Toen ze vanaf de winkelstraat de hoek omgingen, zagen ze het meteen. Een razzia. Overvalwagens. Geweren. Soldaten met helmen. Ze stonden pratend bij elkaar en wachtten ergens op.

Er reed een auto langs met twee mannen erin en een scheepstoeter, die uit het raam stak.

'Iedereen blijft in zijn woning!' schreeuwde de toeter.

En weer: 'Iedereen blijft in zijn woning!'

Aan het eind van de straat keerde de auto om: 'Iedereen blijft in zijn woning!'

Ze waren te verbijsterd om meteen om te draaien en toen ze het wilden doen, waren ze al gezien. Er kwam een soldaat naar hen toe. Hij vroeg het persoonsbewijs.

Tante Isabel vertelde waar ze woonden. Daar. Aan de overkant. Een huis met een koperen plaat.

Dan konden ze beter even wachten, zei de soldaat. Hij gaf het persoonsbewijs terug.

Plotseling was er rumoer. Soldaten begonnen hard te lopen in de richting van hun huis. Ze stonden stil bij het hekje van Prakke. Er klonk gelach. Eerst nog wat aarzelend, daarna barstte het los. Men week uiteen en door een haag van soldaten zagen ze een vrouw lopen, die duidelijk een verklede jongen was. Jannes. Hij werd met bemoedigende klapjes op de billen van de één naar de ander gegooid. Eens in de zoveel keer was er wel zo'n pleziertje.

De soldaat naast Daniël lachte hartelijk mee. 'Das ist aber gut! Solche Idioten!'

Tussen twee soldaten in werd Jannes meegevoerd. Hij strui-kelde over zijn ceintuur die was losgegaan en dat leverde weer gelach op.

'Gretchen!' riep een soldaat. Hij wierp kushandjes en liep met zijn hand op zijn hart smachtend achter Jannes aan. Er klonk applaus en Jannes kreeg een liefkozend duwtje met de kolf van een geweer. Dat activeerde weer anderen om ook duwtjes te geven, vooral tegen zijn billen. En aaitjes over de gebloemde hoofddoek, die Jannes om zijn haren had gebonden, totdat na al die affectie de hoofddoek afgleed en een doodsbang, spierwit jongenskopje zichtbaar werd. Dit mensje had voor de oorlog verborgen moeten blijven.

Een soldaat pakte met een gracieus gebaar de hoofddoek van de grond en bond hem om zijn helm. Er werd nu gebruld van het lachen en omdat Jannes toch geen meisje was, kon hij nu hardhandig in de auto worden gesmeten.

De soldaat naast Daniël bemoeide zich nu met tante Isabel.

'Ich Witwe,' zei ze, 'ich Witwe.' Ze deed expres zo hulpeloos en wees naar de overkant. 'Bij mij geen mannen in huis.' Dan, zich omdraaiend, zei ze: 'Hij hoort bij mij. Hij. Kijk.' Maar aan Daniël viel niets te zien. Hij was nog steeds tot aan zijn ogen ingepakt. De ontzetting die zich toch op zijn gezicht moet hebben afgetekend, zat verpakt in een muts en een das.

Toen kwam de auto met de scheepstoeter weer langs: 'Iedereen blijft in zijn woning!'

De soldaat trok tante Isabel opzij en Daniël maakte van de gelegenheid gebruik om in de tuin achter zich te glippen. Langs de heg sluipend bereikte hij het pad dat tussen de huizen door naar de winkelstraat leidde. Het verbaasde hem dat het pad niet was afgezet en dat hij zo eenvoudig in hun achtertuin kon komen. Hij wist niet eens wat hij daarmee wilde. Zijn vader helpen? Zijn vader vertellen wat er aan de hand was? De scheepstoeter had het al rondgebazuind en het gesol met Jannes was voor hun deur. Dat moest hij gehoord hebben. Maar zonder hulp kon hij onmogelijk de luchtkoker in, want iemand moest het schot voor de opening schuiven.

Toen Daniël in de keuken stond - stil, luisterend of hij ergens iets hoorde - werd de buitendeur geopend. De stem van tante Isabel klonk luid genoeg om zijn vader te waarschuwen, waar hij ook zat. Half in het Duits, half in het Nederlands wist ze de soldaten nog even in het portaal te houden met een bezwerend verhaal over TBC, een huis dat besmettelijk was, dat nog ontsmet moest worden en waarin je niet zonder gevaar kon binnenkomen.

Daniël wilde net de trap opgaan, toen de tochtdeur openging en hij niets anders kon doen dan zich verstoppen tussen de jassen aan de kapstok. Hij hoorde de stem van tante Isabel, die steeds hetzelfde vertelde. Geen mannen in huis. TBC. Besmettelijk. Hij hoorde de zware stappen van de soldaten. Ze hadden geen haast. Ze liepen eerst beneden rond, klopten op de muren, stampten op verschillende plaatsen met hun geweren op de vloer. Als het geluid hol klonk, kwam tante Isabel erbij om te verklaren dat er geen kelder was, geen geheime kast en geen luik. 'Ich Witwe,' zei ze nog even voor de zekerheid. 'Geen mannen in huis.'

Ze moest in de kamer blijven.

De gangkasten werden geïnspecteerd. De soldaten gingen naar boven.

Hij wist niet hoe lang het duurde. Hij stond daar, verscholen tussen de jassen. Ergens in huis moest zijn vader zijn.

Later hoorde Daniël hoe het gebeurd was.

Eerst waren er woorden met meneer Prakke, die vond dat Daniels vader in de koker moest, omdat er geruchten waren. Zijn vader zei dat dat altijd nog kon.

Toen verscheen de auto met de scheepstoeter in de straat en ontstond er paniek.

Jannes werd door zijn moeder in meisjeskleren geholpen en met een puzzle aan tafel gezet. Dat vond mevrouw Prakke achteraf toch beter. Meneer Prakke werd woedend. Had hij daarvoor nou die schotten gemaakt? Mevrouw Prakke begon hysterisch te huilen. Ze kon niet meer. Het duurde allemaal te lang.

'Goed, goed, goed,' zei meneer Prakke. In de muziekkamer zat Daniëls vader, naast zijn ingepakte vleugel.

Met een fijn pennetje werd het in zijn hersens gegrift.

Hij zag zijn vader de trap afkomen. Hij werd niet geduwd of geslagen, zoals Jannes.

Hij liep rechtop, trots, hij hield zich niet aan de leuning vast. Achter hem kwamen de soldaten. Hij stond stil bij de kapstok en nam rustig zijn jas. Toen zag Daniël dat hij bij een arm werd gegrepen, en in één verbijsterend moment stroomde hij vol met angst. Doodsangst. Oh God! Niet ik! Laten ze mij niet pakken!

Toen liep zijn vader door. Ze hielden hem niet meer vast. Bij de deur van de huiskamer stond hij stil. Daniël zag dat hij naar de grote klok keek. Misschien zou hij net als iedere avond de klok opwinden, gelijk zetten en de kamer inlopen.