3

Femke en ik lopen samen door een weiland. Nou ja, samen. Femke loopt met grote passen voor me uit. Af en toe werpt ze een geïrriteerde blik over haar schouder om te kijken waar ik blijf.

‘Loop eens door, treuzel,’ roept ze.

Ik vind het vreselijk om op blote voeten door het natte gras te lopen. Er liggen koeienvlaaien en waarschijnlijk stikt het hier van de insecten en andere enge beesten. Bij elke stap die ik zet, kijk ik naar de grond.

Femke heeft een grote polsstok over haar schouder. Het ding is loodzwaar en zwiept heen en weer. Ze lijkt er geen last van te hebben, ze sjouwt gewoon door. Bij een brede, vieze sloot staat ze stil en ze wacht tot ik naast haar kom staan.

‘Wat denk je? Lukt het mij om hieroverheen te springen?’ vraagt ze met een scheef lachje. Ik schud mijn hoofd.

‘Wedden van wel!’ roept Femke en ze doet een paar stappen naar achteren. Met de polsstok voor zich uit rent ze met grote, sierlijke passen naar de sloot. Ze plant de stok midden in het groenbruine water en ploft met een dreun op de andere oever. Ze schatert.

‘Zie je wel. Makkelijk!’

Ik steek mijn handen uit. ‘Gooi die polsstok eens over,’ roep ik. Femke lacht weer haar scheve lachje en trekt de polsstok uit het water. Aan de onderkant zit zeker een halve meter vieze stinkende drek.

‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik ben aan de overkant. Jij moet daar blijven.’ Ze draait zich om en loopt weg, de polsstok over haar schouder.

‘Kom terug, stomme trut,’ gil ik. ‘Fem, kom terug!’

Ze kijkt nog een keer om. ‘Jank je nou alweer, baby!’ roept ze. Ze zwaait achteloos met haar vrije hand. ‘Doei, Dagmar. See you!’

Ik weet dat ik droom. Want Femke en ik zijn nog nooit wezen polsstokspringen. Femke en ik hebben al jaren niets meer gedaan waarbij we samen gezien kunnen worden. Ik word langzaam wakker. Het vervelende gevoel van de droom ebt beetje bij beetje weg. Ik draai me half slapend om en wil het dekbed wat hoger trekken. Het lukt niet, iemand houdt me vast. Ik heb mijn ogen dicht en hoor een vreemd geluid dat nog het meest op het zachte gekreun van een gewond diertje lijkt. Onze kat is eens aangereden. Hij zag een hond en rende zo onder een auto. Hij kreunde net zo klaaglijk toen de bestuurder hem optilde en naar ons huis droeg.

Als ik mijn ogen opendoe, zie ik mijn vader naast het bed zitten. Hij houdt mijn hand vast en streelt mijn vingers. Zijn hoofd hangt omlaag. Hij kreunt zacht en zijn schouders schokken. Ik ben even verbaasd. Wat doet hij hier?

O ja. Het dringt langzaam tot me door. Er is iets. Iets ergs. Een scherpe pijn snijdt door mijn hart. Nu weet ik het weer. Femke. Ze heeft een ongeluk gehad en ze is dood. DOOD!

‘Pap?’ zeg ik, terwijl ik overeind kom. Mijn stem klinkt rauw en hees van het huilen. Ik heb mezelf gisteravond in slaap gehuild, nadat mijn moeder en ik kleren voor Femke hadden uitgezocht om aan de begrafenisman mee te geven. Ik was zo moe dat mijn ogen vanzelf dichtvielen. Mijn moeder stopte me in als een klein meisje en bleef bij me zitten tot ik sliep.

Mijn vader tilt zijn hoofd langzaam op. Zijn ogen zijn bloeddoorlopen, zijn gezicht is grauwgrijs en zijn mond is verwrongen.

‘Heb ik je wakker gemaakt?’ vraagt hij met de stem van een vreemde.

‘Is het waar?’ stamel ik. ‘Is het echt gebeurd?’

Hij knikt. ‘Ze is er niet meer.’

Ik kom overeind en sla mijn armen om zijn nek. Hij wiegt me heen en weer in zijn armen.

Femke, Femke, huilt mijn hart.

Wat heb je gedaan! schreeuwt mijn brein. Kon je niet beter nadenken? Koe! Wie steekt er nou zo over? Stommeling! Zo’n goed verstand en te beroerd om het te gebruiken!

Ik schrik zo van mijn eigen gedachten dat ik me lostrek uit mijn vaders omhelzing.

‘Ik ga douchen,’ zeg ik gesmoord en ik spring uit mijn bed. Hij kijkt me na en legt zijn hoofd weer in zijn handen. Op weg naar de badkamer kom ik langs de slaapkamer van Femke. De deur staat op een kier. Ik duw hem een beetje verder open en mijn hart staat bijna stil als ik zie dat er iemand onder het gestreepte dekbed ligt. Femke, denk ik. Het was wel een droom. Ze is er nog gewoon! Maar het is mijn moeder. Ze ligt als een baby opgerold in Femkes bed en houdt het oude Nike-shirt waarin Femke gisternacht nog heeft geslapen tegen haar gezicht gedrukt. Vanaf het kussen kijkt Zwabbertje – haar oude vieze knuffelhondje – me scheel aan met zijn ene overgebleven oogje. Ik mocht nooit met Zwabbertje spelen. Mocht er niet eens naar kijken. Nee, dat is niet waar. Eén keer gaf ze me Zwabbertje om vast te houden, toen de dokter de snee in mijn voorhoofd ging hechten. Femke had me zo hard geduwd op de schommel dat ik eraf vloog en tegen een boom knalde. Ik was geloof ik een jaar of zes. Ja, die keer mocht ik Zwabbertje vasthouden. Zodra de dokter de draad had afgeknipt, griste ze hem weer uit mijn handen. Ze moest van haar spaargeld een cadeautje voor me kopen en toen kreeg ik Snuffie. Ik voel even aan mijn voorhoofd. Het litteken zit er nog. Vanwege dat stomme litteken draag ik mijn haar met een pony. Femke vond het aanstellerij. Je ziet er niets meer van, zei ze.

Onder de warme stralen van de douche flitsen er duizenden gedachten en herinneringen door mijn hoofd. Ik zie ons achter in de auto zitten, ruziemakend. Ik zie Femke die mijn ijsje uit mijn handen slaat en keihard lacht als het op de grond valt en door een hond wordt opgelebberd. Femke die haar tong naar me uitsteekt, Femke die zegt dat mijn nieuwe broek belachelijk staat maar hem wel stiekem aantrekt naar een feest. Femke die op school net doet of ze me niet kent en zich omdraait als ik naar haar toe loop.

Ik word bang van mijn eigen gedachten, ik wil dat het ophoudt. Het is net of ik me alleen de rotdingen herinner. Ik móét aan positieve dingen denken. Ik moet me herinneren hoe lief ze kon zijn, hoe goed ze was in streetdance, hoe leuk ze mijn haar deed als ik een feest had…

Ik barst in snikken uit. Ze haatte me, dat heeft ze zo vaak tegen me gezegd. En ik haatte haar ook.

Iemand gilt keihard. ‘Femke, Femke!’

De klink van de badkamerdeur rammelt. ‘Dagmar? Doe open!’ roept mijn moeder vanaf de gang.

Ik ben het zelf. Ik ben het die zo hard gilt.

Volgens mijn ouders vond Femke het hartstikke leuk dat ze een zusje had gekregen. Ik werd geboren in het ziekenhuis, met de vacuümpomp, om zes uur ’s ochtends. Mijn vader was erbij en Femke was bij opa en oma. Om halftien kwamen ze met zijn drieën naar het ziekenhuis. Volgens de overlevering sleepte Femke een stoel naar de wieg en klom erop. Ze keek minuten-lang naar dat rimpelige gedrochtje – ik dus – onder het zachtgele dekentje en zei vervolgens: ‘Ze heeft een toeter op haar hoofd.’

De volwassenen moesten daar erg om lachen. Femke was boos geworden en had driftig geroepen dat ze mij niet uit mochten lachen. ‘Ze is mijn vriendinnetje!’ riep ze. Volgens mijn moeder had ze heel gedecideerd gezegd dat zij voortaan op mij zou passen. En dat deed ze ook. Ze heeft een keer op school een meisje een dreun verkocht omdat die me liep te pesten. Ze leerde me mijn naam schrijven voor ik naar school ging. Ja, ik denk wel dat Femke van me hield. Tot ik elf werd.

Op mijn elfde kreeg ik borsten terwijl Femke, die al dertien was, nog helemaal plat was. We gingen samen met mijn moeder in een echte lingeriezaak een bh’tje voor me kopen. Ik kreeg een witte en een lichtblauwe met roze stipjes. Cup A. Femke mocht van mijn moeder een klein AA’tje passen maar ze had gewoon niks om het te vullen dus die kreeg ze niet. Nog maar een jaartje wachten, zei mijn moeder. De volgende dag wist iedereen op mijn school dat ik een bh had gekregen. Femke had een sms naar haar vriendinnen gestuurd en een paar hadden zusjes of broertjes bij mij op school zitten. Ik werd natuurlijk uitgejouwd door de jongens en zelfs de kleintjes van groep 3 begonnen te wijzen als ze me zagen. Toen ik ’s middags thuiskwam was ik woest op Femke en ik rende meteen naar haar kamer. Ze had de deur op slot gedraaid en riep dat zij niks had gedaan.

‘Welles!’ gilde ik. ‘Jordy vertelde dat jij het aan Marieke had verteld.’ Femke zette de muziek harder, zodat ze me niet kon horen. Ik bonkte op haar deur totdat mijn moeder van beneden riep dat we moesten ophouden met dat gedonder. Ik heb het mijn moeder natuurlijk verteld en Femke kreeg straf. Ze was haar telefoon de hele week kwijt. Elke keer als ik haar aankeek, kneep ze haar ogen samen en siste: ‘Klikspaan, huilebalk met tieten.’ God, wat haatte ik haar toen. Nu haat ik haar niet meer. Ik hou zoveel van haar dat het pijn doet en nu kan ik het niet meer vertellen.

‘Ik hou van haar,’ snik ik, als mijn moeder de douche uitzet, een handdoek om me heen slaat en me naar mijn kamer leidt. Mijn vader is weer weg.

‘Dat weet ik toch,’ zegt ze.

‘Fem weet het niet. Ze denkt dat ik haar haat,’ jammer ik.

Mijn moeder schudt haar hoofd. ‘Femke weet dat je van haar houdt. Ze weet nu alles.’ De herinnering aan de droom van vannacht komt boven.

‘Waar denk jij dat ze nu is?’ vraag ik mijn moeder.

Er glijdt een eenzame traan langs haar wang en ze haalt hulpeloos haar schouders op. ‘Ik wou dat ik kon zeggen dat ze nu ergens is waar het mooi en goed is, zoiets als een hemel. Maar ik denk dat dood gewoon dood is. Ze is er niet meer en ze weet het niet meer.’

Ik zeg niks. Ik geloof niet dat het zo is. Het voelt helemaal niet of ze weg is. Het voelt alsof ze nog gewoon hier is, bij ons.

‘Ik denk dat ze aan de overkant is,’ zeg ik.

Mijn moeder glimlacht. ‘De overkant van wat?’

Ik haal mijn schouders op.‘Weet ik niet.’

Ik laat me als een kleutertje door mijn moeder afdrogen en aankleden. Ze geeft me een spijkerbroek aan en trekt een trui over mijn hoofd die van Femke is geweest. Femke haatte het als iets haar te klein was geworden en door mijn moeder in mijn kast werd gelegd. Nog maandenlang riep ze als ik zo’n afdankertje droeg: ‘Die is van mij!’ Samen zitten we op het bed, mijn moeders armen om me heen geslagen, haar hoofd leunt op het mijne. ‘Ik ben blij dat je kunt huilen,’ zegt ze. ‘Je kunt het er beter uitlaten, opkroppen maakt het erger.’

Ze duwt me van zich af en kijkt me indringend aan. ‘Jij moet rouwen zoals je voelt dat het goed is. Je hoeft je voor niemand in te houden en je nergens voor te schamen, oké?’

Ik krijg de rillingen van die hulpverlenerstaal. ‘Oké.’

Beneden zit mijn vader aan de ontbijttafel. Hij heeft een grote beker koffie voor zich staan en eet kleine muizenhapjes van een geroosterde boterham met kaas.

Zijn beide broers zijn er nu. Robbie, de jongste, is vannacht aangekomen. Ik herinner me vaag dat ik even wakker ben geweest en dat er iemand bij mijn bed stond. Dat was Robbie dus. ‘Ga maar gauw weer slapen,’ fluisterde hij. ‘Ik wilde je gewoon even zien.’

De broers praten zacht met elkaar. Oom Bram wrijft met zijn hand over mijn vaders rug. Hij heeft hier vannacht op de bank geslapen. Robbie moest uit Frankrijk komen, waar hij woont. Hij is modefotograaf. Hij was op een fotoshoot in Saint-Tropez en heeft de hele nacht gereden. Hij staat met een beker koffie in zijn hand voor het raam en staart de tuin in. Zijn ogen zijn opgezet en hij lijkt niets te zien of te horen. Als ik zijn naam zeg, draait hij zich om, zet de mok op tafel en komt met grote stappen op me af. Hij drukt me tegen zijn borst, duwt zijn gezicht in mijn haar en stamelt mijn naam.

‘Dagmar, meisje toch.’

Ik begin weer te huilen. Ik heb geloof ik de afgelopen vierentwintig uur vrijwel non-stop gehuild. Nee, dat is niet waar. Ik heb gisteren bijna geen traan gelaten en trouwens, vierentwintig uur geleden was Femke er nog. Ze had een donkerpaars fluwelen vestje aan en een zwarte broek. Ze droeg haar haren los en had lila oogschaduw op en veel te veel eyeliner. Ze had een veterkettinkje om met een F eraan. Gekregen van oom Robbie. De F van fuck off, volgens haar. Ik heb eentje met een D. Van druiloor, volgens mijn zus.

Was het maar gisteren. Wist ik toen maar dat het de laatste keer was dat ik haar zou zien. Dan was ik niet zo kattig geweest en had ik haar geknuffeld toen ze wegging. Ze had me waarschijnlijk een mep verkocht.

Nu ligt haar vestje op de stoel bij het raam. Het zat samen met haar gebutste telefoon en haar zwarte laarsjes in een plastic tas met de naam van het ziekenhuis erop. Hetzelfde ziekenhuis waar ik ben geboren. De rest van haar kleren zat er niet in. Waarom niet? Zijn ze kapot, zitten ze vol bloed?