HOOFDSTUK XII

Een donker waas legde zich voor Slone's ogen, maar verdween dan en alles werd weer helder.

Lucy stond over hem heen gebogen, bezig een halsdoek rond zijn schouder en onder zijn arm door te binden. 'Lin, het is niet ernstig,' zei ze dringend. 'Alleen maar een vleeswond, gelukkig.'

Slone ging rechtop zitten. De rook begon op te trekken, de bosbrand was uitgewoed. Kleine plukjes gras smeulden nog na. In een flits schoot alles hem weer te binnen. Hij wees naar de rotsklip aan de overzijde.

'Omlaag gestort... dood!' zei Lucy met een huivering.

'Wildfire! King!' voegde hij er schor aan toe.

'Die liggen nog waar ze neergevallen zijn. Oh, ik durf niet eens te kijken... En, Lin, ik heb Sarch en Two Face en Ben en Plume zien lopen daar beneden.'

Ze stond met haar rug naar de afgrond en wees zonder te kijken.

Slone werkte zich overeind, wankelde even op zijn benen, zich bewust van een doffe pijn in zijn schouder.

'Sarch zal de weg naar huis wel kunnen vinden en de anderen zullen hem volgen,' zei Lucy. 'En dan zal er wel hulp komen.'

'Die zullen we niet nodig hebben als Wildfire en de King tenminste...' Slone brak zijn woorden af en wendde zich naar de paarden. Hoe vreemd dat Slone naar de King liep en Lucy naar Wildfire!

Sage King was een uitgeput gebroken paard, maar hij had zijn laatste race nog niet gelopen.

Lucy knielde bij Wildfire neer, snikkend. 'Wildfire! Wildfire!'

De glanzende vlammende schoonheid van het machtige wilde paard scheen verwelkt. Heftige stuiptrekkingen schokten het machtige lichaam. Maar toch, verblind, verstikt, stervend hoorde Wildfire Lucy's stem.

'Oh, Lin! Oh, Lin!' kreunde Lucy.

Ze zagen de stuiptrekkingen langzaam wegebben.

'Hij heeft de King ingehaald... met een veel zwaardere last en met een grote achterstand,' mompelde Slone, een trillende hand op de klamme hals van het paard leggend.

'Oh, hij heeft de King verslagen!' riep Lucy uit. 'Opnieuw verslagen.'

Een heftige rilling schokte het lichaam van de grote hengst.

'Wildfire! Wildfire!'

Opnieuw riep de ruiter zijn paard met zachte, schrille stem. Maar Wildfire hoorde het niet meer.

 

De ochtendzon straalde helder neer op de golvende prairie die als een grauwe zee wegrolde van het Ford.

Bostil zat op de veranda van zijn ranchhuis, een geknakt man. Hij staarde naar het blauwe waas in het noorden waarheen dagen geleden alles wat hem lief was, verdwenen was. Elke dag van de vroege ochtend tot de late avond had hij daar gezeten, wachtend en turend. Zijn ruiters omringden hem, zwijgend zijn leed delend, wachtend op orders die niet kwamen.

Een stofwolkje kringelde omhoog achter een heuvelkam. Bostil zag het en hij veerde op. Boven de heuvelkam verscheen een knikkend zwart voorwerp - het hoofd van een paard. Toen werd het grote zwarte lichaam zichtbaar.

'Sarch!' riep Bostil uit.

Met rinkelende sporen haastten zijn mannen zich de veranda op.

'Er komen nog meer paarden achter hem aan,' zei Holley rustig.

'Daar is Plume!' riep Farlane uit.

'En Two Vance!' voegde Van eraan toe.

'Dusty Ben!' zei een ander.

'Onbereden!' besloot Bostil.

Toen zwegen ze allen, gespannen naar de rij paarden starend die snel naderde over de prairie. Sarchedons schetterende gehinnik werd hoorbaar en uit tal van corrals beantwoord.

Sarchedon en de andere paarden gingen van draf in galop over en spoedig kletterden hun hoeven op de stenen van de binnenplaats. Als een zwerm bijen stortten de mannen zich op de paarden en leidden ze aan Bostil voor.

Holley, de oude voorman met de haviksogen wees op een rode, met aangekoekt stof bedekte voor in Sarchedons hals.

'Dat is door een kogel gedaan, gegarandeerd,' zei hij.

'Maar door wie?' vroeg Bostil.

Holley haalde de schouders op.

'Hij stinkt naar rook,' merkte Farlane die bij de zwarte was neergeknield. 'Hij heeft door vuur moeten lopen. Kijk maar naar die schroeiplekken op zijn benen'

Ook de andere paarden bleken schroeiplekken opgelopen te hebben en terwijl de mannen ze wegleidden om ze te verzorgen, wendde Bostil zich weer naar het noorden. Zijn gezicht was bleek en ingevallen en hij was nog slechts een schaduw van de arrogante trotse man van enkele dagen geleden.

De ruiters kwamen en gingen, maar Bostil bleef zijn wachtpost betrokken houden. De uren kropen voorbij. De namiddag kwam en verstreek. De zon daalde naar het westen, een grote bloedrode schijf.

Opnieuw werd een stofwoik zichtbaar achter de heuvelkam. Een paard dat een zware gestalte droeg, werd zichtbaar.

Bostil sprong op. 'Is dat een grijs paard... of ben ik blind?' riep hij onzeker uit.

De ruiters durfden geen antwoord te geven. Ze moesten eerst zekerheid hebben. Holley was de eerste die die zekerheid had. 'Een grijs paard is het, Bostil... grijs als de prairie... En verdraaid, ik geloof waarachtig dat het de King is!'

'Ja, het is de King!' riepen de anderen opgewonden uit. 'Gegarandeerd moet het de King zijn!'

Bostil schudde zijn machtige gestalte, wreef zich de ogen uit en keek opnieuw.

'Wie berijdt hem?'

'Slone. Die zijn zit zou ik uit duizenden herkennen,' antwoordde Holley.

'Maar wat heeft hij bij zich?' vroeg Bostil schor.

Allen konden Lucy's gouden haar duidelijk onderscheiden, maar alleen Holley waagde het te spreken.

'Het is Lucy. Dat had ik al lang gezien.' Hij tuurde, opnieuw zijn haviksogen met een hand beschaduwend. 'Maar ze leeft, Bostil... ze glimlacht I' voegde hij eraan toe met een vreemde klank in zijn anders zo beheerste stem.

Sage King kwam nader, met gebogen hoofd en ietwat hinkend. Maar het was de Sage King in levende lijve en hij scheen zijn gang iets te versnellen bij het horen van het welkomsgehinnik uit de corrals.

Toen reed Slone de binnenplaats op. Zijn gezicht was bleek en afgetrokken en hij zat te zwaaien in het zadel. Een bebloede halsdoek zat om zijn ene schouder gebonden. Hij hield Lucy in zijn armen. Ze had zijn jas aan. Een flauw glimlachje verspreidde zich over het afgetrokken gezichtje.

Bostil haastte zich van de veranda af.

'Lucy! Er is toch niets ernstigs met je?' vroeg hij met een stem die niemand nog ooit van hem gehoord had.

'Nee, paps,' zei ze en gleed in zijn armen.

Hij kuste haar bleke gezicht en haar als een kind in zijn armen tillend droeg hij haar de veranda op en begon om tante Jane te brullen.

Toen hij terugkeerde, week het kringetje ruiters rond Slone om hem door te laten. Bostil wierp een lange blik op de King en toen gleden zijn ogen even over de prairie alsof hij verwachtte daar een ander paard te zien. En tenslotte vestigden zijn blikken zich op Slone's doodsbleke gezicht.

'Het is zeker wel... zwaar geweest?' vroeg hij aarzelend. Ze wisten allen dat hij iets anders had willen vragen.

'Nogal, ja,' antwoordde Slone. Hij was doodmoe maar zijn stem klonk vast en beheerst.

'En... de Creeches?' vervolgde Bostil.

'Dood.'

Een gemurmel ging op onder het groepje en ze kwamen wat naar voren.

'Allebei?'

'Ja. Joel heeft zijn vader vermoord... en Wildfire heeft Joel omver gelopen, verpletterd.'

'Wel, het spijt me voor de oude Creech,' zei Bostil nors. 'Ik zou het graag goedgemaakt hebben... Maar die kwajongen... Maar ik zie dat je gewond bent, Slone.'

Hij stapte naar voren en trok de halsdoek opzij. 'Vleeswond gelukkig maar, zie ik. Wie heeft je dat geleverd? Joel?'

'Cordts.'

'Cordts!' Bostil boog zich eensklaps gespannen naar voren.

'Ja, Cordts... Hij zat ook achter Creech aan... en vond Lucy en mij later. Cordts is dood... en Hutch ook... Je zult geen last meer van hem hebben, Bostil.'

Slone's stem klonk bijna verbitterd bij die laatste woorden.

Bostil balde beide machtige vuisten en het bloed deed zijn dikke stierenek opzwellen.

'Wil je zeggen dat je met Cordts en Hutch hetzelfde gedaan hebt als met Sears?' hijgde hij.

'Ze zijn dood, Bostil, eerlijk waar,' antwoordde Slone.

Bostils verbijstering week voor sprakeloze bewondering. Toen stelde hij de vraag die het moeilijkst te stellen was. 'Waar is de rode hengst?' vroeg hij.

Slone's ogen weerspiegelden diepe pijn, maar hij bleef Bostil recht in het gezicht kijken. 'Wildfire is dood!'

'Dood!' hijgde Bostil. Weer een moment van gespannen stilte. 'Wie heeft hem gedood?' 'De King, sir... heeft hem dood gelopen!' Bostil's zware kaken trilden. Zijn hand trilde toen hij die op de Kings hals legde. 'Slone... hoe is het... gebeurd?' vroeg hij gebroken met een vreemd ontroerde klank in zijn stem.

'Het was een grote race, Bostil. De King heeft Wildfire dood gelopen... Maar vraag me niet verder. Ik wil het liever vergeten.'

Bostil sloeg een vaderlijke arm rond de schouder van de jongeman.

'Slone, als ik niet kan begrijpen wat dat verlies voor je betekent, dan kan niemand het... Ga maar vlug naar binnen. Jongens, help hem een handje.' Bostil wilde alleen zijn... om de King te verwelkomen, maar misschien ook om voor de anderen de nieuwe Bostil te verbergen, de Bostil die geen andere mensen meer leed en onrecht zou aandoen.

 

Als bij toverslag kwam enkele dagen later de langverbeide regen die de dorre prairie omtoverde tot een weelderig lustoord, fris en stralend in purperen gloed.

De King werd nooit meer door Lucy bereden. Maar Slone bereed hem en leerde van hem houden. Lucy bereed Sarchedon en samen maakten ze lange tochten over de prairie, soms hand in hand van een heuvelkam uitstarend over de golvende vlakten. Maar altijd meed Lucy's blik dan het noorden, waar ze de wilde canyons wist en de ruwe rotsbastions en het hoge zwarte bergplateau.

Wel reden ze op een dag naar de woestijn waar de hoge rotstorens zich verhieven, als statige beeldhouwwerken van de natuur. Daar hadden ze elkaar voor de eerste maal ontmoet en daar leefden bittere en zoete herinneringen. De herinnering aan Wildfire, maar ook die aan hun liefde die daar in het geheim was opgebloeid.

En de aanblik van die statige zuilen, die daar stonden als schildwachten, bewakers van de liefde die in hun midden was geboren, gaf Lucy en Slone een innig gevoel van verbondenheid met dit wilde maar prachtige en eerlijke land.

EINDE