Vaders

•••

Een struise kerel van zesenvijftig kwam bij me thuis om over zijn familie te vertellen. Hij keek snel in het rond om te zien waar hij was, ging op de bank zitten en begon te praten: ‘Ik was drie of vier. Mijn vader en ik liepen samen op straat en we staken de weg over. Ik wilde mijn vader een handje geven, maar dat mocht niet. “Wees flink!” zei hij.’

Deze man had drie broers, twee jongere en één oudere, die allemaal flink moesten zijn. Hun vader was bij de politie en hield niet van watjes. Om hen te harden sloeg hij erop los. Dat was het enige lichamelijke contact dat hij maakte. Hij knuffelde zijn zonen nooit, hij stoeide niet met hen. Dat deed hij liever met de hond.

Van de moeder van dit gezin viel niet veel bescherming te verwachten. Zij was net zo bang voor de driftbuien van haar man als de zoons. Ze hield haar mond en droeg de jongens op hetzelfde te doen. Thuis werd dus nooit over het geweld gesproken. Op school wisten de onderwijzers er wel van. Ooit heeft een meester de vader op goedmoedige toon op zijn gedrag aangesproken. Ze kenden elkaar van de schietvereniging.

‘Ben je niet een beetje al te hardvochtig, Hans?’ had de onderwijzer geopperd.

‘Ik ben streng, maar rechtvaardig!’ was het antwoord. Terwijl de zoon zijn vader citeerde, zag ik rode vlekken in zijn hals opkomen. Zijn jeugd lag meer dan veertig jaar achter hem, maar de woede en de pijn waren er nog.

‘In de meeste gezinnen is de avondmaaltijd het moment waarop je kunt vertellen wat je die dag hebt meegemaakt. Bij ons mocht dat niet. “Koppen dicht!” schreeuwde mijn vader zodra een van ons iets wilde zeggen. Als je dan nog iets terugzei, kreeg je een klap. Soms gaf hij met zijn vuist een dreun op de tafel. Hij heeft een keer zo hard op de tafel geslagen dat de punt eraf vloog.’

‘Nee toch zeker!’ riep ik geschrokken uit. Maar hij knikte.

‘Echt waar, heel die punt.’

De oudste zoon heeft de meeste schade opgelopen. Hij heeft volgens zijn broer zo goed zijn kop leren houden dat er niks meer uit komt.

‘Volgens mij is het best een intelligente man,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Hij had een mbo-diploma techniek en een vrachtwagenrijbewijs, maar hij heeft er nooit iets mee gedaan. Hij heeft zijn leven lang ergens in een fabriek dozen staan opstapelen. Hij wil nog steeds niemand spreken. Hij heeft zelfs geen mobiele telefoon.’

Toen de oudste zoon nog heel klein was, ging hij – zoals vroeger in heel Nederland gebruikelijk was – op zaterdagavond in de teil. Maar hij deed iets doms en de teil kieperde om. Toen heeft zijn vader hem zo ongenadig uitgescholden en geslagen dat het voorgoed mis was met het joch.

‘Hij is nu tweeënzestig. Hij is nooit getrouwd, heeft nooit ander werk gezocht dan de eerste baan die hij kon krijgen. Hij zag nooit iemand, alleen mijn moeder. Die werd op den duur dement en zat in een verpleeghuis. Daar ging hij twee keer per week heen, tot ze stierf. Dat is vijf jaar geleden. Sindsdien zit hij ’s avonds thuis en lost sudoku’s op.’

Kwamen de broers elkaar nooit tegen tijdens de bezoekuren in het verpleeghuis?

‘Ik heb negen jaar in Spanje gewoond,’ vertelde de zoon. ‘Al die tijd is mijn moeder daar nooit geweest. Ze hield niet van reizen, zei ze. Maar toen ik weer in Nederland terug was, na mijn scheiding, kwam ze ook niet. Ze is welgeteld één keer op bezoek geweest, samen met mijn oudste broer. Ze hield haar jas aan en haar tas op schoot. Na een halfuur zei ze tegen mijn broer: “Zullen we maar weer gaan?” Daarom zocht ik haar ook niet op toen ze in dat verpleeghuis zat. Mijn oudste broer was de enige die er kwam. De andere twee gingen ook niet.’

De vader is niet oud geworden: achtenvijftig was hij toen hij een hartaanval kreeg en stierf. Dat was min of meer een bevrijding. De derde zoon, die homoseksueel is, hoefde niet langer gebukt te gaan onder de minachting en teleurstelling, en de jongste zoon, die op zijn zeventiende al naar zee was gegaan, kon weer eens thuiskomen. Maar het werd nooit een gezellig gezin.

Gewelddadige vaders worden niet zo geboren. Ze hebben meestal zelf een al even akelige opvoeding gehad.

‘Mijn opa was inderdaad een klootzak,’ zei de zoon. Er trilde een spiertje naast zijn mondhoek. Hij schudde kort zijn hoofd en vertelde verder: ‘Hij was gevangenbewaarder. Als hij bij ons op bezoek kwam, keek hij niet naar zijn kleinzoons om. Hij vroeg nooit hoe het op school ging of op de voetbalclub. Hij vroeg helemaal niks. Mijn vader leek op hem.’

‘Wat neem je jouw vader het meest kwalijk?’ vroeg ik.

Het antwoord kwam prompt: ‘Dat hij me niet eens heeft gefeliciteerd toen ik het examen van de politieacademie had gehaald. Het was de periode waarin hij op z’n felst was. Hij had op zijn werk op promotie gehoopt, maar werd gepasseerd. In die tijd deed ik eindexamen. Hij was wel op de diploma-uitreiking en hij liep met iedereen te ouwehoeren. Maar ik kreeg niet eens een hand van hem.’

Was hij misschien jaloers?

‘Dat kan. Hij heeft altijd tegen iedereen gezegd dat het niks zou worden met zijn kinderen.’

Ik denk dat ik dat nog het treurigst vind van deze serie vaders: een harteloze cipier die een kwaadaardige politieman heeft voortgebracht, van wie één zoon politieman en de andere marinier is geworden, in de hoop een sprankje liefde aan hun vader te ontlokken. De twee andere zoons doen helemaal niks en alle vier zijn ze getekend door hun gewelddadige traditie, ook al houden zijzelf hun handen thuis. Ze zijn machteloze jongens gebleven, afgewezen kinderen zonder troost.

•••

Er is een wereld van verschil tussen gezag en geweld. Kleine jongens vinden het heerlijk om tegen hun vader te kunnen opkijken. Ze dromen van tegenstanders die in één klap tegen de vlakte worden geslagen door de almachtige held: hun vader!

Maar in het gewone leven zijn de vijanden geen geschubde monsters, maar andere jongetjes in de klas of een zwemjuf die vinnig doet. In werkelijkheid zoeken kinderen veiligheid, en die vind je niet bij een onvoorspelbare geweldenaar. De ideale vader is een evenwichtige man, die bedaard door de wereld wandelt en zijn kracht alleen inzet om een potje jam open te draaien.

Deze tweede zoon mag trots op zichzelf zijn. Het gebeurt maar zelden dat iemand zich uit een onveilig, gewelddadig gezin loswurmt en een gewone, aardige kerel wordt. Hij is niet alleen de vriendelijkheid in eigen persoon, hij spant zich ook in om een goede vader voor zijn eigen zoon en dochter te zijn.

Ik denk dat hij daarmee is geholpen door de tijdgeest. Door de vrouwenemancipatie uit de jaren zeventig is er voor mannen veel meer ruimte gekomen om een betrokken vader te zijn. Ze mogen de kinderwagen duwen, baby’s verzorgen en een papadag invullen. Ze gaan mee naar ouderavonden en kindermusicals, ze lezen voor. Niet allemaal natuurlijk, maar ze worden er niet om beschimpt. Dat was vroeger anders.

•••

Over vaders van veertig jaar geleden hoor ik zelden wat goeds. Meestal waren ze er niet, en als ze er wel waren, overheersten ze het gezin. Vooral zonen hadden onder hen te lijden.

Een vrouw van even in de zestig vertelde me over haar halfbroer, een drugszuchtige nietsnut. Zijn vader, haar stiefvader, was een flierefluiter die zich wekenlang niets van zijn gezin aantrok omdat hij het druk had met allerlei vage handeltjes in de stad. Hij werkte ook veel ’s nachts, in een hotel op de Amsterdamse Wallen. Als hij wat had verdiend, bleef hij weg en hing rond in de cafés tot zijn geld bijna op was. Dan kocht hij chocola en bloemen voor zijn vrouw, trakteerde op gerookte paling en bleef drie dagen in bed liggen. De stiefdochter was al wat ouder en hield zich op een afstand, maar haar halfbroertje was nog jong en adoreerde hem.

‘Je krijgt een pony,’ beloofde zijn vader en hij liet zijn dikke portefeuille zien.

‘Daar zat alleen krantenpapier in,’ vertelde de vrouw, ‘dat zag ik. Maar die kleine jongen dacht echt dat hij een pony zou krijgen.’

Haar halfbroer heeft de rusteloosheid van zijn vader geërfd, maar niet zijn charme. Hij heeft twee kinderen, een in Costa Rica en een in Purmerend. Met geen van beiden heeft hij contact. Hij heeft geen idee wat vaderliefde is. En van moederliefde heeft hij ook niet veel meegekregen. De moeder was een harde vrouw, die vond dat het joch niet zo moest mauwen. ‘Het leven is nu eenmaal niet gemakkelijk en je moet niet wachten tot iemand je cadeautjes komt brengen,’ was haar bijdrage aan de opvoeding.

De vrouw die mij dit vertelde heeft zich gered doordat ze een oma had bij wie ze steun vond. Haar halfbroer heeft niet van die familieband kunnen profiteren, omdat hij veel jonger was en zijn hele jeugd is blijven hopen op de aandacht van zijn vader.

Aandacht, niet eens goedkeuring. Daar hunkeren vrijwel alle zonen die ik ken tevergeefs naar. Vaders zijn doorgaans niet vrijgevig met complimenten. Ze concurreren met hun zonen, ze kleineren hen, ze proberen hen te imponeren met hun eigen mannelijkheid.

‘Ha! Toen ík jouw leeftijd had...’

Dat is niet eens zo rot bedoeld. Ze zijn gewoon meer met hun eigen positie in de wereld bezig dan met die van hun zoons. Zolang een jongetje klein is, kijkt hij vanzelf tegen zijn vader op. Dat verandert in de puberteit, precies in de periode dat een volwassen man kwetsbaar is. Hij krijgt een kaal pleintje op zijn achterhoofd, een dikke buik en de eerste grijze haren. Zijn carrière verwelkt. Puberzonen stralen aan alle kanten uit dat ze pappie een lul vinden. De beledigde vader komt dan niet snel op de gedachte dat onaantrekkelijke rotjong te prijzen of een aanmoediging te geven.

•••

Toen ik op de middelbare school zat, kwamen er iedere dag zeven jongens bij ons thuis, zeven tieners die het bij ons leuker vonden dan in hun eigen gezin. Dat kan ik me achteraf goed voorstellen. Mijn ouders waren dol op dwarsliggers. Ze lachten zich slap om de commentaren die de jongens gaven op hun huiselijke omstandigheden. Een van hen vertelde hoe zijn moeder hem met een pollepel achternazat als hij brutaal was; een ander deed zijn deftige vader na, die wethouder was voor de VVD. Later werd hij net zo’n rechtse zak als die vader, dus was het meer aanleg dan acteertalent, maar dat wisten we toen nog niet.

Mijn eigen vader schaterde onbekommerd mee om al die malle ouders. Hij was zelf ook een vader van niks, maar hij was wel een interessante man. Hij had verschrikkelijk veel gelezen en was expert op het gebied van Afrikaans-Amerikaanse poëzie. Hij had dichtbundels van Langston Hughes in zijn boekenkast staan, met een handtekening en een opdracht van de grote dichter. Hij sprak veertien talen, waarvan verscheidene vloeiend. Daar heb je niet zoveel aan, als kind. Ik begreep pas later dat hij probeerde zo min mogelijk op een vader te lijken, omdat hij zulke slechte herinneringen aan zijn eigen opvoeding had.

Zijn vader was ook begaafd. Ook hij sprak een stuk of vijftien talen en was in maar liefst drie takken geneeskunde afgestudeerd. Hij was patholoog-anatoom, internist en kinderarts. Hij schijnt in het ziekenhuis waar hij directeur was erg lief te zijn geweest. ’s Nachts ging hij de kinderzalen langs om te kijken of alle patiëntjes sliepen. Maar zijn eigen kinderen drilde hij alsof het een bataljon soldaten was. Ze moesten bridgen en mochten daarbij geen fouten maken. Hij reageerde met minachting op kinderlijk onvermogen. Daar had mijn vader ook een handje van. Mij schold hij uit voor meisjesboekenkind, omdat ik op mijn twaalfde niet door Kontiki van Thor Heyerdahl heenkwam, een reisverslag van een man op een zelfgebouwd vlot. Ik las liever meisjesboeken: Hup Pipje Hazenhart en Doorzetten, Annemarie!

Ik bewonderde mijn vader en hoopte altijd dat hij mij leuk zou vinden, al was het maar een heel klein beetje. Daar gaf hij weinig blijk van. Toen ik volwassen was, heb ik hem eens gevraagd waarom hij altijd zo afgemeten tegen mij had gedaan. Hij legde uit dat het kwam doordat ik bij hem in de klas zat. Hij wilde ten koste van alles verhinderen dat iemand hem ervan zou kunnen betichten dat hij zijn dochter voortrok. Ik denk niet dat iemand dat ooit heeft kunnen beweren.

Het had slecht kunnen aflopen tussen mij en mijn vader, maar we werden later toch vrienden. Hij heeft me ooit verteld dat hij ten tijde van mijn geboorte zo’n ruzie met mijn moeder had dat hij mij als baby maandenlang niet heeft willen aankijken. Ik ben psycholoog. Les één van het leerboek gaat over de vroegste jeugdervaringen, de warme band met de ouders. Dat zei ik.

‘Ja,’ zei hij beteuterd, ‘dat weet ik.’

We keken elkaar aan en moesten onbedaarlijk lachen.

Met mijn broer had het ook verkeerd kunnen gaan, met zo’n vader. Hij vertelde me dat onze vader hem aanraadde nooit meer dan twee keer met hetzelfde meisje te vrijen. Anders kwam je maar vast te zitten. Zoals hijzelf.

‘Zoals hij het doet, moet het dus niet,’ concludeerde mijn broer. Hij is zelf een opmerkelijk trouwe echtgenoot en een heel goede vader. Af en toe is hij onredelijk tegen zijn dochters, maar in de nabespreking geeft hij zijn fouten toe en biedt dan zijn excuses aan. Zijn kinderen zijn niet bang voor hem en lachen hem hoofdschuddend toe als hij hen te veel opvoedt naar hun smaak. Ze houden van hem.

•••

Ik had een aparte oproep op Facebook gezet om mij iets over vaders te vertellen. Dat leverde een treurige optocht van verhalen op over gewelddadige, afwezige, trouweloze en slappe vaders. Sommigen van hen leken me ondanks hun tekortkomingen wel lief of van goede wil; anderen hadden geen idee wat het vaderschap betekent.

Een vrouw vertelde dat ze op de basisschool werd gepest door de andere kinderen omdat ze dik en zenuwachtig was. Daar had ze ook wel reden toe, want haar moeder was alcoholiste. Haar vader was haar enige houvast, maar die kwam zo laat mogelijk van zijn werk en verdween na het avondeten – als er avondeten was – naar het schuurtje, waar hij iets knutselde. Als zijn dochter naar hem toe kwam om hem te vertellen hoe ongelukkig ze was, legde hij zijn gereedschap neer en zei: ‘Kom, we gaan voetballen.’ Meer steun gaf hij niet.

Een andere vader stuurde zijn dochter, die heel goed kon leren, naar de huishoudschool, omdat een vrouw niet meer hoefde te kunnen dan eten koken en knopen aan d’r man z’n jas zetten.

Het zijn pekelzonden, zeker in het licht van die tijd, toen het verstand van meisjes niet werd gewaardeerd, maar ze zijn niet vergeten.

Sommige vaders deugen echt niet.

Zoals de vader die in de oorlog zijn enige zoon aangaf bij de Duitsers, omdat hij vond dat het geen pas gaf de arbeidsplicht te ontduiken. Hij geloofde in God, in het gezag dat door God boven de mensen was gesteld. Dat het zijn eigen zoon was die hij te gronde richtte, sterkte hem alleen maar in zijn godsvrucht. Had de Heer niet zelf Zijn enige zoon geofferd?

Of de vader die wist dat zijn dochter stelselmatig werd aangerand door een zakenrelatie van hem, maar er niks aan deed, want dan was hij een klant kwijt.

Of de talloze vaders die met hun wellustige poten aan hun eigen kinderen zitten.

Of de vader die de bruid van zijn zoon op de bruiloft om een zoen vroeg. Een echte zoen.

En de vader die zijn oudste dochter dwong haar eerste zelfverdiende geld aan haar moeder te geven als kostgeld. Hij nam haar mee op de gezinsvakantie, gebruikte haar als oppas voor de vier jongere kinderen en eiste na de reis dat ze ieder ijsje en iedere maaltijd afrekende.

•••

Om een beetje evenwicht in de verslaggeving te krijgen, zette ik een nieuw bericht op Facebook: of er nog aardige vaders zijn. Niemand reageerde. Dat kan ook een goed teken zijn. Moderne vaders vinden het heel gewoon dat ze voor de kinderen zorgen en niet alleen voor het inkomen. Ik ken een paar van dat soort lieve, toegewijde mannen. Hun kinderen zijn sterke jonge mannen en vrouwen.

Maar de meeste mensen die mij over hun vader vertelden, hadden een flinke mand appeltjes te schillen.

‘Misschien was die van mij uiteindelijk wel aardig. Maar hij heeft een grote fout gemaakt,’ vertelde een vrouw die ik persoonlijk ken aarzelend. Ze is een ferme tante, die dingen zegt als: ‘Ik vind vrouwen niks aan. Geef mij maar mannen, daar kun je mee lachen.’

Ze is geen lesbienne, ze heeft een verrukkelijk, maar bescheiden decolleté, ze draagt hoge hakken. Maar vanbinnen is het een kerel. Voor geen prijs wil ze een meid zijn. Ik heb me afgevraagd waarom dat zo is. Tot ze mij vertelde wat ze in haar jeugd heeft meegemaakt.

Een vriendinnetje van wie de moeder in een kliniek was opgenomen, kwam voor onbepaalde tijd bij haar logeren. Omdat ze leeftijdgenoten waren, sliepen ze samen op haar kamer. Een jaar of veertien waren de meiden. De vader kwam ze ’s avonds welterusten wensen. Hij gaf zijn dochter een zoen en ging dan aan haar vriendinnetje friemelen. Dat zijn dochter lag te luisteren, maakte hem niet uit.

‘Heb je er niets van gezegd?’ riep ik uit.

‘Nee,’ zei ze stug.

‘Ook niet tegen je moeder?’

Ze kneep haar ogen half dicht en antwoordde fel: ‘Jawel! En toen werd mijn moeder kwaad op mij. Ze zei dat ik probeerde haar huwelijk kapot te maken.’

•••

Er is iets wonderlijks met dochters. Je hebt vaderdochters en moederdochters. Die verdeling houdt volstrekt geen gelijke tred met de behandeling die de dochters ten deel is gevallen. De keus heeft waarschijnlijk vooral te maken met identificatie, met herkenning. Deze dochter is een vaderskind. Ze is door allebei de ouders verguisd en vernederd, maar haar vader heeft ze vergeven, ook al vindt ze hem nog steeds een sukkel. Haar moeder heeft ze in geen jaren gezien. Ze belt haar twee keer per jaar, maar ze wil niet naar haar toe. En eigenlijk haat ze alle vrouwen een beetje.

Moederdochters doen het omgekeerde. Die blijven als waakhonden voor hun moeder liggen en beschouwen mannen als trouweloze mormels van wie een vrouw niets goeds te verwachten heeft.

Met een beetje nadenken is daar wel een psychologische hypothese voor te bedenken. Vaderdochters rivaliseren met hun moeder om de mannenaandacht. Die wedstrijd wint de dochter met gemak. Daar knapt de moeder niet van op, ze wordt vals. Of ze was al vals. Maar hoe dan ook, de vader kan onbekommerd alles verkeerd blijven doen, want de dochter zal hem nooit afvallen.

Moederdochters voelen geen enkele kameraadschap met mannen. Ze willen bemind worden, ze kunnen verliefd worden op een man, maar ze blijven hem wantrouwen. ‘Jij houdt niet echt van mij,’ zegt een moederdochter, ‘of je houdt wel van mij, maar om de verkeerde redenen.’

•••

Sommige kinderen redden zich door hun vader niet al te serieus te nemen. Ik ken een man die drie juwelen van kinderen heeft. Dat weet hij niet, want hij ziet ze vrijwel nooit. Toen de oudste een jaar of tien was en de jongste vijf, is hij ingetrokken bij een vriendin die zelf twee zoontjes had. Zij wonen op Texel en zijn eigen kinderen in Enschede. Dat is nogal een eind reizen.

Toen de man zijn gezin pas had verlaten, kwamen de drie kinderen om het weekend bij hem logeren. Ze misten hem. Het waren alleen geen gezellige weekends, want de nieuwe vriendin vond het een aanslag op haar privacy als ze haar nieuwe man moest delen met zijn verleden. Ze maakte veel ruzie, bekritiseerde hun tafelmanieren, dwong hen voor het eten hun handen te wassen, terwijl ze dat thuis niet hoefden. ‘En zijzelf wast haar handen niet als ze van de wc komt!’ klaagde de middelste, een meisje.

Er waren nog meer botsingen. De vader koos altijd partij voor zijn vriendin en zei op een dag: ‘Als het je niet aanstaat, kom je maar niet!’ Het meisje ging niet meer. Dat is nu drie jaar geleden. Ze is nog één keer naar Texel geweest, toen haar vader vijftig werd. Ze heeft hem bij die gelegenheid nauwelijks gesproken. Hij toonde niet veel belangstelling voor haar en zij had de hoop op vaderliefde allang opgegeven. De jongste bleef kort daarop weg, omdat hij er niks aan vond met die twee zoontjes en hun onvriendelijke moeder. Alleen de oudste heeft het volgehouden tot zijn vijftiende jaar.

Hij zou in de zomervakantie twee weken met zijn vader gaan fietsen, maar toen hij op Texel kwam, bleek de man de fietstocht te hebben ingeruild voor een weekje zeilen in Friesland, met het hele gezin. Zijn nieuwe gezin, welteverstaan. Zijn oudste zoon kon dan wel mee.

‘Nu gaat Joris ook niet meer,’ vertelde de moeder, van wie ik het verhaal hoorde.

‘Geeft die vent dan helemaal niks om zijn kinderen?’ riep ik verontwaardigd uit.

‘Jawel,’ antwoordde de moeder droog, ‘zolang ze hem aanbidden. Toen ze klein waren, was hij gek op ze. Maar toen ze niet meer naar de voordeur renden als pappie thuiskwam, vond hij er niet veel meer aan. Hij verwijt mij dat ik ze verkeerd heb opgevoed. Ik zei: “Doe het dan beter! Van mij mogen ze zo vaak ze willen naar Texel.” Ik vond die vrije weekends wel fijn. Maar hij doet geen enkele moeite en de kinderen kan het niks meer schelen.’

Dat laatste geloof ik trouwens helemaal niet, maar het is wel verstandig van ze dat ze die vader nu maar op zijn eiland laten zitten. Ze kunnen hem altijd achteraf nog eens zijn vet geven.

•••

Wanneer vaders tegen de zestig lopen, worden ze ontvankelijker. Mannen die een bloeiend eigen leven buiten de deur hadden, keren tegen die tijd terug in de schoot van de familie. Ze zijn niet meer zo hitsig, ze gaan al bijna met pensioen en ze zoeken troost en bevestiging. Die krijgen ze thuis, al is hun positie inmiddels nederiger dan tevoren. Hun vrouw heeft haar vriendinnen, de sportschool, cursussen. De kinderen zijn volwassen en niet langer afhankelijk. Misschien zijn er al kleinkinderen. Dan zie je die ontoereikende vaders nog wel eens schitteren in een prachtrol als opa.

Een vriend van mij zei over zijn vader: ‘Ik heb mijn hele jeugd zonder hem doorgebracht. Hij had het te druk, wat dat ook mag betekenen. Ik heb een papa-gat van jewelste. Maar als ik hem zo bezig zie als opa, denk ik: toe maar, ga het maar goedmaken met mijn jongens. En zelf zorg ik dat ik nooit zo word als hij. Nóóit!’

•••