13
Op de verjaardag van mijn zus is het stralend nazomerweer. De zon schijnt, de lucht is blauw en er waait een mild briesje.
‘Hoe is het mogelijk,’ verzucht mijn oma. ‘Alsof Femke het speciaal zo geregeld heeft.’ Ze heeft een boeketje witte bloemen in haar handen geklemd. Mijn vader zet een doos minibuxus-struikjes en een schep achter in de auto. We gaan vandaag het graf mooi maken. Om halfelf heeft de steenhouwer gebeld dat de steen is geplaatst. Bij ons thuis zaten al mijn grootouders aan de koffie met zelfgebakken appeltaart. Het is vreemd dat er op de 21ste september voortaan geen ballonnen en slingers meer in de kamer hangen. Wat een feestdag was, is een gedenkdag geworden. Ook al heeft mijn moeder taart gebakken en probeert ze vrolijk te doen. Mijn vader is zijn inmiddels vertrouwde stille, broeierige zelf. En ik? Ik laveer ertussendoor. Ik lach om mijn moeders grapjes, snik mee met mijn oma, kijk af en toe naar mijn vader. Tijdens zo’n steelse blik kruist mijn blik die van mijn opa. Hij knipoogt. Opa heeft vroeger een broertje verloren. Hij was ziek. Opa praat er nooit over. Ik wist het niet eens. Mijn moeder heeft het me vorige week verteld.
Gistermiddag ben ik met mijn moeder in het tuincentrum geweest. Terwijl zij zich verdiepte in de winterhardheid van plantjes, neusde ik tussen de ornamenten. Ik vond een betonnen vogelbadje in de vorm van een groot blad, twee kleine vogeltjes knus tegen elkaar aan gezeten op het steeltje. Dat is mijn verjaardagscadeau aan Femke.
Als we aankomen op het kerkhof en het hoofdpad aflopen, zie ik de steen al staan. Het is een witmarmeren gedenkteken in de vorm van een wolk. Met glanzende zwarte letters staat Femkes naam in het marmer en, heel simpel, haar geboorte- en sterfdag. Ik ben blij dat onze namen er niet op staan. Naast Femke ligt een oude man begraven en de naam van zijn vrouw staat al in de steen gegraveerd. Alleen haar sterfdatum hoeft er nog maar bij. Die vrouw ziet dus elke keer als ze hier komt haar eigen grafsteen. Zou ze zich wel eens afvragen wat haar sterfdatum wordt?
We zetten onze bloemen in de witte vaas die we speciaal voor het graf hebben gekocht. Zestien witte rozen voor de verjaardagen die ze heeft mogen vieren en een rode voor de verjaardag die ze niet heeft gehaald. Mijn moeder en oma planten paarse viooltjes rond haar steen en ik zet mijn vogelbadje aan het voeteneinde van Femkes laatste rustplaats. Ze ligt onder een eik. In mijn hoofd hoor ik haar stem zeggen dat ze nu voor altijd wordt omringd door eikels.
Ik sta bij het hekje op haar te wachten en zie haar van verre aankomen. Haar stoere manier van lopen is me zo vertrouwd. Ze loopt aan de andere kant van de straat, op de stoep. Met haar linkerhand plukt ze hier en daar blaadjes van struiken en bomen, die ze in stukjes scheurt en op de grond laat dwarrelen. Ik kijk naar haar en voel een golf van liefde door me heen gaan. Ze strijkt haar lange haar achter haar oor, ik was dat gebaar vergeten. Er komt een hondje uit een van de voortuintjes, het loopt kwispelend op Femke af. Ze bukt zich en aait het. Op haar hurken gezeten speelt ze met hem. Dan kijkt ze op en haar blauwe ogen staren recht in de mijne.
‘Há, zus,’ zegt ze.
Ik kan niks uitbrengen, mijn hart doet pijn van verdriet. Ik mis je zo, denk ik.
‘Ik mis jou ook,’ zegt Femke. ‘Maar je moet ophouden met jezelf voor de gek te houden. Ik ben echt dood.’
Ik schud mijn hoofd. Nee, dit is een droom.
Femke staat op. ‘Mens, als jij overdag denkt dat je droomt dan zou je nu toch wakker zijn? En ik vertel je nú dat ik echt dood ben.’
Ik krimp in elkaar. ‘Zeg dat niet,’ piep ik.
‘Dood, overleden, gestorven. Wat maakt het uit. Het komt op hetzelfde neer!’ schreeuwt ze over de straat.
‘Ik wil niet dat je dood bent!’ roep ik terug.
Femke zucht. ‘Ik was ook liever blijven leven, maar je hebt mijn hoofd toch gevoeld? Het was kapot, Dagmar, ik kon niet terug. Trouwens, je hebt helemaal niets te willen in het leven. Je moet het nemen zoals het komt en dit is jou overkomen. Accepteer het. Leef verder. Heb je enig idee hoe frustrerend het is om te zien hoe jullie je tijd verdoen met treuren terwijl ik nog zo veel plannen had? Geniet, pluk de dag. Het leven is kort. Leef het!’
Ik begin te huilen, wat haar zichtbaar irriteert.
‘Hou op. Ik heb liever dat je kwaad op me bent. Want ik merk heus wel dat je pissig bent. Waarom gooi je het er niet uit? Chill out!’
Ik zeg niks. We staan zwijgend tegenover elkaar, de straat als een stuk niemandsland tussen ons in. Dan zegt ze: ‘Ik vind dat geklets op de fiets met jou wel gezellig. Niet mee ophouden.’ Ze zwaait naar me en loopt verder, het hondje trippelt achter haar aan.
‘Kom terug,’ roep ik huilend.
Ze schudt haar hoofd en stuurt het hondje terug naar huis. ‘Ga maar naar Dagmar,’ zegt ze. Het beestje steekt de straat over en komt naast me zitten. Ik til het op en begraaf mijn gezicht in zijn vachtje. Als ik opkijk is mijn zus verdwenen.
Ik word wakker en voel me hondsberoerd, alsof ik zwaar de griep heb. Gedesoriënteerd ga ik rechtop in mijn bed zitten. Waar ben ik in godsnaam? Gewoon thuis, in mijn eigen bed. Het is donker buiten. De deur van mijn kamer piept open en mijn moeders stem vraagt of er is iets is.
‘Ik droomde van haar,’ zeg ik. Mijn moeder komt binnen en gaat op de rand van mijn bed zitten.
‘Was het een leuke droom?’
‘Nee. Ze zei dat ik moest ophouden mezelf voor de gek te houden omdat ze echt dood is,’ zeg ik.
‘Dat weet je toch? Je hebt haar zelf gezien,’ zegt mijn moeder.
Ik zwijg. Hoe kan ik haar uitleggen dat ik heb geprobeerd de werkelijkheid weg te stoppen en mezelf wijs had gemaakt dat alles een droom was?
‘Het heeft geen zin om te vluchten, Dagmar,’ zegt ze dan. ‘Je komt het toch weer tegen. Als je nu niet rouwt, krijg je het later dubbel zo hard voor je kiezen. Er is maar één weg: er dwars doorheen.’
‘Is dat wat jij doet?’ vraag ik.
Ze knipt het bedlampje aan en ik schrik van haar gezicht, van zo dichtbij. Haar huid is vaal van kleur, ik zie rimpels die ik niet eerder heb gezien, diepe lijnen rond haar mond. Ze ziet er tien jaar ouder uit dan Voor Femke.
‘Ik probeer bij de dag te leven. Nou ja, óverleven. Elke avond als ik in bed kruip denk ik: weer een dag voorbij. En elke morgen: een nieuwe dag die ik door moet zien te komen. Het is alsof je elke dag de Mount Everest beklimt en de volgende dag bij het wakker worden ontdekt dat je weer onderaan staat. Je kunt er moedeloos van worden of je kunt elke dag opnieuw het gevecht aangaan. Daar kies ik voor. Ik wil vechten, want ik heb nog een kind en dat kind heeft recht op een gelukkig leven.’
Ik slik. ‘Als je mij niet had, mam… Zou je dan…’
Ze begrijpt precies wat ik bedoel. ‘Ik weet het niet, Dag. Misschien zou ik er dan een einde aan maken. Misschien ook niet. Ik merk dat ik een enorme drang in me heb om te overleven. Het is net als een kind baren. Je weet niet hoe het moet, maar je kunt het. Puur op instinct.’
‘Ik wil leven,’ zeg ik schor. ‘Ik wil gelukkig zijn.’
‘Volgens Geraldine worden we dat. Het gaat voorbij, zegt ze. Het blijft niet zo. Het wordt nooit meer hetzelfde, maar het wordt beter en leefbaar.’
‘Maar hoe lang duurt het?’ zeg ik.
Mijn moeder bijt op haar lip. ‘Ze zeggen dat alle seizoenen er een keer overheen moeten zijn geweest. Dat is dus een jaar. En daarna, tja… ik weet het niet.’
Ze aait over mijn hoofd. ‘Ga je weer slapen?’
Ik gaap. ‘Als het nog lukt.’
‘Wat fijn dat je van Fem droomt,’ zegt mijn moeder. ‘Ik droom alleen eng. Elke nacht heb ik nachtmerries.’
‘Waarover?’
‘Dat ik een van jullie kwijt ben en niet kan vinden. Dat ik een baby op de arm heb en hem laat vallen.’ Ze lacht schamper. ‘Heel symbolisch en niet erg verrassend.’
Ik raap mijn moed bij elkaar.
‘Hoe gaat het met pap?’
Een diepe zucht. ‘Geen idee. Hij sluit zich volledig van me af. Ik ken deze man die hij is geworden niet. Hopelijk draait hij weer bij. Volgens oom Bram zit hij ontzettend met zichzelf in de knoop. Hij voelt zich schuldig.’
Ik kan me er iets bij voorstellen. De ruzies tussen Femke en mijn vader waren niet mis.
Een paar uurtjes later gaat mijn wekker. Kreunend en steunend druk ik hem uit. Zal ik vragen of ik vandaag thuis mag blijven? Ik ben zo moe. Thuisblijven, alleen in het stille huis… Het idee lokt me niet aan. Dus ik sta op en trek het rolgordijn omhoog. Bij ons hekje zit een klein hondje met zijn rug tegen het paaltje. Het beestje kijkt omhoog als het gordijn opengaat. Ik sta als bevroren naar hem te staren. Dan staat hij op en wandelt weg. Nou moe. Is dit toeval? Of een teken?
Op school vertel ik het voorval met het hondje aan Mel en Sanne. Melissa wordt lijkbleek. ‘O gadverdamme. Hou op, Dagmar,’ rilt ze. Melissa vindt de dood eng. Het liefst praat ze niet meer over Femke.
Sannes ogen rollen bijna uit haar hoofd. ‘Cool, man. Het was vast een teken van Femke. Vet cool.’
In de pauze is ze helemaal opgewonden. ‘Zullen we met zo’n ouijabord Femkes geest oproepen?’ stelt ze voor.
Melissa stopt haar vingers in haar oren. ‘Ik wil het niet horen!’ Ik moet bekennen dat ik geïntrigeerd ben. ‘Wat is dat?’
‘Je hebt een bord met de letters van het alfabet en “ja” en “nee”.
Je zet een glas in het midden en stelt vragen aan een geest, die dan antwoord geeft,’ vertelt Sanne enthousiast.
‘Het is gevaarlijk,’ zegt Melissa. ‘Je kunt kwade geesten oproepen, die je lichaam overnemen.’
Ik proest het uit. ‘Daar ben ik met Femke niet bang voor. Die vond mij veel te dik.’
‘Je bent helemaal niet dik,’ zegt Mel kribbig. ‘Femke was gewoon jaloers omdat jij grotere tieten hebt.’
Ze wordt vuurrood. ‘Sorry.’
‘Nou!’ roept Sanne. ‘Doen we het of niet?’
Ik twijfel. Ik zou best willen, maar ik ben ook bang.
‘Je hebt iemand met ervaring nodig,’ zegt Mel, die opvallend veel van het onderwerp afweet voor iemand die bang is.
Aan het tafeltje naast ons zit een lange goth uit de vierde met een boek voor zich. Hij heeft zwartgeverfd haar met een blauwe streng langs zijn linkerwang en een rijtje piercings in zijn wenkbrauw en oren. Hij draagt zwarte kleren en heeft een blauwe hondenhalsband om zijn nek. Hij draait zich om.
‘Ik heb ervaring,’ zegt hij langzaam. ‘Ik kan helpen. Ik ken iemand met zo’n bord. Scheelt een hoop geknip en geplak.’ Hij grijnst. ‘Ik wil die zus van jou ook wel eens spreken. Prachtfiguur. Altijd een grote bek en voor de duvel niet bang. Ik heb haar eens tekeer horen gaan tegen een maat van me die niet opzij wilde gaan in de gang. Pfieuw!’ Hij tuit zijn lippen. ‘Ik ben Thor, by the way.’
‘Is dat je gothnaam?’ flapt Sanne eruit.
‘Nee, dat hebben mijn ouders helemaal zelf verzonnen.’ Thor grinnikt. ‘De god van de oorlog.’
Melissa haalt haar neus op. ‘Hoe toepasselijk.’
‘Ik ben geboren op een donderdag,’ zegt Thor met een knipoog naar mij. Vandaar.’
In een paar telefoontjes regelt Thor onze spooksessie. ‘Vanavond, acht uur, my place,’ zegt hij. ‘Er komen nog wat vrienden van me.’
‘En waar staat jouw hok?’ vraagt Sanne kattig.
‘Iepenlaan 13. Ik woon boven de garage, dus niet aanbellen bij het huis. Gewoon de oprit volgen. De hond doet niks, die blaft alleen maar,’ zegt Thor.
Om kwart voor acht staan Sanne, Melissa en Debra met hun fietsen voor onze deur.
‘Ik dacht dat jij ziek was?’ zeg ik tegen Debra.
‘Ben ik ook,’ zegt ze snotterig. ‘Maar je denkt toch niet dat ik dit wil missen?’
Ik wil net de achterdeur uit wandelen als mijn vader in de keukendeur verschijnt.
‘Waar ga jij heen op dit tijdstip?’ vraagt hij nors.
‘Naar een vriend,’ zeg ik, naar waarheid.
‘Wat voor vriend? Hoe heet hij, waar woont hij? Wat ga je daar doen?’ wil hij weten.
‘Pap, gewoon chillen. Niks bijzonders,’ zeg ik geïrriteerd. ‘De meiden gaan mee.’
‘Hoe laat denk je thuis te komen?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Eh, gewoon, tien uur?’
Hij verschiet van kleur. ‘Wát? Geen sprake van. Negen uur.’
‘Wát?’ echo ik. ‘Doe niet zo belachelijk, pap. Mama vindt het goed.’
‘Niks mee te maken!’ snauwt hij.
Ik zie door het ruitje van de voordeur mijn vriendinnen, die ongelukkig naar deze voorstelling staan te luisteren. Gelukkig komt dan mijn moeder de trap af denderen.
‘Geert, het is allemaal geregeld. Laat haar gaan,’ zegt ze autoritair. ‘Je kunt Dagmar niet aan de ketting leggen. Zij heeft recht op een jeugd.’ Ze duwt mij de deur uit. ‘Tien uur, juffie.’
Terwijl ik op mijn fiets door de steeg wegrijd, hoor ik hun ruziënde stemmen. Ik schaam me kapot voor de meiden en de buren. Zwijgend rijden we naar de Iepenlaan.