18
De weken die voorbijgingen waren gevuld met dagen als langzaam omlaagdruppende ijspegels. Werd een uur plotseling meer dan zestig minuten, een dag meer dan vierentwintig uur, een week meer dan zeven dagen? Ik denk dat dit gevoel het gevolg was van mama’s langzame achteruitgang. Zelfs haar kleinste gebaren leken in slow motion. Ze zag eruit als een van die oude Chinese dametjes die tai chi deden in Central Park. Ik hielp haar zoveel mogelijk met alles wat nodig was. Mevrouw Ascott was er als ik op school was en sommige dagen bleef ze tot na het eten, maar ik kreeg de indruk dat ze er voornamelijk was om mama pijnstillers te geven.
De eerste twee weken kwam Roxy een paar keer op bezoek. Soms kwam ze als mama sliep en bleef ze niet lang. Haar eerste bezoek was het langste en beste, want mama onthulde dat ze meer van Roxy’s spulletjes had bewaard dan papa of ik wist. Ze maakte me attent op een doos op de kleine rommelzolder. Ik bracht hem naar beneden, en gedrieën gingen we de inhoud na: een paar tekeningen van Roxy toen ze vier en vijf jaar was, en een paar verjaardagskaarten die zij voor mama, en mama voor haar had gekocht. Er waren een paar herinneringen bij waarover zij konden lachen en een aantal verhalen over mij waarover we allemaal konden lachen, maar toen dat achter de rug was, zwegen we alle drie. Niemand wilde iets zeggen dat ons zou herinneren aan de slechte tijd en de volledige breuk van Roxy met haar familie.
‘Hoe ging het met je? Waar ben je geweest?’
‘Dat vertel ik je nog weleens,’ zei Roxy glimlachend. ‘Nu ben je moe, mama, en moet je rust nemen. Ik kom terug zo gauw ik kan.’
Mama knikte slechts. Ze wist dat Roxy waarschijnlijk niet over die tijd wilde praten, nu niet, en misschien wel nooit, tenminste niet met haar. Op weg naar buiten gaf Roxy me de eerste zusterlijke knuffel sinds ze naar het ziekenhuis was gekomen.
‘Hoe komt het toch,’ vroeg ze, ‘dat moeilijkheden en verdriet het meeste bijdragen tot ons volwassen worden?’
‘Ik zou het niet weten, Roxy.’
‘Nee, dat weet niemand. Probeer niet al te verbitterd te zijn,’ ging ze verder, terwijl ze naar buiten liep. Op de trap draaide ze zich om en keek me aan. ‘Uiteindelijk ben je zelf degene die er het meest onder lijdt. Dat heb ik op de harde manier geleerd.’
Ik keek haar na toen ze wegliep en deed de deur dicht. Het was dezelfde deur die papa voor haar gesloten had of zij voor hem. Het resultaat was identiek. Ze was weg en, of hij het toen al dan niet wilde toegeven, daarmee ook een deel van hemzelf. En om diezelfde reden eveneens een deel van mama. Misschien probeerde Roxy haar dat deel terug te geven voor het te laat was.
Of misschien wilde ze mama terugkrijgen voor zichzelf.
In de daaropvolgende maand hadden mama en ik veel goede dagen, net zoals die eerste dag met Roxy. Ik deed boodschappen en maakte het eten klaar volgens haar recepten. Na een tijdje at ze steeds minder en voornamelijk om mij een plezier te doen, maar in ieder geval hadden we wat quality time samen. Roxy kon maar één keer komen eten, maar ze zei dat ik nu al een voortreffelijke kok was. Ze bekende dat zij nooit kookte. Ze at in een restaurant of liet haar eten bezorgen, vaak zelfs haar ontbijt. Ik dacht dat ze nu meer over haar leven zou gaan vertellen, maar ze scheen zich te realiseren dat ze te veel zei en stopte met over zichzelf te praten, bijna midden in een zin.
Ik wist niet hoeveel mensen buiten onze familie op de hoogte waren van mama’s ziekte. In de eerste paar weken vroegen Chastity en een paar andere meisjes van tijd tot tijd hoe het met mama ging. Ik zei altijd ‘goed’ en liet het daarbij. Maar de manier waarop ze plotseling stopten met vragen, suggereerde dat het roddelcircuit de waarheid aan het licht had gebracht, en die misschien zelfs verfraaid had. Slecht nieuws wist altijd boven te komen. Hoe slechter het nieuws, hoe sneller het aan de oppervlakte kwam. Ik merkte het aan de manier waarop Chastity en de meisjes naar me keken en met elkaar fluisterden. Ironisch genoeg was het Richard, de verlegen jongen, die op een dag in de gang op de man af aan me vroeg of hij iets voor me kon doen.
‘Waarom vraag je dat?’
‘Ik heb iets gehoord over je moeder, hoe ziek ze werkelijk is. Ik dacht alleen dat je misschien behoefte aan iets zou hebben.’
Behoefte hebben aan iets? dacht ik. Waar moet ik beginnen?
‘Dank je, Richard. Het gaat goed met me,’ antwoordde ik. Hij knikte, en ik ging wat sneller lopen om hem te ontlopen.
Eigenlijk had ik wel willen blijven om met hem te praten, het mogelijke romantische avontuur weer tot leven te wekken, weer vrienden te hebben en deel te nemen aan schoolactiviteiten, zoals een meisje van mijn leeftijd hoort te doen. Ik had het gevoel dat ik in een vreemde geestestoestand leefde, half wakker, half in slaap. Te vaak nu sufte ik weg tijdens de les of zelfs als ik in de gang liep. Alles wat ik deed ging bijna automatisch. Het was werkelijk alsof ik elk gevoel kwijtraakte, mijn emoties uitdroogden als bloemen die tussen de bladen van een boek worden gelegd. Als je er te hard op drukte, vergingen ze tot stof en waren weg.
Misschien verdween ik samen met mama. Als ik nu naar haar keek, leek ik iemand te zien in een boot die wegdreef van de kust. Ik had dromen waarin Roxy en ik haar uitzwaaiden en haar steeds kleiner zagen worden terwijl ze in de richting van de horizon dreef. Zagen mijn medeleerlingen me ook zo? Kromp ik steeds meer in elkaar tot ze me niet meer konden zien? Ze zouden zich niet op hun gemak voelen als ze me zo zagen en moeilijk met me kunnen praten. Hoeveel jonge mensen kenden ze die beide ouders hadden verloren? Ik kon het ze niet kwalijk nemen dat ze me het liefst zagen verdwijnen. Ik nam niemand meer iets kwalijk. Het leek zo zinloos.
Uiteindelijk werd mama zo zwak dat ze niet langer uit bed kon komen. Ten slotte adviseerde mevrouw Ascott dat ze beter terug kon naar het ziekenhuis, vooral omdat ik de enige was die na haar vertrek elke dag thuis voor haar kon zorgen. Ik wilde het niet. Ik wilde de school vergeten en bij haar blijven, maar mama wilde er niets over horen. Ze was het eens met mevrouw Ascott, en de voorbereidingen werden getroffen voor haar terugkeer.
‘Het is maar voor korte tijd,’ zei mama, maar ik wist dat ze niet meer terug zou komen, en zij wist dat ik het wist. Voorlopig was het voor ons allebei beter als we de schijn ophielden.
Ik belde Roxy om het haar te vertellen.
‘Heb je oom Alain onlangs nog gesproken?’ vroeg ze.
‘Twee dagen geleden. Hij zei dat hij een reservering wilde maken voor volgende week.’
‘Het zou beter zijn als hij deze week kwam,’ zei ze.
Even kon ik geen woord uitbrengen. Mijn keel zat zo stevig dichtgesnoerd dat ik het bloed naar mijn gezicht voelde stijgen. ‘Ik wil niet dat ze naar het ziekenhuis gaat. Ik kan hier voor haar zorgen,’ zei ik ten slotte.
‘Laat haar los, M.’
Ze zei het zonder enige emotie. Kwam dat omdat ze ouder en onafhankelijker was, of omdat ze niet zoveel van mama hield als ik. Het maakte me kwaad maar op een vreemde manier ook jaloers. Als het waar was, hoefde ze nooit om iemand te huilen. Ik had eens een gedicht gelezen waarin werd gezegd: Je kunt niet van iemand houden zonder pijn, de pijn van jaloezie en de pijn van verlies. Die zal zich altijd onderhuids en in je hart verschuilen, wachtend om te voorschijn te springen.’
‘Je bedoelt haar loslaten zoals jij hebt gedaan?’ vroeg ik op scherpe toon.
‘Mij haten zal je niet veel helpen,’ antwoordde ze. ‘Ik kom morgen.’
‘Morgen ligt ze in het ziekenhuis.’
‘Dat is wat ik bedoelde,’ zei Roxy. ‘We kunnen beter eens gaan denken over jou. Je zou tante Lucy moeten bellen.’
‘Ik ga nooit bij tante Lucy en oom Orman wonen. Jij bent de straat opgegaan. Dat zal ik ook doen,’ zei ik en hing op.
Toen ik weer rustig was, belde ik oom Alain. Het was al laat in Frankrijk, maar ik vond dat ik hem toch moest bellen. Hij zweeg even toen ik hem verteld had over mama en het voornemen van de verpleegster, en daarna zei hij dat hij overmorgen zou komen en een open retourticket boeken.
Ik kon er niets aan doen, ik begon eindelijk heel hard te huilen. Ik vond het afschuwelijk dat te doen aan de telefoon met iemand die te ver weg was om me te kunnen omhelzen. Hij probeerde het met woorden. Hij sprak zacht, vol liefde, in het Frans en toen in het Engels. Terwijl ik luisterde, bedwong ik mijn tranen en bedankte hem. Later ging ik mama vertellen dat hij kwam. Ze verbaasde me door te zeggen dat ze wilde dat hij dat niet zou doen.
‘Ik zou willen dat hij zich mij zou herinneren zoals ik was,’ zei ze. Ze wilde nog meer zeggen, maar haar pijnstillers werden haar de baas en ze viel in slaap.
Het grootste deel van de avond zat ik in de woonkamer en bekeek albums. Ik zag de lege plekken waar papa in zijn woede jaren geleden foto’s van Roxy had verwijderd. Sommige foto’s had mama weten te redden, maar ik vermoedde dat hij veel ervan had verscheurd of verbrand. Omwille van mama zocht ik in de doos met foto’s en spulletjes die ze me had laten zien en begon sommige foto’s weer terug te stoppen in de albums. Ik zou de albums meenemen naar het ziekenhuis. Het zou ons allebei iets te doen geven. Ik wist zeker dat zij ze weer zou willen zien.
Mevrouw Ascott kwam de volgende dag vroeger dan anders. De ambulance kwam kort daarna. Hulpeloos keek ik toe terwijl ze bezig was mama gereed te maken voor de rit naar het ziekenhuis. Telkens als mama zag dat ik keek glimlachte ze.
‘Je moet naar school, Emmie,’ zei ze.
‘Nee. Ik ga met je mee.’
‘Je moeder heeft gelijk. Ze nemen jou toch niet mee in de ambulance,’ zei mevrouw Ascott.
Woedend stormde ik naar buiten en liep snel met over elkaar geslagen armen en gebogen hoofd de straat af. Ik deed er niet veel langer over dan de ambulance om bij het ziekenhuis te komen. Ze hadden mama zelfs nog niet naar een kamer gebracht toen ik arriveerde, maar ze wilden me pas bij haar toelaten voor ze goed en wel in bed lag. Eindelijk kon ik naar boven. Ze lag al aan een infuus en raakte nu en dan buiten bewustzijn. Ik staarde naar haar; mijn hart bonsde van woede.
‘Hoe dúrf je dood te gaan?’ fluisterde ik. ‘Papa is weg, jij kunt me niet ook in de steek laten. Hoe dúrf je me alleen te laten?’
Ik zat te pruilen als een klein kind en besefte niet eens dat Roxy in de deuropening stond.
‘Je had naar school moeten gaan,’ zei ze.
Ik draaide me van haar af, en ze kwam binnen. ‘Zou jij dat hebben gedaan?’
‘Dit kan nog wel een tijd duren, M. Je kunt hier niet dag en nacht blijven zitten.’
‘Vertel me niet wat ik wel en niet kan doen,’ zei ik, haar kwaad aankijkend.
Ze zuchtte en keek naar mama. Ze had een nieuwe winterjas aan. Rood, met een witte bontkraag. Ze droeg een witte bontmuts met rode accenten om bij haar jas te passen en een ander paar glimmend gepoetste leren knielaarzen. Onder de jas een donkerblauwe broek en een blauwe trui. Ze zette haar design zonnebril af en drukte haar duim en wijsvinger tegen haar slapen. Het enige waaraan ik kon denken was dat ze er niet uitzag als een dochter die treurde om de terminale ziekte van haar moeder.
‘Hoeveel kleding heb je wel niet?’ vroeg ik.
Ze keek me aan en lachte.
‘Hè? Waarom lach je me uit? Is het zo’n stomme vraag? Elke dag draag je iets nieuws en duurs.’
‘Een van mijn cliënten zit in de directie van een van de meest exclusieve warenhuizen,’ zei ze. ‘Ik krijg cadeaus buiten het besteden van mijn geld aan kleren. Ik hou van kleren. Ik ga me niet verontschuldigen voor –’
‘Voor wat dan ook, ik weet het. Waarom ben je hier, Roxy? Waarom ben je nu teruggekomen?’
‘Wat bedoel je? Jij bent naar mij toegekomen, weet je nog? Je hebt me brieven gestuurd en die bedelarmband.’
‘Ja,’ zei ik. Ik keek naar mama. ‘Ik dacht dat het haar zou helpen.’
‘Misschien heeft het dat ook gedaan. Ik heb je gezegd dat je niet verbitterd moet raken, M. Daar verander je niets mee.’
‘Dit is niet rechtvaardig,’ zei ik. Tranen brandden onder mijn oogleden.
Ze knikte en keek weer naar mama. ‘Misschien kan ze zonder hem niet leven. Ze hebben me weleens verteld dat we allemaal een of andere sluimerende ernstige ziekte hebben, die wacht tot ons immuunsysteem verzwakt. En dat kan gebeuren door een intens verdriet of een groot verlies.’
‘Dan heb jij het eeuwige leven,’ zei ik.
Ze keek me aan, schudde haar hoofd en liep weg.
Ik sprak haar niet meer tot oom Alain arriveerde en erop stond haar te zien. Hij was langer dan mama, heel slank, met haar dat net iets donkerder was dan dat van mama, en ogen die van blauw naar groen leken te gaan, al naar gelang zijn stemming. Groen was voor de serieuze momenten. Mama en hij hadden een paar gelaatstrekken gemeen, hun neuzen, hoge jukbeenderen en mooie lippen. Ik herinnerde me dat oom Alain erg kritisch was op zijn uiterlijk en er altijd zwierig en elegant uitzag. Alles paste perfect bij elkaar, broeken met duidelijke, correcte vouwen en kreukvrije overhemden. Hij was dol op schoenen, vooral van zacht Italiaans leer, en rook naar een subtiel mannelijk parfum, geen zoete geur maar altijd interessant, alsof je een nieuwe bloem ontdekte.
Hij belde me toen zijn vliegtuig was geland. Ik wachtte thuis op hem, maar waarschuwde Roxy niet.
‘Wat ben jij volwassen geworden,’ was zijn eerste commentaar toen ik opendeed. ‘Onze kleine Emmie.’ Hij omhelsde me en gaf me op beide wangen een zoen. Hij keek langs me heen. ‘Geen Roxy?’
‘Nee. Ze woont hier niet, oom Alain.’
Hij knikte en deed de deur dicht. Ik bracht hem naar de grote logeerkamer.
‘Bent u moe?’ vroeg ik.
‘Nee. Ik had een goede vlucht. Ik neem een douche en verkleed me en dan gaan we naar het ziekenhuis. En ik hoopte daarna met jullie allebei te gaan eten.’
‘Ons allebei?’ vroeg ik.
‘Met jou en Roxy.’
‘O, ik zal zien of ze vrij is,’ zei ik en probeerde mijn verbittering te camoufleren.
Ik liet hem alleen om zich op te frissen en belde Roxy. Bij de tweede bel nam ze op.
‘Ja?’ vroeg ze kortaf. Ik wist wat ze verwachtte.
‘Oom Alain is er. We gaan straks naar het ziekenhuis en hij hoopte dan met jou en mij te gaan eten. Ben je vrij vanavond of heb je een klant?’
‘Ik kom naar het ziekenhuis, M. En ja, ik ben vrij.’ Ze hing op, om aan te tonen dat ze geen verdere negatieve opmerkingen van mij meer zou dulden. Trouwens, ik kon toch niet tegen haar op, dacht ik. Zij was de expert. Woede en haat waren geen gebruikelijke metgezellen van me. De strijd die zij met zich meebrachten was geen strijd waaraan ik gewend was. In dat opzicht was zij een veteraan.
Ik zette koffie voor oom Alain en maakte wat toastjes met kaas, zodat hij iets kon eten voor we weggingen.
‘Was je hier alleen toen je moeder in het ziekenhuis lag?’
‘Ja. Dat was geen probleem, oom Alain.’
‘Vertel eens over Roxy. Wanneer is ze teruggekomen? Waar woont ze? Wat doet ze?’
Roxy zou altijd interessanter zijn dan ik, dacht ik. Waarom zou dat me verbazen? Ik had altijd nog meer belangstelling voor Evan dan ik ooit voor Richard zou hebben. Ik had me soms afgevraagd of dat betekende dat het kwaad altijd een groot deel van ons leven zou uitmaken, en ik vroeg het me nu weer af. Wie vond het niet opwindender om schoolregels te overtreden, ouders ongehoorzaam te zijn en de strengst verboden dingen mee te maken?
‘Ze is teruggekomen omdat ik haar een brief heb geschreven over papa’s overlijden. Ik dacht dat het haar ertoe zou bewegen om mama op te zoeken, maar lange tijd heeft ze niet gereageerd. Ze was net zo kwaad op mama als op papa, omdat mama niet belette dat hij haar de deur uitzette.’
‘Ik weet het. Je moeder heeft er altijd spijt van gehad.’
‘Ten slotte bezweek Roxy en kwam ze naar het ziekenhuis toen mama geopereerd werd.’
Hij dronk van zijn koffie en knikte. ‘Ze heeft de koppigheid van je vader. Je moeder heeft altijd gedacht dat ze daarom niet met elkaar overweg konden. Ze leken te veel op elkaar. Dus waar woont ze nu?’
Ik beschreef het hotel. Hij wist dat ze onder de naam Fleur du Coeur werkte.
‘Doet ze dat nog steeds?’
‘Oui. Ze verdient veel geld, heeft mooie kleren en kostbare juwelen. Ze reist in privéjets naar warme streken.’
‘Je klinkt jaloers. Je hebt vast wel een vriendje, hè?’ vroeg hij glimlachend.
‘Nee. Ik heb er tien minuten eentje gehad,’ zei ik. Hij lachte. We keken allebei op de klok. ‘Zullen we gaan?’
‘Ja.’
Ik ruimde alles op.
Hij keek om zich heen en zei dat ik het huis mooi op orde hield. ‘Mijn zus moet wel blij zijn zo’n volwassen, verantwoordelijke jongedame als dochter te hebben.’
Ik perste mijn lippen op elkaar en knikte. Ik mag nu niet huilen, dacht ik. Ik wilde dat oom Alain zich op mama zou concentreren en alle aandacht en liefde aan haar zou geven, niet aan mij en zeker niet aan Roxy.
We vertrokken en toen we in het ziekenhuis kwamen, wachtte Roxy op ons. Ik keek naar oom Alain toen hij haar zag, en was onmiddellijk jaloers op zijn reactie. Ik wist zeker dat hij Roxy mooier vond dan ooit. Ze omhelsden en zoenden elkaar, en hij maakte haar een complimentje, zei dat ze zo mooi was.
‘Maar dat was je altijd al,’ voegde hij eraan toe.
‘U ziet er erg goed uit, oom Alain. Woont u nog steeds in Saint-Germain in Parijs?’
‘Waar anders?’
‘En Maurice? Waar werkt hij nu?’
‘In Pierre Gauguin, een uitstekend en duur restaurant.’
‘Gooit hij nog steeds snijplanken naar het hoofd van de sushichefs?’
Oom Alain lachte. ‘Je weet hoe hij over zijn keuken denkt. Hij beschouwt die als een kunstwerk, en tolereert geen vergissingen. Hij is thuis niet veel anders, hoewel hij geen dingen naar mijn hoofd gooit.’
Ik keek naar Roxy. Hoe kwam het dat ze zoveel wist over oom Alain en zijn partner? Hadden ze al die jaren heimelijk contact gehouden?
‘Hij zou met me mee zijn gegaan, maar hij staat op het ogenblik een beetje onder druk. Nieuwe eigenaren.’
‘Jammer. We zouden een heerlijke maaltijd hebben gehad.’
Oom Alain lachte weer. ‘Daar kun je donder op zeggen.’
‘Mama is boven,’ mompelde ik, alsof ik ze eraan moest herinneren waarom we hier waren. Ze keken me beiden aan.
‘Oui. Allons,’ zei oom Alain en we liepen naar de liften.
Toen we bij mama’s kamer waren, pakte oom Alain ons beider hand. Hij boog zijn hoofd, misschien in gebed, en we gingen naar binnen. Ik kon aan zijn gezicht zien dat hij er niet op was voorbereid, ook al was hij zich bewust van mama’s conditie. Ik had er al een tijdje mee geleefd, dus waren haar geleidelijke gewichtsverlies en ingevallen gezicht natuurlijk een veel grotere schok voor hem. Ik bedacht dat ze, toen hij haar de laatste keer had gezien, energiek en levendig was.
Ze was wakker en glimlachte naar hem. Hij pakte haar hand, drukte er een kus op en sprak tegen haar in het Frans. Roxy en ik hielden ons op de achtergrond tot hij zich naar ons omdraaide en haar, nog steeds in het Frans, zei dat ze twee mooie dochters had. We kwamen dichterbij, maar stoorden hem niet in zijn verhaal over hun familie in Frankrijk. De verpleegster kwam binnen om haar infuus te controleren. Ze keek alsof ze automatisch handelde. Oom Alain vroeg haar naar mama’s arts, en ze vertelde hem dat hij op deze verdieping was.
Kort daarna viel mama in slaap, en we gingen weg.
‘Dat is haar dokter,’ zei Roxy, met een knikje naar dr. Hoffman, die bij de verpleegstersbalie stond.
Oom Alain liep naar hem toe en ze praatten met elkaar. Roxy en ik bleven op een afstand. We wilden geen van beiden horen wat de dokter te zeggen had.
Toen oom Alain terugkwam, zag hij erg bleek, maar hij forceerde een glimlach.
‘Breng me naar een duur restaurant,’ zei hij tegen Roxy. Ik wist zeker dat zij de beste gelegenheden kende.
Ik dacht niet dat ik ook maar enige honger zou hebben, maar oom Alain bleek voor ons allebei een verbluffende oppepper. Hij was geestig en interessant. Als een deskundige gids loodste hij ons door de mijnenvelden die voor verdriet of ongemak konden zorgen. Hij stelde Roxy niet één vraag die haar defensief kon maken, en hij ging niet in op mama’s gezondheidstoestand. Even vroeg ik me af of de dokter soms iets gezegd had wat hem hoopvol stemde, maar dat idee was snel verdwenen toen we het restaurant verlieten en Roxy een taxi aanhield voor zichzelf.
‘Dit zal niet lang meer duren,’ zei hij tegen haar. Ze knikte. Ik zag hoe ze naar elkaar keken en toen naar mij.
‘Een van ons moet tante Lucy en oom Orman bellen,’ zei ze.
‘Doe jij dat maar,’ antwoordde ik. Tante Lucy had haar hun telefoonnummer gegeven.
Roxy knikte en ging weg. Wij hielden zelf een taxi aan en gingen naar huis. Ik zag dat oom Alain uitgeput was, zowel fysiek als emotioneel, dus zei ik dat hij meteen naar bed moest gaan en mij geen gezelschap hoefde te houden. Ik zei dat ik huiswerk moest maken.
Goed zo,’ zei hij. ‘Bonne nuit, ma chère.’
‘Bonne nuit.’
Toen ik hem weg zag lopen, met hangende schouders en gebogen hoofd, zag ik hoe verdriet je ouder kon doen lijken. Misschien omdat minuten en uren, dagen en weken, plotseling zo belangrijk werden dat je wilde dat ze eeuwig zouden duren. De volgende ochtend was hij vroeger op dan ik. Hij zei dat het door de jetlag kwam, maar hij had voor ons allebei een lekker ontbijt klaargemaakt.
‘Je kunt vandaag net zo goed naar school gaan,’ zei hij. ‘Ik ben er nu, dus ik zal in het ziekenhuis op je wachten tot je klaar bent.’
‘Komt Roxy bij je in het ziekenhuis?’
‘Ik zal haar bellen.’
‘Wees niet verbaasd als ze het te druk heeft. Ze is erg populair in wat ze doet,’ zei ik.
Hij hoorde de afkeurende en kwade toon van mijn stem, maar bleef glimlachen. ‘Het is nooit goed om elkaar te veroordelen, maar zeker nu niet,’ zei hij.
Misschien had hij gelijk, maar het voelde als een verwijt. Hij had op zijn minst net kunnen doen of hij het met me eens was. Het kon me niet schelen hoe lief Roxy nu voor mama was en hoe mooi, elegant en gedistingeerd ze was. Ze had mama jarenlang een gebroken hart bezorgd. Dat zou oom Alain toch moeten toegeven, zeker tegenover mij, dacht ik en ging naar school en nam samen met mijn boeken ook mijn woede mee. Voorlopig voelde ik het als een troost om kwaad te zijn.
Het weerhield me van verdriet en zelfmedelijden. Ik veronderstelde dat ik meer op papa wilde lijken. Ik had hem nodig, had zijn standvastigheid nodig, zijn emotieloze, militaire houding, en zijn intolerantie voor iets of iemand die de gelederen verbrak.
Ik had medelijden met iedereen die me die dag voor de voeten zou lopen, en liep de school binnen alsof ik een mijnenveld betrad.
Ik zou geen gevangenen maken.