8
De volgende dag is mijn moeder ziek. Ze zit onder de jeukende huiduitslag en ligt rillend van de koorts in bed. Mijn vader zit hulpeloos op een stoel naast haar terwijl ik voorzichtig een glas water aan haar lippen zet. De weekendarts is net geweest. Volgens hem is het een reactie op de gebeurtenissen. Ze heeft zich grootgehouden tot aan de begrafenis en nu komt alles eruit.
Robbie staat diepongelukkig in de deuropening. ‘Ik vind het vreselijk jullie zo achter te laten,’ zegt hij.
Mijn moeder wuift met haar hand. ‘Geefnie, gamaa,’ zegt ze moeizaam.
‘Redden jullie het, Geert?’ vraagt hij mijn vader.
Die knikt. ‘Ja, toe maar. Het is een eind rijden. Dagmar, laat oom Robbie even uit.’
Met tegenzin sta ik op. Ik laat hem liever niet alleen bij mijn moeder. Hij kan plotseling uitvallen om niks of in tranen uitbarsten.
Robbie en ik lopen de trap af. In de gang staat zijn Louis Vuitton-tassenset al klaar. We omhelzen elkaar, hij drukt me tegen zich aan.
‘In de meivakantie kom je bij me, beloofd?’
‘Ja.’
‘Ik bel als ik thuis ben, oké?’
‘Hm-hm.’
‘Als het niet gaat, dan bel je tante Monica en oom Bram of Geraldine.’
‘Yep.’
Daar gaat hij. Ik zwaai tot hij de hoek om gaat en druk de deur zachtjes dicht. Boven is het stil. Ik ga de kamer in en zet de computer aan. Ik heb zevenentwintig nieuwe berichten, maar ik kan het niet opbrengen er ook maar eentje te lezen. Ze zijn van mensen van school, vrienden, iemand van dansles. Tussen alle bekende namen zie ik ineens een naam die ik niet ken. Daniël van der Hoek. Onderwerp: Condoleances. Zegt me niks. Ik klik op het envelopje om de mail te openen.
Van: Daniël van der Hoek
Aan: Dagmar Bouwman
Datum: 17 april
Onderwerp: condoleances
Beste Dagmar,
Ik ben Daniël van der Hoek. Je kent me niet, maar ik ben een vriend van je overbuurjongen Bernie. In de krant las ik dat je zus Femke is verongelukt. Ik heb haar vaak zien voetballen. Bernie heeft me je e-mailadres gegeven. Ik wil je bij deze condoleren en heel veel sterkte toewensen bij het verwerken van deze klap. Helaas weet ik maar al te goed wat je doormaakt. Mijn zus Lieke is drie jaar geleden omgekomen bij een treinongeluk, ze was negentien. Het is verschrikkelijk wat je nu doormaakt. Ik wil je wat hoop geven in deze donkere tijd. Op een dag zal de zon ook voor jou weer schijnen. Het leven gaat door, het komt ooit weer goed. Heel veel sterkte. Je mag me gerust terugmailen als je wilt. Daniël.
Tjee, wat attent van hem om een wildvreemd iemand zulke lieve woorden te sturen. We hebben ook kaarten van onbekenden gekregen, vooral van mensen die zelf iemand hebben verloren. Er liggen honderden kaarten in een doos naast de bank. Zal ik hem terugmailen? Nee. Ik heb nu geen zin om met andere mensen te praten. Ik heb gisteren honderden mensen gesproken, ik wil nu niet meer praten over Femke. Trouwens, het kan best zijn dat meer mensen dit meemaken, maar niemand voelt het zoals ik. Ik kan me niet voorstellen dat er iemand is die meer verdriet heeft dan wij. Tuurlijk, ik weet heus wel dat er elke minuut wel iemand doodgaat. Hun nabestaanden kunnen onmogelijk allemaal door dezelfde hel gaan. Dan zou de wereld ophouden met draaien. Onze ellende scoort op de schaal van verdriet een vette tien. Erger dan dit kan het niet.
Ik ga naar Google en tik de naam Char in. Zal ik haar om een boodschap van Femke vragen?
‘Wat ben je aan het doen?’
Ik schrik. Het is mijn vader. Hij is de kamer binnen gekomen en staat over mijn schouder mee te kijken.
‘Is dat niet dat medium?’ zegt-ie met een vies gezicht. ‘Wat wil je daarmee? Femke oproepen of zo?’ Het klinkt als een verwijt.
‘Tuurlijk niet,’ zeg ik, net iets te snel.
‘Je denkt toch niet dat dat echt is?’ zegt mijn vader. ‘Wat een flauwekul. Allemaal oplichterij.’
‘Omdat dat jij denkt dat dood gewoon weg is, wil dat nog niet zeggen dat we er allemaal zo over denken,’ zeg ik.
‘Waar haal je die onzin vandaan,’ grauwt hij terug. ‘Dat heb je niet van ons meegekregen.’
‘Ik ben een individu, pap. Geen kloon van jou en mama.’
Ik kan hem wel slaan. Ik haal diep adem en sluit dan de computer af. ‘Ik ga naar mijn kamer,’ mompel ik en ik schiet langs hem de woonkamer uit.
‘Heb je al gegeten?’ roept hij me na.
Ik doe net of ik hem niet hoor. Wat een klootzak is het toch. Femke kon hem ook wel schieten af en toe. Ze hadden soms slaande ruzie. ‘Hij leeft nog in de jaren tachtig,’ foeterde ze. ‘Twaalf uur was toen misschien de gewone tijd om thuis te komen, maar we leven toch verdorie niet meer in het stenen tijdperk. Twaalf uur, dan begint het net gezellig te worden!’
Ik steek mijn hoofd in mijn moeders kamer. Ze slaapt. Ik doe de deur zachtjes dicht en sta aarzelend op de overloop. Ik kijk naar de roodgeverfde deur van Femkes kamer. Altijd was-ie dicht, nu staat-ie op een kier. In een opwelling duw ik hem open en loop naar binnen. Een steek in mijn hart. Het is alsof ze hier net nog was en zo kan thuiskomen. Er ligt een onderbroek half onder het bed, en aan een haak aan de binnenkant van de deur hangt haar muts met oorflappen. Op het kastje naast haar bed ligt een boek met de wikkel van een Bounty als bladwijzer. De vliegeraar. Ik moet het nog lezen. Stom, denk ik. Ik had iets moeten voorlezen uit een van haar favoriete boeken. Iets wat heel toepasselijk was geweest. Dat was beter geweest dan dat stomme gedicht. Waarom kom ik daar nu pas op?
Langzaam loop ik de kamer rond. Ik lees elke titel in haar boekenkast, pak ieder rondslingerend papiertje op. Ineens herinner ik me het briefje uit de ziekenhuistas. Ik ga naar mijn kamer, waar mijn grijze spijkerbroek over mijn bureaustoel hangt. Het briefje zit nog in de zak. Ik aarzel. Zal ik het lezen? Ze zou me vermoorden als ze het wist. Ik pak het toch op, hoewel mijn hart in mijn keel bonkt en ik over mijn schouder kijk of er iemand is die me ziet. Het is een briefje van ene D, slordig geschreven op proefwerkpapier.
Hi Tijgertje. Ik ben zo totally in luv with u. Miss u. Kan niet wachten tot ik je heerlijke lijf zaterdag weer voel. Neem ’t spul mee. Ben om 12 uur bij de achterste bar. D.
Kolere. Ik ben blij dat ik dit briefje in mijn zak heb gestoken. Stel dat mijn vader dit had gelezen. Die had iedere jongen met de naam Dirk, Donovan of Daniël een pak slaag gegeven.
Daniël, wacht eens even. Zou dit briefje van die Daniël van der Hoek zijn? Hij is een vriend van Bernie. Maar Bernie is volgens mij twintig. Zou die Daniël al zo oud zijn? Jeez, Femke. Ik prop het briefje in mijn bureaula en loop naar Femkes kamer. Ik kijk onder haar bed en tussen haar sokken in de la. Ik zie niets wat wijst op een jongen in Femkes leven.
Ik kijk in de spiegel boven Femkes make-uptafeltje en schrik me wezenloos. Ik heb in geen week in een spiegel gekeken. Ik bedoel: wat maakt het uit hoe je eruitziet als je zus net is verongelukt? Wie is dat bleke, magere spook dat me met grote rood-omrande ogen aanstaart? Dat kan ik toch niet zijn? Wat is er met mijn gezicht gebeurd? Mijn bolle wangen zijn weg, ik heb twee holtes onder mijn jukbeenderen en mijn kin steekt uit. Met mijn trillende handen voel ik aan mijn gezicht. In de spiegel zie ik mijn eigen handen langs dat vreemde hoofd glijden.
‘Uurgh,’ hoor ik en de mond van de geestverschijning in de spiegel beweegt. Ben ik dat?
Ik prop mijn vingers in mijn oren en ik gil, zonder dat ik dat van plan was, keihard: ‘FEMKE!’
Ik schop tegen haar bed, tegen de kast, ik gooi alle kleren die op de stoel liggen op de grond, smijt boeken tegen de muur. ‘Waarom ben jij dood? Waarom niet Osama Bin Laden?’
Een hand pakt mijn arm, draait me om en drukt me tegen een warm lichaam. Ik klamp me vast aan wie dit ook maar is en ik gil.
‘Waarom? Waarom gebeurt zoiets? Dit kan toch niet?’ krijs ik. En terwijl ik uitraas, strelen zachte vingers over mijn rug. Na een paar minuten word ik rustig. Ik snik nog wat na en kijk omhoog. Het is mijn vader. Nu kan hij er wel voor me zijn want hij herkent deze woede. Hij is ook boos, wraakzuchtig en in staat iemand te vermoorden. Kwaad op iedereen die nog leeft terwijl voor Femke alles afgelopen is. Hij wil ook met dingen gooien en smijten om het machteloze gevoel om te zetten in daden. Hopend dat het oplucht en de pijn verzacht. Maar dat doet het niet. Niet bij mij. En ook niet bij hem.