5
Enig idee hoe lang een minuut duurt? Zestig trage tellen. Zéstig! De dag kruipt voorbij. Het is pas twee uur, maar het voelt alsof ik al dagen in deze volle kamer zit. En gelachen dat we hebben. Er ligt een stapel fotoboeken op de koffietafel. Femke als pasgeboren baby in de wagen, Femke aan de borst, op de schommel, aan het strand, voor op de fiets. Mijn ouders, intens gelukkig, met Femke op hun arm.
‘O, weet je nog,’ zegt mijn oma. ‘Die keer dat ze rumbonen had gevonden in mijn dressoir?’
Mijn ouders, ooms en tantes beginnen te schateren.
‘Volgens mij was ze zo dronken als een torretje,’ giechelt tante Monica.
‘Vorige zomer, op mijn verjaardag, toen was ze pas teut,’ grinnikt Robbie. ‘Toen ik haar een glas rosé had gegeven.’
Ik schiet in de lach. Femke was helemaal wild geworden van haar eerste glas alcohol (voor zover wij weten). Ze had staan dansen op het minuscule balkonnetje van Robbies appartement en in haar knullige Frans naar de mensen op straat geroepen. ‘Vive la France! Vive le vin!’ Een jongen op een Vespa had omhooggekeken naar die leuke blonde meid op het balkon en was zo tegen een geparkeerde auto aangereden. Ik moest Femke vastpakken omdat ik bang was dat ze in haar schaterbui over de balustrade zou kieperen.
Het was een geweldige vakantie, die zomer. Waarschijnlijk de mooiste ooit. Eerst bleven we een paar dagen in Parijs bij Robbie en zijn toenmalige vriendje en daarna gingen we in een ruk door naar Nice. Drie weken luieren op het strand en flaneren langs de boulevard. We hebben Rod Stewart en Penny Lancaster nog gezien op een super de luxe jacht.
We deden alles samen, Femke en ik. We gingen naar een nachtelijk straatfestival. Femke kocht een breezer voor me en we lieten een airbrush tattoo op onze onderrug zetten: Femke een draakje en ik een koalabeertje. Mijn vader dacht dat het echte waren en bestierf het bijna. Femke las op het strand sexy stukjes voor uit het boek dat ze aan het lezen was en had me uitgelachen omdat ik ervan ging blozen.
‘Heb je nog nooit gezoend soms?’ vroeg ze.
‘Tuurlijk wel.’
‘Met wie dan?’
‘Gaat je niks aan.’
‘Kom op, vertel. Dan vertel ik jou ook iets,’ teemde ze.
En ik had verteld dat ik op een feestje met Jelmer had gezoend en dat hij zijn tong in mijn mond had gestoken.
Femke had geglimlacht. Ze pochte dat zij op haar dertiende al heel wat meer ervaring had. ‘Jij bent zo’n braaf meisje, jij bent waarschijnlijk nog maagd op je bruiloft,’ pestte ze.
‘Heus niet,’ snauwde ik terug.
Natuurlijk had ik de hele verdere middag aan haar hoofd gezeurd wat ‘meer ervaring’ betekende.
‘Heb je al eens… nou ja, je weet wel?’ vroeg ik.
Ze keek me toen een beetje hooghartig aan. ‘Je denkt toch niet dat ik nog maagd ben?’ zei ze.
Mijn mond viel open. ‘Huh? Bedoel je dat je met iemand naar bed bent geweest?’
Ze knikte. ‘Hm-hm.’
‘Met wie?’ vroeg ik. Niet dat ik een antwoord verwachtte.
‘Met Levi,’ zei ze, en ze klonk behoorlijk trots.
Ik was stikjaloers. Hij is het stuk van de buurt.
‘Maar toen was ik ouder dan dertien. Want dat is veel te jong. Begrepen?’ zei ze streng.
Ik vond haar om eerlijk te zijn een beetje een slet toen ze het vertelde. Nu ben ik blij dat ze het gedaan heeft. Dat ze verliefd is geweest en dat iemand verliefd was op haar en haar heeft vastgehouden en gestreeld. Dat ze dat heeft meegemaakt in haar korte leven. Femke wordt nooit ouder dan zestien.
Over drie jaar ben ik ouder dan zij. Ik probeer het me voor te stellen, maar mijn gedachten weigeren zo ver te gaan. Ik kan nauwelijks verder kijken dan vandaag. Het luikje in mijn hoofd schuift meteen dicht. Als een sluis die de harde werkelijkheid in kleine beetjes doorlaat.
Ik ben terug in de kamer, waar zacht gelachen wordt. Mijn oma raakt mijn arm aan en vraagt waar ik aan denk. Ik zeg niets. Ben je gek.
‘Wil je een eindje met me wandelen?’ vraagt ze. Ik kijk naar buiten, waar de wind de blaadjes van de bloemen blaast. Liever niet, maar ik sta toch op. In de gang trekken we onze jassen aan. Oma raakt Femkes jack even aan. Ze steekt haar arm door de mijne en samen wandelen we over de stoep. Bij het laatste huis van onze straat staat iemand de ramen te wassen. Het is de moeder van Koert-Jaap, een klasgenoot en ex van Femke. Als ze ons ziet aankomen staat ze stokstijf stil, de zeem in haar hand geklemd. Ze loopt met snelle pasjes op ons af.
‘Ik vind het zo erg,’ zegt ze met trillende stem. Ze grijpt mijn hand. ‘Ik wens jullie heel veel sterkte.’ Oma bedankt haar. De buurvrouw draait zich om en gaat haar huis binnen. Oma schudt haar hoofd.
‘Ik wil terug,’ zegt ze. ‘Ik kan hier niet tegen.’
Ik zie vanuit mijn ooghoeken hoe een andere buurvrouw zich haastig uit de voeten maakt als ze ons ziet. De lafaard.
Als we bij ons huis zijn, komt Geraldine net aanrijden in haar gele Kever. Met moeite parkeert ze tussen de glimmende witte Chevrolet van Robbie en de mosgroene P.C. Hooft-tractor van oom Bram. Femke vond hun auto’s heel toepasselijk gekozen. Geraldine zwaait naar ons en haalt een stapel kranten van de achterbank. Met zijn drieën lopen we achterom en gaan het huis via de keuken binnen. Tante Monica is bezig toastjes te beleggen met plakjes gerookte zalm.
‘Ah, daar is de krant,’ zegt ze.
Mijn moeder rent op ons af en grist de bovenste krant van de stapel.
‘Het staat op de voorpagina, Geert,’ zegt ze gespannen en ze begint te lezen. Ik pak ook een krant.
Scholiere (16) komt om bij busongeval
Bij een ongeval op de Martin Luther Kinglaan is gistermiddag de 16-jarige Femke Bouwman om het leven gekomen. De scholiere was met een vriendin naar snackbar De Lekkerbek geweest. Rond kwart over een wilden de meisjes terug naar school fietsen. Het slachtoffer reed zonder uit te kijken de weg op en werd geschept door een stadsbus. De 46-jarige chauffeur trachtte de fietsster nog te ontwijken maar raakte het achterwiel van haar fiets, waardoor de scholiere ten val kwam en onder de bus belandde. Het meisje overleed ter plaatse aan haar verwondingen.
Femke Bouwman ging naar het Beatrix College. Volgens directrice Sonja Haazelaar was ze een vrolijke, actieve leerling die uitblonk in talen en sport en deel uitmaakte van de schoolkrantredactie. Haazelaar liet vanmorgen in een reactie weten dat leerkrachten en scholieren ‘compleet verslagen’zijn.
‘Mam,’ vraag ik, als ik het stukje drie keer heb gelezen. ‘Waaraan is Femke precies overleden?’
Mijn moeder kijkt met een betraand gezicht op van haar krant. ‘Hersenletsel,’ zegt ze. Ik word misselijk. Femkes slimme brein, waarmee ze moeiteloos door haar proefwerkweken rolde. Kapot. Ik kan me niets voorstellen bij iemand met hersenletsel. Het lijkt me afschuwelijk. Eng en vies.
Robbie komt naast me staan en wrijft over mijn rug. Hij heeft grote, warme handen. ‘Je ziet er niets van,’ zegt hij tegen me. ‘Wil je haar zien?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Niet met iedereen erbij.’
Mijn moeder knikt. ‘Vanavond laten we je alleen, als iedereen weg is.’
Mijn vader komt bij ons aan de eettafel zitten en mijn moeder slaat de krant open. Op pagina vier staan de rouwadvertenties. Er gaat een golf van verbazing en trots door me heen als ik zie hoe vaak Femkes naam op de pagina staat afgedrukt.
‘Wauw, moet je dat zien!’ roep ik uit. Mijn ouders glimlachen allebei. In de woonkamer slaakt mijn oma een kreetje als ze dezelfde pagina opslaat. Mijn vader trekt met zijn wijsvinger de letters van Femkes naam na. Ik tel zesentwintig advertenties. Die van ons staat bovenaan.
Dansend en zingend ging ze door het leven.
Tot opeens
de muziek ophield met spelen
en Femke ophield met dansen.
Een noodlottig ongeval maakte een einde aan het jonge leven van onze allerliefste dochter en zus
Femke Lidewij Bouwman
Ze was pas zestien jaar oud.
Lieve Femke, ons leven zal nooit meer hetzelfde zijn.
Voor immer in onze harten.
Sandra Hermans en Geert Bouwman
Dagmar Bouwman
Femke is thuis aan ’t Riet 24. Op donderdag 14 april is iedereen van harte welkom om afscheid van haar te nemen.
Op zaterdag 16 april om 11.00 uur nemen we voorgoed afscheid van Femke in aula De Wende, Poortlaan 132. Aansluitend brengen we haar naar haar laatste rustplaats op het oude kerkhofje aan de Parkstraat. Naderhand willen we het glas heffen op Femke in café Meerzicht, Havenstraat 24.
Bloemen: graag. Liever geen rouwkleding.
Herinneringen aan Femke, in welke vorm dan ook, zijn van harte welkom.
Toen we gisteren de tekst voor de advertentie en de rouwkaart opstelden, begreep ik niet wat mijn moeder met die laatste zin bedoelde.
‘Ik wil dat mensen herinneringen aan Femke opschrijven of foto’s meenemen. Daar ga ik, samen met krantenknipsels en andere dingen, een herinneringsboek van maken,’ legde ze me uit. Ik vind het een fantastisch idee. Ik ga zelf ook een plakboek maken. Ik pak de schaar uit het laatje van mijn moeders bureau en begin de advertenties uit te knippen. Die van ons is de grootste, over twee kolommen. Er zijn nog een paar grote advertenties, van de familie, van school en het werk van mijn moeder. Ik heb al twee ‘woorden schieten tekort’ geteld. Ik knip alles uit. Wat een miezerig stapeltje. Is dit alles? Femke kende zo veel mensen, had ontzettend veel vrienden. Misschien staan er morgen nog een paar in. Naast onze advertentie staat een vrolijke geboorteaankondiging met een beertje dat een ballon vasthoudt. Op de dag dat Femke stierf is er een klein meisje geboren dat Claire heet. Zou sterven net zoiets zijn als geboren worden? Iets wat vanzelf gaat en waar je niets van merkt?
Mijn ouders zijn diep geroerd door alle lieve wensen die familie, vrienden, buren en collega’s via de familieberichtenpagina’s over ons uitstorten.
‘Ik voel me gedragen,’ zegt mijn moeder met verstikte stem en mijn vader knikt instemmend. Ze houden elkaars hand vast. In de voorkamer is het stil op het geritsel van krantenpapier na.
De bel gaat en voor de tweede keer vandaag komt de bloemist binnen met zijn armen vol bloemstukken. O nee, graftakken heet dat officieel! De bloemist kijkt treurig maar die man moet vanbinnen toch juichen? Zijn zaak draait overuren. Het geld rolt binnen. Mijn bescheiden graftakje kostte veertig euro!
‘Kijk nou toch eens,’ fluistert oma en ze wijst naar een groot boeket witte rozen. ‘Wat prachtig.’
Ik kijk op het lint. FEMKE FOREVER. Ze zijn van Beau, Maya en Esther, haar hartsvriendinnen.
’s Avonds om negen uur is het stil in huis. Alleen Robbie blijft. Opa en oma Bouwman zijn met oom Bram en tante Monica meegegaan. Opa en oma Hermans logeren bij tante Petra en oom Niek. Hun zoontjes Job en Sem hebben vandaag wel honderd keer in Femkes kist staan gluren. Sem op een krukje, zodat hij net over de rand van de kist kon kijken. Ik hoorde ze tegen elkaar fluisteren en ze giechelden af en toe.
Ik heb Femke niet meer gezien sinds ze gistermorgen tegenover me aan de ontbijttafel zat. Als ik denk aan de Femke in de kist, gaat mijn fantasie met me op de loop. Het beeld wordt steeds gruwelijker. Ik moet echt gaan kijken, voor ik niet meer durf en haar voor eeuwig als een soort zombie voor me zie. Als die twee kleintjes het aankunnen, kan ik het toch zeker ook?
‘Mam,’ zeg ik en ik realiseer me dat ik de afgelopen zesendertig uur voornamelijk met mijn moeder heb gepraat. Mijn vader is in een andere wereld. Hij lijkt niets te horen of te zien, tenzij je luid zijn naam roept of hem aanraakt. Mijn moeder kijkt op. Ze zit naast mijn vader op de bank en ze bladeren door het zoveelste fotoboek.
‘Ik wil graag even alleen met haar zijn,’ zeg ik.
Ze knikt, trekt mijn vader overeind.
‘Wat?’ zegt hij gepikeerd.
‘Dagmar wil even alleen zijn met Fem,’ zegt mijn moeder zacht.
‘Nee,’ zegt mijn vader. ‘Dat is niet goed.’
‘Pap, laat me nou!’ roep ik boos. Waarom kan die man niet gewoon ophoepelen. Waarom moet hij juist nu de bezorgde vader uithangen terwijl hij al anderhalve dag nauwelijks naar me heeft omgekeken?
‘Ik blijf hier aan de eettafel zitten. Oké, Geert?’ zegt Robbie sussend.
Mijn vader laat zich door mijn moeder meetrekken. Ik hoor hoe ze de trap op stommelen.
‘Let maar niet op mij,’ zegt Robbie. ‘Ik kijk niet. Ik lees de krant. Allemaal ellende in de wereld.’
Ik schuifel naar de kist. Vanmiddag scheen de zon erin.
‘Misschien wordt ze nu een beetje warm,’ had mijn oma gezegd. ‘Ze is zo koud.’
Geraldine heeft met donkerpaarse verf heel groot FEMKE op de zijkanten geschilderd.
De laatste meter knijp ik mijn ogen dicht en steek mijn handen vooruit. Ik open ze pas als ik de rand van de kist tegen mijn vingers voel. Ik klem me eraan vast en kijk.
Ach, Femke.
Mijn zusje.
Daar lig je dan.
Ze is onnatuurlijk bleek. Haar blonde haar ligt los om haar gezicht. Haar ogen zijn gesloten. Mijn moeder heeft vanmorgen een klein streepje zilverkleurige oogschaduw op haar oogleden aangebracht. Er zit een pleister op haar voorhoofd en op haar neus zie ik een schram. Haar lippen staan een klein beetje open, ik zie een stukje van haar scheve voortand. Ze ziet eruit alsof ze ligt te slapen, maar ik weet dat ze niet slaapt. Ik voel de dood. En liefde, ontzettend veel liefde. Nooit voelde ik meer liefde voor Femke dan nu, op dit moment. Zij weet het ook. Ik voel hoe een deken van warmte en liefde zich om me heen wikkelt. Ik glimlach en pak haar koude hand. Het ringetje met een of ander Keltisch teken zit strak om haar linkerringvinger. Met een schok herinner ik me wat de betekenis van dat teken is. The circle of life. Geen begin en geen eind. Warme tranen rollen over mijn gezicht.
Ik wil iets zeggen. Kom terug! Waar ben je? Met moeite trek ik mijn brandende ogen los van haar engelachtige gezicht en kijk omlaag. Haar handen liggen gevouwen op haar platte buik. Ze is zo slank. Elke dag naar McDonald’s en toch dun. Zouden de kroket en de Magnum nog in haar maag zitten? Niet zulke rare dingen denken, Dagmar. Haar kleine borsten staan fier overeind. Ik heb geholpen met het uitzoeken van haar kleren en ik wist dat een push-up-bh een must was. Haar kleine maatje was haar grootste ergernis. Haar zwarte T-shirt met driekwart mouwen en een roze doodskop staat haar zelfs in de dood fantastisch. Haar lange benen liggen in haar favoriete zwarte spijkerbroek uitgestrekt in de kist. In een van haar sokken zit een klein gaatje. Er piept een stukje teen door met een zwartgelakte nagel. Ze heeft geen schoenen aan. Haar oorbellen zijn dezelfde die ze op de dag van het ongeluk droeg, om haar pols zit een felroze horloge. Haar navel is zichtbaar vanonder het korte shirt, de piercing is verdwenen.
‘Je ziet er geweldig uit,’ zeg ik tegen haar dode gezicht.
Aarzelend steek ik mijn hand uit en streel haar wang. Dat heb ik nog nooit eerder gedaan. Ik heb haar al zo lang niet meer aangeraakt. Haar gezicht is koud en strak, haar haren zijn zacht. Mijn schouders schokken als mijn huilen zich verdiept. Het verdriet komt vanuit mijn onderbuik. Robbie komt naast me staan. Ik draai me om en huil tegen zijn schouder verder.
‘Ze is dood.’
‘Ja, ze is dood,’ beaamt hij.
Mijn vader heeft gevraagd of mensen het woord ‘dood’ niet in zijn bijzijn wilden gebruiken. Hij kan het niet verdragen. Nu zeggen ze ‘overleden’, ‘gestorven’, ‘heengegaan’. Die woorden zijn niet erg genoeg. Ze zijn te lieflijk, te zacht. Dood is het beste woord. Het is hard en koud. Net als de dood zelf.