13
Toen ik naar binnen ging was ik natuurlijk bang dat één blik op mijn gezicht voldoende was voor mama om haar te vertellen dat ik een groot geheim voor haar verborgen hield. In de zitkamer klonk de stem van iemand anders. We hadden gezelschap. Goed zo, dacht ik. Als mama werd afgeleid zou het gemakkelijker zijn om geheim te houden wat er zojuist gebeurd was. Haastig ging ik naar binnen om te zien wie er was. De stem klonk vaag bekend.
Mama zat opzij gebogen tegen de armleuning alsof degene naast haar een stinkende adem had. Naast haar zat de vrouw van oom Orman, mijn tante Lucy. Ik had haar al twee jaar lang niet meer gezien, en daarvoor ook niet zo vaak. Oom Orman was vijf jaar ouder dan papa, en tante Lucy was maar een jaar jonger dan oom Orman. Ze was een van die vrouwen die eruitzagen of ze met superlijm in elkaar waren gezet. Volgens mijn herinnering had ze nog precies hetzelfde kapsel, opgekamd en dik besproeid met haarlak zodat er geen lokje ontsnapte. Het leek meer op een helm dan een kapsel, wat oom Orman blijkbaar goed beviel. Ze droeg een grijs tweed mantelpak met een witte blouse met geplooide kraag en schoenen die gemaakt leken voor mensen met voetproblemen. Ze zagen eruit als klauwen. Ze gebruikte nog steeds iets te veel lippenstift, iets te rood voor haar teint, en haar wangen waren bijna clownesk gepoederd. Haar sterke parfum verspreidde zich in de kamer. Ze was het soort vrouw wier aroma zeker nog vijf of zes ritten in een lift bleef hangen. Mensen die in de lift kwamen nadat zij was uitgestapt, keken elkaar aan, trokken hun neus op en hielden hun adem in.
‘Wat is ze gegroeid en wat lijkt ze op jou,’ zei tante Lucy, alsof ik in een vissenkom zat en haar niet kon horen.
‘Zeg tante Lucy gedag, lieverd,’ zei mama, en ging rechtop zitten.
‘Hallo, tante Lucy.’
‘Ik wist dat tante Lucy in de buurt zou zijn en heb haar gevraagd om langs te komen,’ zei mama.
‘O?’ Ik wilde haar vragen waarom ze niet op papa’s begrafenis was gekomen, maar hield mijn mond stijf dicht.
Ik keek van mama naar tante Lucy en weer terug toen ik tegenover hen zat. Er lag een vreemde klank in mama’s stem. Ze was nooit erg goed in het verbergen van de waarheid. Ik aarzel om te zeggen liegen, omdat ik me niet kon voorstellen dat ze ooit oneerlijk zou zijn, maar zoals elke moeder wist ze wel een manier te bedenken om onaangename dingen aangenamer te doen lijken.
‘Leuk,’ zei ik. ‘Hoe gaat het met iedereen in uw familie, tante Lucy?
Het gaat met iedereen goed, dank je, Emmie. Wat een dametje,’ ging ze verder tegen mama. Mama knikte glimlachend. ‘Ze groeien zo gauw op. Wat betekent dat wij zo gauw oud worden,’ zei tante Lucy tegen mij. ‘Besteed je tijd dus nuttig. Orman vertelt me altijd dat jeugd verspild is aan de jongeren,’ zei ze tegen mama, die weer knikte. Het was iets dat papa ook vaak had gezegd.
Ik ontspande me. Misschien zat er niets meer achter en was het gewoon een vriendschappelijk bezoek. Ironisch bedacht ik dat het echt een familiedagje was, na zojuist Roxy te hebben gesproken. De familieleden rolden uit de bomen.
‘En waarom bent u in New York? Voor een toneelstuk of…’
Ze keek naar mama voor ze antwoord gaf, en mijn zenuwen raakten weer gespannen.
‘Je vakantie begint aan het eind van deze week,’ begon mama.
‘Wil je naar Frankrijk?’ vroeg ik snel. Misschien ging tante Lucy met ons mee of zoiets.
‘Nog niet,’ zei mama. ‘Ik wil niet dat je je ongerust maakt, maar ik moet een operatie ondergaan, en dat betekent dat ik een tijdje in het ziekenhuis zal moeten blijven. Ik dacht dat ik dat zou kunnen doen tijdens jouw vakantie, en je tante Lucy wil je graag bij haar en oom Orman thuis uitnodigen, zodat je niet alleen hoeft te zijn. Ik zou me zorgen over je maken als je hier alleen zou blijven, Emmie,’ voegde mama er vol overtuiging aan toe. Ze zette me onder druk om gauw ja te zeggen.
Ik keek even naar tante Lucy. Ze had een gezicht dat papa zou noemen: het ideale gezicht voor een inquisiteur. Haar ogen waren als twee kijkgaten waardoor iedereen de waarheid of de leugen kon herkennen.
‘Wat is dat voor operatie, mama?’ vroeg ik, in plaats van toe te stemmen in een bezoek aan tante Lucy.
‘Het is maar een hysterectomie,’ zei ze.
Ik keek naar tante Lucy. Ze nam me aandachtig op om te zien hoe ik zou reageren.
‘Wat is dat?’
‘Ze verwijderen de baarmoeder. Ik ben echt niet van plan nog meer kinderen te krijgen,’ zei mama glimlachend. ‘Het is een heel gewone operatie.’
‘Waarom wil een arts dat doen?’
‘Voorzorgsmaatregel,’ zei ze. Ze aarzelde en voegde er toen aan toe: ‘Ik heb een kleine cyste. Ze vertrouwen dat dit eventuele verdere problemen zal voorkomen.’
‘Ik heb twee vriendinnen die dezelfde operatie hebben gehad,’ zei tante Lucy. ‘Het gaat met allebei uitstekend. Een van hen is al weer aan het werk. Ze werkt voor senator Batch van het Armed Services Committee.’
‘Waarom wil je wachten tot ik vakantie heb?’ vroeg ik aan mama, tante Lucy negerend.
‘Het zijn nog maar een paar dagen, Emmie, en het past in het rooster van de chirurg. Als je in die tijd bij tante Lucy op bezoek gaat –’
‘Ik laat je niet alleen,’ zei ik vastberaden. ‘Bedankt voor de uitnodiging, tante Lucy, maar ik kan het heel goed redden.’
‘Je bent egoïstisch,’ zei tante Lucy fel. ‘Je moeder zal niet snel beter worden als ze in het ziekenhuis over jou ligt te piekeren.’
‘Dat hoeft ze niet. Ze weet dat ik voor mezelf kan zorgen. Ik laat je niet in de steek, mama.’
Ze zag de uitdrukking op mijn gezicht. Ik wist zeker dat het de vastberaden blik van papa was en dat het dus geen zin had om tegen te spreken, althans niet nu.
Ze knikte en draaide zich om naar tante Lucy. ‘We zullen het er nog over hebben, Lucy. Heel erg bedankt voor je aanbod om te helpen en langs te komen,’ zei mama.
Tante Lucy maakte zich kwaad. Ze voelde heel goed aan dat ze werd weggestuurd. Ik wist zeker dat oom Orman op die manier tegen haar sprak als hij een eind wilde maken aan een gesprek of een discussie. Ze richtte zich zo plotseling op dat ik dacht dat ze haar ruggengraat kon breken. Ik moest bijna glimlachen.
‘Goed…’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Je weet hoe je me kunt bereiken, Vivian. Ik moet natuurlijk wat voorbereidingen treffen. Orman vindt het vreselijk als iets op het laatste ogenblik gebeurt, dat weet je.’
Zoals het overlijden van mijn vader, wilde ik zeggen, maar ik slikte de woorden in en staarde naar het plafond.
‘Vanavond ben ik in het St. Regis,’ ging ze verder. ‘Maar ik ga dineren met de vrouwen van een paar functionarissen van het Pentagon.’ Ze keek naar mij. ‘Wees een brave meid, Emmie, en help alsjeblieft je moeder hier doorheen te komen.’
‘Dat hoeft niemand me te vragen, tante Lucy,’ zei ik zo zacht en vriendelijk als ik maar kon, maar je zou stokdoof moeten zijn om niet het sarcasme erin te horen.
Ze knikte.
Mama stond op en liep met haar naar de deur. Ik wachtte met een nog steeds bonzend hart.
‘Ik weet hoe je je voelt, Emmie,’ begon mama, nog voordat ze de zitkamer weer binnenging, ‘maar zij was het enige naaste familielid dat ik kon bedenken en de gemakkelijkst te overbruggen afstand voor je.’
‘Ik hoef nergens naartoe, mama. Echt, het zal prima gaan, en als ik er niet ben, wie moet je dan opzoeken in het ziekenhuis?’
‘Zo lang blijf ik daar niet,’ zei ze. ‘Ik heb nog wel een paar goede vrienden, weet je,’ voegde ze er glimlachend aan toe.
‘Niet zo goed als ik,’ zei ik. ‘Ik ben niet van plan je in de steek te laten. Maak je over mij geen zorgen. Ik zou me alleen maar ongerust maken over jou en te ver weg zijn om je elke dag te komen opzoeken. Ik wil je niet van streek maken, mama, maar…’
‘Oké, laten we het er nu niet over hebben,’ zei ze, duidelijk gefrustreerd. ‘Ik moet even de kipfilets controleren die ik voor ons ontdooid heb.’
Ik vond het erg naar dat ik zo moeilijk deed, maar ik wist dat ik er erger aan toe zou zijn als ik op de vlucht sloeg om me veilig te voelen bij mijn oom en tante die niet eens naar de begrafenis van mijn vader konden komen. Ik wilde er ook niet meer over praten. Ik wist dat wat ik zou zeggen mama alleen nog maar meer verdriet zou doen. In plaats daarvan ging ik naar mijn kamer en om mijn gedachten af te leiden begon ik aan mijn huiswerk.
Tijdens het eten probeerde ik mama zoveel mogelijk uit te horen over haar toestand. Ik kon gemakkelijk aanvoelen dat ze het minder serieus deed voorkomen dan het was, maar ik ging er niet op door. Toen ik had opgeruimd en wat televisie met haar had gekeken, trok ik me terug in mijn kamer.
De dag dat papa stierf was ik natuurlijk geschokt, maar het was meer angst dan iets anders. Hij was echt een rots in de branding, onze bescherming, onze beveiliging. Als elk jong meisje verwachtte ik dat mijn vader ons voor gevaar zou behoeden en alle ernstige problemen zou oplossen. De analogieën waarvan hij zich bediende als hij over zichzelf sprak waren niet zo vergezocht. Vaders, zei hij, stonden altijd in de frontlinie, als wachters op de muren die onze demonen de toegang versperden.
Toen ik hem die dag verloor, was een van de eerste dingen waar ik aan moest denken, hoe angstig Roxy moest zijn geweest toen ze ons huis verliet en in haar eentje door de straten van de stad liep. Hoe naakt en kwetsbaar ze zich moest hebben gevoeld, wat voor gezicht ze ook trok. Praktisch gesproken, was papa, zoals ze volhield, toen dood voor haar, zoals hij dat nu voor mij was. Hij was weg, onbereikbaar, doof voor haar geroep om hulp, al was ze niet gewend hem ooit daarom te vragen. Het gaf haar en ons allemaal een gevoel van zekerheid omdat we zo’n vader hadden. Papa was een toevluchtsoord.
In zijn armen, naast hem, met onze hand in de zijne en zijn arm om onze schouders, voelden we ons beschermd tegen wat Hamlet noemde: de slingers en pijlen van een gewelddadig lot. Ongelukken, slechte mensen, zelfs onze eigen dwaasheden konden ons er niet onder krijgen zolang papa er was.
Vaders werden verondersteld harder, stoerder, sterker te zijn. Zij waren beter opgewassen tegen de tegenslagen en alle slechtheid in onze wereld. Moeders konden natuurlijk sterk zijn, en ik kende moeders van sommige klasgenoten bij wie vergeleken de vaders slappelingen leken. Maar over het algemeen waren vaders fysiek sterker en konden ze beter op tegen iets gewelddadigs.
Nu ik zo aan mama zat te denken, besefte ik heel egoïstisch dat ik alle bescherming in deze wereld zou kunnen verliezen. Ik zou net zo eenzaam zijn als Roxy, alleen leek zij er veel beter tegen opgewassen dan ik. Ik verafschuwde het dat ik banger was voor mijzelf dan voor mama. Ik voelde me schuldig, een schandalige egoïste.
Sterker worden, Emmie Wilcox, vermande ik mezelf. Word van de ene dag op de andere volwassen. Vergeet die kinderachtige gedachten. Stop je poppen en teddyberen dieper weg in de kast. Je moet sterker worden en voor je moeder doen wat zij je hele leven voor jou heeft gedaan.
Ik keek naar papa’s foto op mijn ladekast. Ik was niet degene die me dat alles vertelde, dat was hij. Als hij nu hier was, zou hij verwachten dat ik me meer als een volwassene zou gedragen. Ik had het gehoord toen hij stierf, en hoorde het hem vanavond weer zeggen: ‘Als je geen andere keus hebt dan volwassen te worden, dan word je volwassen.’
Nee, ik zou niet hard weglopen om me te verstoppen voor de angst in het huis van oom Orman en tante Lucy. Ik zou hier blijven. ’s Nachts zou ik alleen zijn, ja. Ik zou mijn ogen moeten sluiten en vergeten dat er niemand anders in huis was, niemand die ik kon roepen als ik een nachtmerrie had of een vreemd geluid hoorde. Ja, maar dat was wie en wat ik moest worden.
Zoals papa zou kunnen zeggen: ‘Laten we voor wat staal zorgen in die bloedvaten.’
In de komende twee dagen realiseerde mama zich dat ik niet zou toegeven en niet naar tante Lucy zou gaan. Ze legde zich erbij neer en gaf me zelfs het compliment dat ik sterk genoeg was om het aan te kunnen. We praatten niet veel meer in details over haar conditie, maar ik deed mijn eigen onderzoek in de schoolbibliotheek en besefte hoe serieus het kon zijn en waarschijnlijk was. Ik wilde haar niet laten merken hoe bezorgd ik was, dus probeerde ik het zo druk mogelijk te hebben, en zei tegen haar dat ik moeilijke repetities had die ik moest leren, terwijl ik al die tijd in mijn kamer zat met het gevoel of ik een koorddanser was en het liefst was gaan gillen.
De volgende dag nam ik een belangrijk besluit, terwijl ik met een half oor luisterde naar mevrouw Summerton, die maar doorging over ons overgangsexamen in wereldgeschiedenis, dat kort na de vakantie zou worden afgenomen. Toen de bel ging aan het eind van de schooldag, sprong ik overeind en holde vastberaden het gebouw uit.
Waarschijnlijk in recordtijd rende ik naar Roxy’s hotel. Er zat een andere receptionist achter de balie, een veel oudere man met een rossige snor die boven zijn lip geschilderd leek. Waarschijnlijk knipte hij hem bij onder een microscoop, dacht ik. Hij glimlachte niet. Hij keek op van een wedstrijdformulier voor de paardenrennen en zoog zijn dunne, garnalenroze lippen naar binnen. Toen leunde hij achterover, en trok zijn schouders recht, zodat zijn jasje spande.
‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg hij.
‘Ik moet Roxy Wilcox spreken.’
Hij hief zijn hoofd achterover en vertrok zijn gezicht. ‘Wie?’
‘Vertelt u me niet dat ze hier niet woont. Ik ben haar zus, en ik moet haar nu spreken,’ zei ik vastberaden en met stemverheffing.
‘Wacht eens even, jongedame…’
‘Ik ga niet weg voor u haar gezegd hebt dat ik hier beneden sta. U kunt de politie bellen als u wilt, maar ik denk niet dat mijn zus of iemand anders in dit hotel daar erg blij mee zou zijn.’
‘Ik ken al onze gasten en er is geen Roxy Wilcox.’
‘Fleur du Coeur? Is dat beter?’
‘Waar heb je het over?’
Hij keek oprecht verbaasd. Ik bedacht dat het personeel misschien toch niet zoveel wist over hun gasten en dat de escortservice een aparte onderneming was.
‘Misschien woont mijn zus hier onder een andere naam,’ zei ik, kwam een stap dichterbij en praatte zachter, op redelijke toon. Toen beschreef ik haar. Ik zag een blik van herkenning in zijn ogen. Hij wist misschien niet alles, maar hij wist genoeg, dacht ik.
‘Een ogenblik,’ zei hij. Hij stond op en liep naar het kantoor achter de receptie.
Terwijl ik stond te wachten kwam een lange, magere man met een dikke bos lichtbruin haar naar binnen. Hij had een duur uitziend donkerblauw pak aan met een lichtblauwe das. Hij glimlachte naar me en liep rechtstreeks naar de lift. Onmiddellijk vroeg ik me af of hij naar boven ging, naar Roxy. Als dat zo was, had ik het slecht getimed.
De receptionist kwam weer tevoorschijn. ‘Ga hier maar zitten,’ zei hij, met een knikje naar de bank in de hal.
‘Komt ze?’
‘Ga nu maar zitten,’ herhaalde hij nadrukkelijk.
Ik deed wat hij zei. Hij richtte zich weer op zijn wedstrijdformulier en ik staarde naar de lift. De liftdeur ging open, maar er kwam een oudere vrouw naar buiten, die even naar me keek en toen naar buiten liep naar een wachtende limousine. Ik keek even naar de receptionist, maar hij was nu verdiept in de paardenrennen en besteedde geen aandacht meer aan mij. Zeker een kwartier ging nog voorbij. Ik gaf het bijna op, maar toen ging de liftdeur weer open en Roxy kwam naar buiten met losse haren, in een lange regenjas en op sandalen. Ik vermoedde dat ze niet veel aanhad onder die regenjas. De receptionist keek haar aan, maar haar strenge blik joeg hem terug naar zijn wedstrijdformulier. Ik stond op.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ze, duidelijk geërgerd.
‘Mama is erg ziek,’ zei ik.
Even zei ze niets, maar ik zag dat haar gezicht verzachtte. ‘Hoe bedoel je, erg ziek? Wat mankeert haar?’
‘Ze heeft een cyste. Ze krijgt een hysterectomie, tenminste dat is wat ze mij vertelt, maar ik denk dat het serieuzer is dan wat ze zegt.’
‘Ben je nu al een arts?’
‘Ik ken mama. Ze wilde dat ik naar oom Orman en tante Lucy ging.’
‘Orman en Lucy? Ze kunnen je net zo goed naar de Leavenworth-gevangenis sturen.’ Ze zweeg even en keek weer naar de receptionist. Hij keek niet in onze richting. ‘Wanneer gaat dat allemaal plaatsvinden? ‘
‘Maandag,’ zei ik. ‘Ze gaat naar Sloan-Kettering. Begin van dit weekend krijgen we tien dagen vakantie.’
‘Geweldig. Dan kun je mooi voor verpleegster spelen,’ zei ze. ‘Hoor eens, ik ben bezig op het ogenblik. Ik kan hier niet blijven staan praten. Pas goed op jezelf en ga niet naar oom Orman.’ Ze draaide zich om en liep naar de lift.
‘Kan het je dan helemaal niks schelen?’ riep ik.
Ze drukte op de knop en keek achterom naar me toen de deur openging. ‘Eens,’ antwoordde ze. ‘Lang geleden.’
Ze stapte de lift in en hield haar blik op mij gericht toen de deur weer dichtging. Haar ogen waren leeg, zielloos, als twee niet-brandende gloeilampen. Ik bleef even staan en keek naar de receptionist. Hij staarde me nu weer aan. Ik draaide me om en liep stampvoetend het hotel uit, het trottoir op. Ik was zo woedend en zo vol verwarring, dat ik bijna in de verkeerde richting liep. Een zwaargebouwde man botste tegen me op alsof ik niet bestond. Hij draaide me bijna helemaal rond, maar bleef doorlopen. Ik haalde diep adem, toen het tot me doordrong waar ik heenging, stak de straat over en ging nog sneller lopen.
Ik had niet zo verrast moeten zijn door wat er zojuist gebeurd was, dacht ik, me niet zo overstuur moeten maken. Ik kende Roxy nauwelijks, niet wie ze geworden was. Het was bijna hetzelfde of je met een volmaakt vreemde sprak. Liefde, of de diepe gevoelens die we voor elkaar hebben, is echt iets heel fragiels. Als die eenmaal zo erg beschadigd is als in het geval van Roxy, dan zweeft hij waarschijnlijk als een lekke ballon omlaag en blijft onder je voeten liggen. We stappen over de herinneringen heen, vertrappen ze zelfs, en lopen door, worden harder en haten onszelf misschien omdat we zo zijn, maar waarschijnlijk moest Roxy dat doen om te overleven. Ik wilde haar ook haten, maar ik kon het niet. Al hadden mama en ik het nog zo moeilijk met alle slechte dingen die op ons afkwamen, we hadden elkaar nog, hielden van elkaar. Wat had Roxy?
Een man die boven op haar wachtte, iemand die haar betaalde voor haar aandacht en genegenheid?
En als hij weg was, wat bleef er dan over? Wat waren haar gedachten voor ze in slaap viel? Haar gebeden? Was ze zo gewend geraakt aan comfort en zo onverschillig geworden voor duisternis en eenzaamheid dat het haar niet meer stoorde en het misschien zelfs onbelangrijk vond?
Ze ging nu eenzaam door het leven, staarde nu en dan naar degenen die niet eenzaam waren. Misschien verlangde ze nog steeds naar familie, naar iemand van wie ze kon houden en die van haar zou houden, maar als dat zo was, hield ze het strikt geheim, een geheim dat zo diep weggestopt was dat het net zo hard was geworden als haar hart.
Ik wilde geen tijd meer verspillen aan medelijden met haar. Ja, ik was naar haar toegegaan in de hoop dat ze zich bij me aan zou sluiten, naast me zou staan, piekerend, en biddend voor mama. Dat ze weer de zuster zou worden die ik vroeger had. Dat ze mama en mij zou omarmen. Ik deed het zowel voor haar als voor mijzelf en mama.
Maar dat zag ze niet, of ze wilde het niet zien.
Toen de deur van de lift tussen ons sloot, was het alsof het deksel van een doodkist werd dichtgeslagen. Ze ging niet omhoog, ze ging omlaag.
Maar ik ging ook niet omhoog. Ik bleef zweven als een wolk die niet zeker weet welke kant hij zal worden opgedreven door de wind, eenzaam bleef hangen, angstig, vooral voor het gerommel aan de horizon en de duisternis die zich verspreidde over het blauwe daglicht, en die er als olie overheen vloeide en dreigde het voorgoed te overspoelen.