Ik ben geen James Bond.’
Vledder lachte vrijuit.
‘De Cock nul-nul-zeven,’ riep hij vrolijk. De lach op het gezicht
van de jonge rechercheur verdween weer. ‘Maar je hebt gelijk. Het
gebruik van die oude Russische legerrevolver hoeft voor ons
onderzoek niets te betekenen. Het kan puur toeval zijn. Ik ben
ervan overtuigd, dat in ons landje bij heel veel mensen nog wel
ergens een oud wapen ligt te roesten.’
De Cock knikte.
‘Wat mij in deze vreemde moordzaak vooral dwarszit, is het feit,
dat wij vrijwel voortdurend op allerlei tegenstrijdigheden stuiten…
zaken, die niet met elkaar overeenkomen.’
Vledder keek hem nieuwsgierig aan.
‘Noem ze eens?’
De Cock stak zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen
tegen elkaar. ‘Van één ding kunnen we overtuigd zijn,’ sprak hij
docerend. ‘Hermanus van Hellendoorn was bang om te worden vermoord.
Van dat gegeven ga ik uit.’
Vledder knikte instemmend.
‘Een redelijk uitgangspunt, waarvoor we voldoende aanwijzingen
hebben.’
De Cock hield zijn wijsvinger voor zijn
neus.
‘Dochter Dorethea koppelt aan die angst moordzuchtige neigingen,
die zij bij haar moeder vermoedt. Die moeder ontkent dat en zegt
een sluitend alibi te hebben… een alibi, dat wij overigens nog
moeten natrekken.’
Vledder stak zijn hand omhoog.
‘Dat zouden we vanmiddag kunnen doen.’
De Cock negeerde de opmerking. Hij strekte zijn arm naar zijn jonge
collega uit. ‘Tijdens ons gesprek met Harold van Haastricht blijkt
niets van een grove controverse tussen Sybille van Hellendoorn en
haar man. Integendeel, het huwelijk wordt door vriend Van
Haastricht als een bijna harmonische verbintenis afgeschilderd.
Hoewel dochter Dorethea over het huwelijk van haar ouders een
geheel andere lezing geeft, heb ik toch het idee dat Hermanus van
Hellendoorn wel degelijk van zijn vrouw hield. Daarvan getuigt
zelfs Mooie Karel, voor wie liefde en trouw toch wat vage begrippen
zijn.’
De grijze speurder ademde diep.
‘Harold van Haastricht,’ ging hij onvermoeid verder, ‘komt met een
ander motief. De angst van Hermanus van Hellendoorn zou
voortvloeien uit mogelijk te verwachten boosaardige reacties op
grond van de industriële gevolgen van de uitvinding.’
Vledder keek verbaasd naar hem op.
‘Heb je die zin uit je hoofd geleerd?’
De Cock negeerde de spot.
‘Volgens Harold van Haastricht,’ ging hij onverstoord verder, ‘was
het die angst, die Van Hellendoorn ervan weerhield om de uitvinding
openbaar te maken. En wat blijkt nu…’ De oude rechercheur zweeg
even voor het effect. ‘…onze Beeveedee in Den Haag is volkomen op
de hoogte. Men weet precies om welke uitvinding het gaat. En men
weet ook exact welke mensen erbij betrokken zijn. Zelfs Mooie
Karel, die toch slechts zijdelings bij de affaire is betrokken,
meende dat hij werd gevolgd.’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘Je hebt gelijk,’ riep hij verrast. ‘Dat kan in feite helemaal
niet. Als die uitvinding niet openbaar is gemaakt… hoe kan de
Beeveedee dan weten dat er zo’n uitvinding is?’
De Cock zuchtte.
‘Er is of was ergens een lek.’
Vledder trok een ernstig gezicht.
‘Een lek, waarvan Hermanus van Hellendoorn uiteindelijk de dupe is
geworden.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘We kunnen gevoeglijk aannemen, dat Hermanus van Hellendoorn niet
op de hoogte was van het feit dat de uitvinding was uitgelekt.’
Vledder keek hem nadenkend aan.
‘Hoezo?’
‘Als Van Hellendoorn dat wel had geweten, dan had zijn verweer
tegen het openbaar maken van de uitvinding toch geen enkele
zin.’
Vledder kneep zijn lippen op elkaar.
‘Uit alles blijkt,’ sprak hij somber, ‘dat zich achter de rug van
Hermanus van Hellendoorn om, een aardige intrige heeft
afgespeeld.’
De Cock knikte.
‘Van Brain Trust blijkt de trust van vertrouwen achteraf
niet zo groot.’ De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.
‘Maar zolang wij niet weten wie het geheim van de uitvinding liet
uitlekken en waarom hij of zij dat deed… kunnen we weinig
uitrichten.’
Vledder boog zich naar voren.
‘Kunnen we niet aan de Beeveedee vragen wie hen op de hoogte heeft
gebracht. Dan kunnen we nagaan waar het lek zit en wie in feite
verantwoordelijk is voor de dood van Hermanus van Hellendoorn.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Dat heeft weinig zin,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Voor zover mij
bekend, gaat de Beeveedee uiterst behoedzaam met haar informanten
om.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Zou men voor ons geen uitzondering maken?’
Op het brede gezicht van De Cock kwam een grijns.
‘Vergeet het,’ antwoordde hij strak. ‘Het heeft zelfs geen zin om
het te proberen. En ik moet je eerlijk bekennen dat ik daar wel
begrip voor kan opbrengen. Het zou beslist een
onwerkbare situatie…’ De oude rechercheur maakte zijn zin niet af.
Op de deur van de grote recherchekamer werd geklopt en Vledder
riep: ‘Binnen!’
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de wat
gedrongen gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar rond de
veertig. Ze droeg een lange, wijde donkerbruine regenmantel, die
tot ver over haar knieën reikte. Met een bruusk gebaar rukte ze een
plastic kapje van haar hoofd. Even bleef ze staan en liet haar blik
door de kamer dwalen. Water drupte van haar mantel op de vloer.
Toen kwam de vrouw met een wat slepende tred naderbij.
Voor het bureau van de grijze speurder bleef ze staan. Haar
donkere, amandelvormige ogen, gevat in een door de regen iets
verveegde rand van mascara, staarden hem scherp observerend
aan.
‘U bent rechercheur De Cock?’
Haar stem was scherp met een knerpende bijtoon.
De grijze speurder knikte, kwam half uit zijn stoel en maakte een
lichte buiging.
‘Met… eh, met ceeooceekaa… om u te dienen.’ Daarna wees hij
uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats.’
De vrouw reageerde niet direct. Haar blik bleef op De Cock gericht,
koel, kalm en schattend. Daarna knoopte ze met trage bewegingen
haar wijde regenmantel los en ging zitten.
‘Ik had mij u anders voorgesteld.’
De Cock bracht zijn innemendste glimlach.
‘Ouder?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Bruter.’
De Cock lachte uitbundig.
‘Wie of wat bracht u op het idee dat ik een bruut zou zijn?’
De vrouw kneep haar lippen bij elkaar.
‘Sybille… Sybille van Hellendoorn was gisteravond bij mij… om uit
te huilen.’ De vrouw kwam weer van haar stoel overeind en stak hem
haar hand toe. ‘Laat ik mij eerst even aan u voorstellen. Ik ben
Henriette… Henriette van Wateringen. Mijn man is… was een
medewerker van de heer Van Hellendoorn en Sybille… Sybille en ik
zijn vriendinnen.’
De Cock stond op en drukte de hem toegestoken
hand.
‘En mevrouw Van Hellendoorn,’ vroeg hij op ernstige toon, ‘schetste
mij als een… eh, een niets en niemand ontziende bruut?’
Henriette van Wateringen ging knikkend zitten.
‘Sybille vond dat u weinig gevoel had voor het intense verdriet van
een vrouw, die zojuist verneemt dat haar liefhebbende man is
vermoord. Er was van uw kant geen sprankje medeleven te bespeuren.
U hebt haar niet eens gecondoleerd.’
De Cock voelde hoe een lichte irritatie in zijn botten kroop. De
oude rechercheur overdacht hoe hij op de… naar zijn gevoel… toch
wel terechte kritiek van de vrouw zou reageren. Ook Vledder had hem
al verweten dat hij mevrouw Van Hellendoorn niet bepaald elegant
had behandeld.
Achteloos wuifde hij in haar richting. ‘Een begrafenisondernemer
treurt ook niet om elke dode die hij ter aarde bestelt,’ sprak hij
geprikkeld. ‘Confrontatie met moord en alles wat daarmee samenhangt
vormt een wezenlijk onderdeel van mijn beroep. Ik kan mij daarbij
geen overgevoeligheden permitteren.’ Hij zweeg en zijn gezicht
stond bars. Maar inwendig ergerde de grijze speurder zich dat zijn
verweer zo zwak klonk… zo weinig overtuigend.
Henriette van Wateringen keek hem geamuseerd aan.
‘Is het echt waar,’ vroeg ze rustig, ‘dat u Sybille verdenkt van
moord op haar man?’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Waarom vraagt u dat?’
Henriette van Wateringen trok haar schouders op.
‘Mevrouw Van Hellendoorn meende dit uit uw woorden en gedrag te
moeten opmaken,’ antwoordde ze kalm. ‘Sybille vond het absurd, dat
u haar vroeg of zij voor de moord op haar man een motief had.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Mevrouw Van Hellendoorn zegt dat zij voor het tijdstip van de
moord een alibi heeft. Zij speelde die bewuste woensdagavond bridge
met een paar dames.’
Henriette van Wateringen knikte nadrukkelijk.
‘Een van die dames was ik,’ sprak ze ferm. ‘Ik kan… zo ook de
andere dames… haar alibi volkomen bevestigen. Wij spelen al jaren samen bridge. Vanavond spelen we weer. Een
extra avond. Die hebben de dames ingelast… speciaal voor Sybille.
Het bridgespel is een goed middel tegen verdriet.’
‘En Sybille heeft verdriet?’
Henriette van Wateringen keek hem hoofdschuddend aan.
‘U bent een wonderlijke man.’ In haar stem trilde enig medelijden
en uit haar borst ontsnapte een diepe zucht. ‘Ik wil mij niet met
uw onderzoek bemoeien. U weet uiteraard beter dan ik hoe men een
mysterie moet ontrafelen, maar om u op gang te helpen, wil ik u wel
zeggen, dat er in de boezem van Brain Trust al maanden grote
verdeeldheid heerste.’
‘Onenigheid?’
‘Ja.’
‘Waarover?’
‘Een uitvinding… een uitvinding die men met gezamenlijke inzet tot
stand had gebracht.’
De Cock wuifde voor zich uit.
‘En waaraan ook uw man heeft meegewerkt?’
Henriette van Wateringen knikte heftig.
‘Zonder Winfred was er nooit iets van terechtgekomen,’ antwoordde
ze geëmotioneerd. ‘Hij vond de ontbrekende schakel… een oplossing
die Herman met zijn beperkte kennis van de chemie nooit zou hebben
gevonden. Daarom wond ook Winfred zich erover op dat de man van
Sybille de zaak zo traineerde.’
De Cock keek haar schuins aan.
‘Wat bedoelt u met trai-neer-de?’
Op de wat hoge jukbeenden van Henriette van Wateringen kwamen
blosjes en haar donkere ogen fonkelden.
‘Er hadden allang contacten kunnen worden gelegd,’ reageerde ze
fel. ‘Er zijn wereldwijd genoeg organisaties, grote ondernemingen
en zelfs regeringen, die in zo’n schitterende uitvinding zijn
geïnteresseerd.’
‘En?’
Henriette van Wateringen gebaarde heftig.
‘Herman van Hellendoorn hield het tegen… al maanden. Wat er nu is
gebeurd, verbaast mij ook niets. Winfred heeft al een paar maal
gezegd: “Daar komt moord en doodslag van.”’
De Cock wreef met de rug van zijn hand langs
zijn neus.
‘U zegt: ook Winfred wond zich op… wie was de andere die
zich opwond?’
Henriette van Wateringen liet haar hoofd iets zakken.
‘Harold… Harold van Haastricht,’ sprak ze zacht. ‘Nog een week
geleden heeft hij tegen Winfred gezegd: “Dan schiet ik hem
overhoop.”’
Toen Henriette van Wateringen weer met haar
regenkapje op uit de grote recherchekamer was vertrokken, spreidde
Vledder zijn beide handen.
‘Wat gaan we doen?’
De Cock keek hem verward aan.
‘Wat bedoel je?’
‘Gaan we die Harold van Haastricht arresteren?’
De Cock trok een vies gezicht.
‘Voor de moord op Van Hellendoorn?’
‘Ja.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Daar voel ik nog niets voor,’ sprak hij bedachtzaam. ‘Ik wil eerst
wel eens van Winfred van Wateringen zelf horen hoe die uitspraak
van Harold van Haastricht tot stand is gekomen.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Ik dacht dat Henriette van Wateringen duidelijk genoeg was
geweest. Van Hellendoorn hield de openbaarmaking van de uitvinding
tegen. Dat duurde al maanden. De anderen konden hem niet bewegen om
van inzicht te veranderen. Daar wonden zij zich over op. Ze hadden
aan de totstandkoming van de uitvinding meegewerkt en wilden wel
eens baten zien.’
De Cock knikte traag.
‘Ik heb het verhaal gehoord,’ reageerde hij kalm. ‘Ze hadden Van
Hellendoorn nog een week de tijd gegeven… een soort ultimatum… als
Van Hellendoorn na een week zijn verzet niet opgaf…’
Vledder gebaarde heftig.
‘… dan zou Harold van Haastricht hem zonder pardon overhoop
schieten.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Die week is inmiddels
verstreken en Van Hellendoorn is dood. Wil je
een mooier bewijs?’
De Cock antwoordde niet. Hij kwam traag uit zijn stoel overeind en
begon in zijn zo typische slenterpas door de recherchekamer te
stappen.
Als, zo bepeinsde hij, Hermanus van Hellendoorn niet was vermoord
door een anonieme moordenaar, ingehuurd door een of andere
organisatie of onderneming, die zich door de uitvinding bedreigd
voelde, maar het slachtoffer was geworden van opgekropte emoties in
de boezem van Brain Trust zelf, dan, zo overwoog de grijze
speurder, had hij nog een redelijke kans om de dader te
ontmaskeren. Het was dan wel zaak om uiterst omzichtig te
manoeuvreren.
Na enige minuten bleef De Cock bij de kapstok staan en wurmde zich
in zijn oude regenjas.
Vledder liep op hem toe.
‘Waar ga je heen?’
De oude rechercheur draaide zich half om.
‘Waar gaan wíj heen,’ verbeterde hij.
Vledder grijnsde.
‘Oké, waar gaan wij heen?’
De Cock schoof zijn vilten hoedje over zijn stugge grijze haar en
trok de rand naar voren. ‘Naar de kluis in ons hoofdbureau aan de
Elandsgracht. Daar pakken we de inhoud van de brandkast van Van
Hellendoorn in een koffer en gaan ermee op pad.’
‘Waarheen?’
De Cock beende de recherchekamer af.
‘Doe een jas aan,’ schreeuwde hij. ‘Ik geloof dat het buiten weer
stort van de regen.’
Vledder gebaarde ongeduldig.
‘Waar wil je met die papieren heen?’
Met de kruk van de deur in zijn hand bleef De Cock staan. ‘Naar de
vierde… de vierde man van Brain Trust… Leonardus van Ledeacker… ik
vraag mij af of ook hij zich zo opwond.’