Hoewel het niet kon, was daar toch de gele enveloppe. Tante Isabel haalde hem uit de brievenbus en bracht hem in grote haast - de brief als een estafettestokje ver voor zich uit houdend - naar Daniels vader, die hem rustig van voor en van achter bekeek en ten slotte zei dat het niet kon. 'Een vergissing, ik zal dat wel regelen.'

Hij wilde hem neerleggen.

'Je maakt hem niet eens open?' riep tante Isabel verbijsterd.

Hij maakte de enveloppe open en zei neutraal: 'Een oproep. Maar dat kan dus niet. Het is een vergissing.' Vooruitlopend op een mogelijke uitbarsting maakte hij alvast sussende gebaren.

'Een oproep!' zei tante Isabel. 'En al die documenten dan? Dat doopbewijs? Hoe zit dat dan?' Haar mond bleef van ontzetting openstaan.

Plotseling gebeurde er iets met haar. Ze begon te huilen, deels uit angst, deels uit woede om wat zij later tegen Labohm zou benoemen als 'die dodelijke onverstoorbaarheid van die man'.

Daniël had haar nog nooit zien huilen. Hij was er zelfs niet zeker van of dit huilen was. Ze snakte naar adem. Haar wangvlees trilde. Er tekenden zich paarsrode vlekken af in hals en gezicht. Het boeide hem dermate, dat hij haar met stijgende benieuwdheid volgde toen ze even later onrustig door het huis ging zwerven. Terwijl ze hier en daar wat opruimde, hoorde hij haar in zichzelf praten. Hij herkende de woorden die tante Lin in de gang had gezegd en dat verbaasde hem, want toen was tante Isabel solidair met zijn vader geweest en had ze de tantes verontwaardigd toegeroepen: 'Je kunt niet zomaar van je instrument weglopen!'

Haar gemompel was kennelijk bedoeld als generale repetitie, want even later stapte ze kordaat naar Daniels vader toe om haar verwijten op hem af te vuren. En waarachtig, ze zei hetzelfde als tante Lin, eindigde met diezelfde woorden: 'Duik onder! Ga weg!'

Maar Daniels vader zei nee. 'Het is een vergissing. Ik zal dat regelen, heb ik gezegd.'

Na lang zwijgen zei tante Isabel: 'Daar zal ik niet op wachten. Roos gaat hier weg. Labohm weet een familie die haar kan verzorgen en waar ze veilig is. Ze kan er doorgaan met haar studie. Ik wil dat ze morgen naar die mensen gaat.'

Daniels vader knikte. 'Ik denk dat dat goed is.'

Tante Isabel draaide zich om en verliet de kamer zoals ze gekomen was, met vastberaden kleine stapjes.

Het eerste wat Daniël dacht, was: 'Ik mag blijven! Bij mijn vader. Bij mijn straat. En Roos gaat lekker weg.' Maar zijn vreugde werd al spoedig vergald door angstige gedachten. Wat was er met die brief?

Zijn vader moest om hem lachen. 'Maak jij je nou maar niet druk. Ze krijgen gewoon een brief van me terug. Ik zal ze schrijven dat het mij. niet gelegen komt. Een mens kan niet alles, Daniël. Ik kan niet hier zijn en daar zijn tegelijk. En ik moet nu eenmaal hier zijn. Ze krijgen een keurig antwoord van me. Ik stuur die brief aan de Militär Befehlshaber in den Niederlanden. En weet je wat er dan met die brief gebeurt?' Hij wachtte, boog zich met een twinkeltje in zijn ogen naar Daniël en ging op een jongensachtige, geheimzinnige toon verder: 'Er komt een dik stempel op die brief, met de datum van binnenkomst, pats-boem! en dan gaat die brief naar een andere meneer en die zet er ook een stempel op, pats-boem! en die stuurt hem weer naar de volgende meneer, die zet er ook een stempel op, pats-boem! en de volgende meneer, pats- boem! volgende, pats-boem!, volgende... volgende... volgende

'Pats-boem! Pats-boem!' riep Daniël enthousiast, en hij sloeg met zijn rechtervuist in zijn linkerhand.

'Määrrrr...' zei Daniëls vader, en hij legde zijn wijsvinger tegen zijn getuite lippen, 'onze tante Isabel heeft natuurlijk wel gelijk. Ik moet voorlopig niet pianospelen. Mijn leerlingen afzeggen. Ik kan maar beter net doen of ik er niet ben. Dan ga ik heel stilletjes boeken lezen en klokken maken. In het voorjaar komt de invasie, zeggen ze, dat houden we wel uit.'

'Ja natuurlijk,' zei Daniël. 'Pats-boem!' Hij sloeg overmoedig met zijn rechtervuist bovenop zijn vaders hoofd en daarna in zijn linkerhand, want zó maak je stempels.

Daniël had er spijt van dat hij gedacht had: 'Roos gaat lekker weg.' Eigenlijk was Roos best aardig tegen hem de laatste tijd. Ze had niet meer zo'n gek smeekstemmetje en commanderen deed ze ook niet meer. Iedereen zei dat ze heel erg op haar moeder ging lijken. Ze zou later de naam van haar moeder als artiestennaam moeten nemen, Rosalinde Bliek, dat was zeker veiliger dan Rosalinde Maandag. (Zou er dan later nog steeds oorlog zijn? dacht Daniël.) Op haar koffer stond ook Rosa- linde Bliek, dan kon ze alvast wennen. En bij de nieuwe familie in Overijssel zou ze ook zo genoemd worden.

Ze hielpen allemaal mee met het pakken van de koffer en ze waren allemaal een beetje bedroefd, terwijl Roos juist erg flink was. Ze had niet één keer gehuild, ze vond het heel erg spannend, want 'daar', bij de nieuwe familie, woonden heel muzikale joodse kinderen. Er zou 'daar' heel goed voor hun talent worden gezorgd. Als Roos thuis zou blijven, liep ze te veel risico. Er zou misschien een tijd aanbreken dat ze niet mocht spelen, net als haar vader, en stilstand op dit terrein was nooit meer in te halen, als je tenminste zoals Roos tot de allergrootsten wilde gaan behoren. En bovendien, het was toch maar voor een paar maanden? Als de oorlog voorbij was, kwam ze meteen weer terug.

's Avonds werd haar koffer opgehaald, door een meneer die niet binnen wilde komen. De volgende morgen kwam meneer Labohm met zijn fiets. Hij zou Roos bij een mevrouw afleveren en hij vroeg om een kussentje, dat hij onder de snelbinder deed. Want het was nog een heel eind, zei hij, vooral als je zo hard moest zitten.

' Die mevrouw en ik gaan samen in de trein,' zei Roos, en ze sprong vrolijk bij Labohm achterop. Ze had haar viool onder haar linkerarm. Er was afgesproken dat ze niet zou zwaaien.

'Zo gewoon mogelijk doen,' zei Labohm, 'alsof je even met mij een nieuwe a-snaar gaat halen.'