Vroeger kon je thee drinken en taart eten in de Patisserie, de sjieke tearoom waar nog steeds ranke, witte stoeltjes en tafeltjes stonden onder palmen op hoge plantekrukjes. Nu was er een ruilbeurs gekomen en lagen de tafeltjes vol met kristal en serviesgoed. Over de stoelen hingen geborduurde ontbijtla- kens en in de taartvitrines waren zilveren voorwerpen tentoongesteld, theelepeltjes, maar ook complete theeserviezen.

Terwijl binnen de sjiek krampachtig werd bewaard, hunkerden in de etalage de bijeengebrachte goederen ordinair naar voedsel. Het was er een ratjetoe van schaatsen, bontjassen, potkachels, fietsen, encyclopedieën, schilderijen, stapels handdoeken en lakens. Op de bijbehorende kaartjes stond vermeld wat men zich wenste: brood, aardappelen, slaolie, koffie, boter, suiker, bruine bonen...

Eten, eten, eten, men wenste zich eten.

Tante Isabel had de kleine viool van Roos ertussen laten zetten. Op het kaartje stond 'i kilo havermout'. De mevrouw van de Patisserie rekende voor haar bemiddeling tien procent, de viool van Roos zou dus negen ons havermout moeten opbrengen. Dat vond hij waarschijnlijk te weinig, want hij hing lusteloos en teleurgesteld tegen een pompeuze plattebuiska- chel, die zichzelf in zijn monsterlijke overschatting drie flessen slaolie waard achtte.

Daniël had medelijden met de kleine viool, die hoe dan ook familie was. Een paar maal per dag drukte hij zijn neus tegen de etalageruit om te kijken of iemand zich al over hem ontfermd had. En als hij er dan tóch was, verlustigde hij zich aan de kaartjes die hem toelonkten. Een pakje boter... mmm... een kilo suiker... een blikje gecondenseerde melk... Het blikje in de picknickmand was allang op. Zelfs de hoestdrank was op. Het slungelige lichaam van Jannes had de zoete Siroop Famel gulzig naar binnen geklokt. Daar was nog dagen over geruzied door mevrouw Prakke en tante Isabel. Een heel brood, een kilo aardappelen, een kilo bruine bonen... Daniël smulde van de kaartjes, zoals mevrouw Prakke en tante Isabel dat deden van de recepten die ze uitwisselden en lazen en herlazen. Koningskroon - men neme tien eieren - tegen Chantillytaart - men neme vijftien eieren ... Mmmm...

Maar de honger bleef.

De jongens uit de straat vertelden elkaar verhalen over het Westland. Daar was nog te eten. De tuinders wilden hun pro- dukten graag ruilen tegen fietsen en lakens, maar ook tegen antiek, goud en zilver, zeiden ze. Alleen moest je oppassen voor de Duitse controleposten onderweg. Als je pech had, kon je weer afstaan wat je gevangen had.

Samen met de jongens schraapte Daniël de gamellen van de gaarkeuken uit. Ze sprongen op de karren waarop ze leeg werden weggevoerd. Met de oksel steunend op de rand schraapten ze langs de binnenwand met een lepel die ze van thuis hadden meegebracht. Ze gingen op bedeltochten langs de huizen in de villawijken. Ze drukten hun gezichten tegen de ramen - 'Neus plat, dan zie je er zieliger uit' - en loerden net zolang naar binnen tot iemand hen kwam wegjagen of met iets eetbaars kwam.

Op een van die tochten kwamen ze een jongen tegen die bunkers wist, achter het Promenade Hotel.

'Ze liggen vol met patronen in houders en mausers en pant-servuisten en .88 granaten. Je kan er zo naar binnen. Je hoeft alleen maar over het ijs van de tankgracht en dan achter de Waterpartij, bij het bruggetje, daar zijn die bunkers. En niemand die erbij staat! De bewakers zijn allemaal naar het front gestuurd. Je kan meenemen watje wilt, joh.'

De jongens vergaten hun honger en trokken over het ijs van de tankgracht naar de bunkers.

'We nemen alleen de .88 granaten,' zei Groskamp.

'Ik weet hoe je de kop er af moet slaan,' zei Wemeldingen en hij pakte de halve meter lange granaat en sloeg de kop hard tegen de stoeprand. De jongens keken hoe hij wegrolde. We-meldingen zette de huls rechtop en pulkte er iets uit dat op watten leek. Daarna trok hij staafjes te voorschijn. 'Trotyl,' zei hij, 'dat fikt lekker. Je kan er de kachel mee aanmaken. Met een klein stukkie dan. Als je de deur maar openlaat, anders knalt hij de lucht in. Pakken jullie maar allemaal zo'n granaat, ik help wel met de kop er afslaan.'

Met de armen vol trotyl gingen ze naar huis. Sommige jongens namen ook pantservuisten mee. Groskamp legde brutaal een mausergeweer over zijn schouder en gaf Daniël de patronen.

'Die mag jij voor mij dragen,' zei hij, 'en dan mag je me morgen weer helpen, dan gaan we schieten uit het dakraam op vogels en zo.'

Kou. Verschrikkelijke kou.

In de luchtkoker was het nu enkele graden onder nul. Daniels vader liet zich er met meer insturen. 'Alleen als de Duitsers voor de deur staan,' zei hij. Dat spelletje had te lang geduurd. Vanaf eind maart 1944, toen meneer Labohm kwam vertellen dat in het hele land de gemengd gehuwden zouden worden opgehaald. 'Als ze gescheiden zijn, of weduwnaar, of wanneer de niet-joodse echtgenoot in het buitenland verblijft. En ook als ze zich vóór 1 december 1943 niet gemeld hebben, zoals u. (Hij bedoelde: zoals u met die brief dat het u niet gelegen komt.) Deze keer komt u er niet onderuit, meneer Maandag, ook niet met uw valse doopbewijs. U voldoet werkelijk aan alles.'

'Van wie komt dat bericht? Is het wel betrouwbaar?' vroeg tante Isabel.

'Het komt bijna rechtstreeks van de persoon die de vergade-ring waarin dit is besloten heeft moeten verslaan,' zei Labohm plechtig.

En dus moest Daniëls vader vanaf eind maart 1944 bij onraad de luchtkoker in. Daniël hield hem daar vaak gezelschap. Hij maakte tekeningen, waarmee hij de muren versierde. Samen met Jannes zorgde hij voor wat vrolijkheid door zich te verkleden in meisjeskleren, die door mevrouw Prakke in de luchtkoker waren gelegd - ze had gehoord van mannen die in vrouwenkleren waren gevlucht. Mevrouw Prakke kwam ook iedere keer kijken hoe het met Jannes ging. Of hij het niet te koud had. Of hij zijn boterham wel zélf at. Of hij het laatste nieuws al had gehoord.

Dat was te veel voor Daniëls vader. Hij trok zich terug in zijn kamer. Hij sloeg een deken om zich heen en bracht zijn dag door aan het tafeltje met zijn tiktakkende universum. Of lezend, vlakbij zijn vleugel, die hij ook in dekens had gewikkeld. Als tegen de avond het huis verduisterd was en de weeë dampen van de suikerbieten of de tulpebollen in het trappenhuis omhoogstegen, mocht hij beneden komen. Hij zette de klok in de gang gelijk, wond hem op en ging de kamer in naar het majokacheltje, dat alleen nog maar brandde als er gekookt moest worden. Het was Daniëls taak om het kacheltje aan te maken. Gelukkig had hij genoeg van die staven waarvan We- meldingen zei dat ze zo lekker fikten.

Stukkie erin. Lucifertje erbij. Deurtje openlaten.

'Wat knalt en sist daar toch zo?' vroeg tante Isabel argwanend.

'O, dat is trotyl,' zei Daniël nonchalant.

'Trotyl? Nooit van gehoord. Weet jij wat dat is?' vroeg ze aan Daniëls vader, maar die begon al zijn hoofd te schudden vóór ze was uitgesproken.

De bomen uit de tuin waren in het kacheltje verdwenen, de kamerdeuren van de bovenste etage, de bielzen van tussen de tramrails. Het asfalt van de straten was nu aan de beurt. Daniël bikte dat samen met de jongens los.

Tante Isabel was begonnen het meubilair te selecteren. Alles verdween in de majokachel en zolang hij gloeide, zaten Daniël, zijn vader en tante Isabel er in het donker bij, de handen ernaar uitgestoken.

Er was een wonder gebeurd. De kleine viool had behalve de negen ons havermout ook nog negen ons spliterwten opgeleverd. Twee heren hadden gelijktijdig hun oog op de viool laten vallen en tegen elkaar opgeboden. Dat was nog niet eerder voorgekomen, zei de mevrouw van de Patisserie opgewonden, dus als tante Isabel nog meer violen in huis had...

Tante Isabel rekende. Als de kleine viool negen ons havermout en negen ons spliterwten waard was, dan zou haar eigen viool zeker het driedubbele opbrengen.

'En als we er niet mee naar de ruilbeurs gaan, maar naar de boeren, dan krijgen we vast het tiendubbele,' zei Daniël.

Tante Isabel knikte. De verhalen over het Westland hadden haar ook bereikt. Het tiendubbele. Dat betekende tien kilo havermout en tien kilo spliterwten. Daarvan konden ze tot bijna in het voorjaar leven.

'En dan is de oorlog zeker afgelopen!' riep Daniël enthousiast.

'Maar wat moeten we aan?' vroeg tante Isabel en ze keek zorgelijk naar haar schoenen. Daniël keek ook naar zijn schoenen. Ze waren gevoerd met een opengeknipte binnenband, want er zaten grote gaten in zijn zolen. Als hij te lang moest lopen, schoof de binnenband naar voren en kreeg hij blaren. Hij had ook nog kaplaarzen waarvan de neuzen waren afgesneden. Die waren ook al niet geschikt voor een lange tocht in de sneeuw, net zo min als de schoenen van tante Isabel.

Ze zuchtte. 'De eerste tuinders, dat is wel vier uur lopen en vier uur terug.'

'Ik zal de viool dragen,' riep Daniël. (Als ze hem maar niet bij de hand greep, zoals die ene keer dat ze hem naar huis had getrokken en de jongens achter hem aan hadden gejoeld. Hij had gezworen dat hij nooit meer naast haar wilde lopen.)

'En die twintig kilo op de terugweg?' vroeg tante Isabel. 'Wie draagt die?'

'Dan lopen we met de fiets en binden we daar alles achterop.'

Haar mooie fiets, waar ze zo zuinig op was, met nog echte banden. Tante Isabel zuchtte weer. 'Goed,' zei ze. Even later liet ze er resoluut op volgen: 'Dan maar meteen morgen.'

Tegen de avond lag alles klaar. Het horloge van Daniels vader, twee stapels lakens, een gouden ketting, een gouden ring, een broche, een doos met twaalf zilveren theelepels en twaalf zilveren taartvorkjes, de viool in zijn kist en zes damasten tafellakens met monogrammen. De kleding die ze zouden dragen, werd zorgvuldig uitgezocht. 'Niet te zwaar,' zei tante Isabel. 'Diverse lagen over elkaar en gemakkelijk te dragen.'

Daniels vader schudde woordeloos zijn hoofd. Hij was nog nauwelijks de schok te boven die het verlies van de kleine viool had veroorzaakt, en nu werd dan plompverloren een van de andere violen het huis uitgedragen.

Aan de schoenen kon tante Isabel verder niets meer doen. Aan de voeten des te meer, ook aan de voeten van Daniël. Het leek wel zaterdagavond. Twee kruidenbaden stonden in de kamer te dampen. Het majokacheltje had een kastdeurtje moeten verslinden om het warme water te leveren. Daniël liet zijn tenen in het water spelen, pats, pats, achter de kruiden aan, zodat de vloer rond de teil helemaal nat werd. En plotseling moest hij van tante Isabel in een bak met verse sneeuw staan. Het allerbeste was buiten met blote voeten in de sneeuw lopen, maar dan zou hij misschien kouvatten, zei tante Isabel, en dan konden ze morgen niet gaan.

Daniël keek nieuwsgierig toe hoe ze na het afdrogen zijn voeten inwreef met johannesolie. Hij dacht er niet aan om te protesteren, het was opwindend, het hoorde allemaal bij het spel. Ze legde geroosterde korrels zout op een doek, waarmee ze zijn voeten omzwachtelde. Zo moest hij de hele nacht broeien en tot rust komen, dan hadden ze de grootste kans om de volgende dag de winterkou te trotseren.

Daniël lag wakker in zijn bed, met gloeiende tenen en een gloeiend hoofd vol fantasieën over een tocht die spannend en gevaarlijk zou zijn. (Hij mocht niet vergeten de messen van zijn moeder mee te nemen en een katapult natuurlijk. Hij zou ze onder zijn trui verstoppen.)

Uit de kamer van tante Isabel klonk plotseling vioolmuziek. Zacht, van ver, sereen. Geen moment opdringerig of over-rompelend, zoals de tonen die Roos en meneer Labohm door het huis joegen. Vanaf de eerste noot besefte Daniël dat dit een eenzaam afscheid was. Iemand - wie dan ook - raakte voor het laatst iets aan. Een band werd voor het laatst bevestigd en gelijktijdig doorgesneden. Verbond en afscheid ineen. Muziek, niet om de muziek, maar om de verhouding tussen mens en geliefd lichaam. Een liefdesverklaring.

Daniël ging stilletjes zijn bed uit en liep onwennig op zijn potsierlijk omwikkelde voeten naar het trapportaal. Daar liet hij zich op de bovenste tree zakken, zijn beide handen om de trapleuning geklemd. Hij leunde zijn hoofd tegen de muur en wachtte. De ijle klanken riepen de beelden op van de witte bergen en de witte wolken, de vergezichten die hij niet naar zich toe kon halen. Hij luisterde ontroerd en besefte voor het eerst wat het betekende: Je kunt niet zomaar van je instrument weglopen.