Tante Isabel zei dat de engelen Daniels moeder naar het paradijs hadden geleid en dat de martelaren haar hadden ontvangen. Dat hele karwei had zich zingend en in zeeën van licht voltrokken, want zo gebeurt dat wanneer je doodgaat als je katholiek bent.

Daniël probeerde zich dat voor te stellen. Een lange reeks engelen, dikke, zwevende baby's en klapwiekende moeders, duwend en trekkend aan zijn moeder, die haar vleugels nog van de martelaren moest krijgen. Voor vaders was geen emplooi. Vaders hadden een klein baardje, zoals zijn vader, en een engel met een baard vond hij te ver gaan.

Tante Isabel zei ook dat zijn moeder vanuit het paradijs op de aarde neerkeek en nauwkeurig in de gaten hield wat Roos en hij deden. Uit de verwijtende blik die ze hem toewierp, begreep hij dat ze bedoelde: wat Roos deed en hij weigerde te doen: vioolspelen. Daniël wist dat tante Isabel in staat was om in een handomdraai een violist van hem te maken (van alle broers van zijn moeder had ze een violist gemaakt). Hij weigerde zich aan haar over te leveren, want hij wilde zijn bestemming ontlopen. Of misschien weigerde hij wel omdat hij vioolspelen verbond met Roos, voor wie hij altijd op zijn hoede moest zijn. Ze had een jammerend piepstemmetje, waarmee ze om de gewoonste dingen kon smeken: 'Mag ik alstublieft een héél klein beetje water, tante les?' Maar op datzelfde toontje commandeerde ze hem, zodat hij haar bedoelingen altijd te laat begreep. Hij was haar buit, haar prooi, hij moest er voortdurend op bedacht zijn dat ze hem niet inlijfde.

Tante Isabel was de tante van zijn moeder. De zuster van de vader van zijn moeder. Dat klonk van heel ver. Ze speelde vroeger ook viool. Ze was nog beroemder geweest dan Daniels moeder, aan wie ze les had gegeven, vroeger, toen ze nog Isabella Bliek was en een rechte rug had. Daniël kende haar alleen maar voorovergebogen, alsof ze ieder ogenblik doormidden zou breken. Wanneer ze met iets zwaars liep, een emmer water of de vuilnisbak, dacht hij: 'Nu gebeurt het.' Hij voelde een tinteling van spanning en zorgde dat hij bij haar in de buurt bleef. (Misschien was ze wel de zeeheks en was ze zeehekse-oud.) Wat zou er uit haar lopen? (Hij had eens een gehalveerde rups gezien, twee borstelige deeltjes, waaruit geel drap schuimde.) Het vreemdste aan haar vond Daniël dat ze plotseling heel vrolijk kon lachen, met een helder stemmetje en met guitige ogen in een echt mensengezichtje.

Die gebogen rug kwam door een ziekte waardoor ze geen viool meer kon spelen. Niet alleen haar rug, ook haar armen waren een beetje krom, ze kon ze nauwelijks boven haar hoofd brengen. Daniël begreep niet hoe ze het klaarspeelde om haar lange krulhaar te vlechten. De pluizen sprongen rond haar hoofd en vormden een grijs aureool, waardoor ze leek op een geknakte paardebloem die op een laatste windvlaag wacht. Roos zei dat de haren nog nooit geknipt waren. 'De vlechten zitten aan elkaar geklit en ze kunnen nooit meer los. Ze slaapt op die knoedel, wassen kan ook niet. Daarom stinkt d'r haar en heeft ze zo'n jeuk en daarom heeft ze die breipen waarmee ze in haar vlechten zit te pulken.'

Maar Daniël wist wel beter. Ze had die breipen om te steken, om misschien wel in zijn ogen te steken wanneer hij te veel naar binnen zat te kijken.

Iedere zaterdagavond stopte tante Isabel haar voeten in een teil met warm water, waarin ze kruiden had laten trekken. Als het water was afgekoeld, wreef ze haar voeten droog en peuterde ze met een schaartje aan de ingegroeide nagels van haar tenen. Daniël stond er zwijgend bij. Aan haar gezicht kon hij zien dat het pijn deed. Ze had ook een etuitje met verschillende mesjes. Soms zocht ze er één uit om in een likdoorn te snijden. Hij vond dat een spannend woord. 'Likdoorn...' zei hij vaak voor zich uit, en daarbij kwam hem het beeld voor ogen van een lange, bleke tong, die zich kronkelend als een slang in de teen boorde (met proporties hield hij nog geen rekening). De schilletjes van de likdoorn moesten eraf en de pitjes eruit. Ook dat deed verschrikkelijk pijn.

Soms begon tante Isabel zomaar in haar hielen en in de knokkels van haar voeten te kerven om het eelt te verwijderen. Deze zelfkwelling fascineerde Daniël, voornamelijk omdat hij iedere zaterdagavond op dezelfde tijd plaatsvond, als een ritueel dat bij een godsdienst hoort. Misschien was dit nu 'katholiek-zijn'.

Daniëls vader was jood. Hij had hem nog nooit in zijn voeten zien snijden.

Op een avond, na zo'n voetwassing, wachtte Roos hem op in de gang. Haar ogen fonkelden toen ze hem meetrok naar het donkere hol onder de trap.

'Weetje wat ze met die schilfers doet?' fluisterde Roos. 'Ze hakt ze fijn. Eelt, likdoorns, nagels, haren uit haar vlecht, alles door elkaar. Driemaal per dag erop spugen, neuspulk en visseslijm erop en dan laten beschimmelen. Daar maakt ze hoestdrank van, voor als jij gaat hoesten.'

Dus tóch de zeeheks?

'Echt waar?' vroeg Daniël.

'Echt waar.'

Roos was een hoofd groter dan Daniël. Ze had blozende wangen. Plotseling zette ze haar beide handen in Daniëls hals. Hij probeerde ze los te trekken en erin te bijten, maar het lukte niet. Ze kneep net zo lang tot hij duizelig werd en hij zijn ogen voelde draaien. Toen liet ze los en rende naar tante Isabel, terwijl Daniël rochelend en hoestend de tranen van zijn gezicht veegde.

'Tante les!' schreeuwde Roos. 'Daniël hoest, hij moet hoestdrank, want anders lig ik weer de hele nacht wakker!'

Als hij wat groter was, zou hij haar handen nog eens helemaal kapot bijten. Dan kon ze nooit meer vioolspelen. Want handen, wist Daniël, handen waren duur. De handen van zijn vader waren verzekerd voor wel duizend gulden. En hij ging haar ook stompen. Hij zou de triomf uit haar gezicht stompen. In het geniep, want tante Isabel lag altijd minzaam op hem te loeren en daar zou ze pas mee ophouden wanneer hij was toegetreden tot het muziekkomplot.