LESSEN

Juli. Mijn maand. ‘Verwekt in het vuur, geboren in hitte,’ zei John Amos tegen me toen ik hem vertelde dat ik binnenkort tien werd. Wist niet wat hij bedoelde en het kon me niet schelen ook. Over een paar dagen ging ik naar Disneyland. Hiep-hiep-hoera! Verdraaide Jory, die niet blij keek en mijn plezier bedierf met zijn trieste gezicht, alleen maar omdat een stomme kleine hond niet wilde komen als hij hem riep.

Ik maakte plannen om Appel er doorheen te helpen tot ik terug kwam uit Disneyland. Toen ik in de tuin van de buren kwam pakte John Amos me bij mijn arm en sleepte me mee naar zijn kamer boven de garage. Ik keek om me heen; het rook er zurig en muf, naar medicijnen.

‘Bart, ga in je stoel zitten en lees hardop voor uit Malcolms dagboek, Want God zal je straffen als je zegt dat je zijn boek niet leest en het niet doet.’

Ik had John Amos niet zo hard meer nodig als eerst, dus keek ik hem vol minachting aan. Met dit soort minachting dat Malcolm zou tonen voor een kromme, kreupele oude man die niet kon praten zonder te sissen, te fluiten of te spuwen. Maar ik ging zitten en las voor uit Malcolms roodleren dagboek.

Mijn jeugd was vergooid aan aardse genoegens, en toen ik de dertig naderde, besefte ik dat ik een ander doel in mijn leven miste dan geld. Godsdienst. Ik had een godsdienst nodig, en vergeving voor al mijn zonden, want ondanks de gelofte van mijn jeugd, was ik teruggevallen in mijn zondige verlangen naar vrouwen. Hoe slechter ze waren, hoe meer ze me bevielen. Niets vond ik plezieriger dan een hooghartige mooie vrouw te vernederen, haar obscene dingen te laten doen die tegen de regels van het fatsoen indruisten. Ik vond het prettig ze te slaan, rode striemen aan te brengen op hun blanke gladde huid. Ik zag bloed, hun bloed, en dat maakte me opgewonden. Toen wist ik dat ik God nodig had. Ik moest mijn eeuwige ziel redden van de hel.

Ik keek op. Ik had er genoeg van. Ik begreep al die moeilijke woorden niet.

‘Snap je wat Malcolm zegt, jongen? Hij zegt dat hoe je vrouwen ook haat, je altijd plezier van ze kunt hebben –  maar tegen een prijs, een heel hoge prijs. Helaas heeft God de mens sensuele verlangens gegeven – je moet proberen de jouwe te onderdrukken als je volwassen wordt. Prent het in je hoofd – zo diep dat het er nooit meer uitgaat: vrouwen zullen je ondergang betekenen. Ik weet het. Ze hebben mij ten gronde gericht en een bediende van me gemaakt terwijl ik veel meer had kunnen zijn.’

Ik stond op en liep weg. Ik had schoon genoeg van John Amos. Ik ging naar mijn grootmoeder, die meer van me hield dan God ooit zou doen. Meer dan iemand ooit zou doen. Ze hield van me om mezelf. Ze hield zelfs zoveel van me dat ze net als ik leugens verzon en me vertelde dat ze mijn eigen echte oma was, terwijl ik wist dat dat niet waar was.

Zaterdag was de prettigste dag van de week. Mijn stiefvader bleef thuis en daarom was mama blij. Ze had een assistente aangenomen om op zaterdag de balletschool te leiden, nu ze zoveel tijd nodig had om Cindy op te doffen – of het iemand wat kon schelen hoe die eruit zag. Jory ging ook op zaterdag naar balletles, zodat hij die stomme griet van hem kon zien. Tegen de middag kwam hij thuis om mijn plannen in de war te sturen. Had hopen plannen om mijn tijd door te brengen. Voor Appel zorgen. Op oma’s schoot zitten en haar te laten zingen. De ochtenden gingen in een ommezien voorbij met alles wat ik te doen had.

John Amos bleef me leren hoe ik net kon worden als Malcolm, en verhip, het hielp. Ik voelde zijn macht groter en sterker worden.

Die middag zat Cindy in een splinternieuw plastic zwembad. Het oude was voor haar niet goed genoeg. Stom kind dat alles nieuw kreeg, zelfs een badpak met rode en witte strepen en kleine rode bandjes over haar schouders om het op te houden. Kleine strikjes, die ze probeerde los te maken!

Jory sprong op en holde naar binnen om zijn camera te gaan halen, kwam toen weer teruggehold om een foto te maken van Cindy. Klik, klik, klik. Hij gooide de camera naar mama, die hem opving. ‘Neem een foto van mij met Cindy,’ zei hij.

Natuurlijk, ze wilde best een foto maken van hem met Cindy. Mij vroeg ze niet. Misschien had ik te vaak een lelijk gezicht getrokken, of mijn tong uitgestoken. Iedereen zei altijd dat Bart de mooiste foto wist te bederven.

Die verdomde struiken waren overal om me heen. Ze krasten langs mijn benen en armen. Die insekten kropen over me heen. Haatte insekten! Sloeg naar ze terwijl ik mijn ogen samenkneep en dat snertkind in het water zag spetteren. Ze had meer plezier dan ik ooit had gehad.

Als ze probeerden me na Disneyland mee te nemen naar het oosten, zou ik weglopen en naar huis liften om voor Appel te zorgen – dat zou Malcolm ook doen. Dode mensen zouden me niet missen. Het zou ze niets kunnen schelen dat ik er niet was om bloemen op hun graf te leggen. En die afschuwelijke grootmoeder van Jory zou alleen maar blij zijn dat ik er niet was.

Ik zou weglopen en naar de plaats gaan waar ik in de boom kon klimmen en op de muur, en naar de schuur gaan om Appel op te zoeken, die al heel groot begon te worden. Ik stopte een hondekoekje in Appels bek. Het was in een seconde verdwenen. Hij sprong op en gooide me omver. ‘Eet je wortel – dat is een tandenborstel om je tanden schoon te maken!’ Appel snuffelde aan de wortel. Zwaaide met zijn staart. Sprong en sloeg naar de wortel met zijn poot. Appel wist nog steeds niet hoe hij ponyspelletjes moest spelen.

Even later had ik Appel voor mijn nieuwe ponywagen gespannen en we vlogen door de tuin. ‘Hortsik,’ gilde ik. ‘Pak die veedieven daar! Sneller, sneller, paard, breng me thuis voordat de pot met eten op tafel staat!’ Ik zag iets bewegen in de heuvels. Draaide me om en ontdekte Indianen – scalperende Indianen? De Indianen zaten achter ons aan tot we ze kwijt raakten in de heuvels die weldra overgingen in een woestijn. Vermoeid en⁄dorstig zochten mijn paard en ik naar een oase. Ik zag een luchtspiegeling.

Daar stond ze, de vrouw van de luchtspiegeling. Ze droeg fladderende zwarte kleren. Haar blote voeten waren zanderig, ze heette ons welkom thuis in het land van de levenden…

‘Water,’ hijgde ik, ‘Koel, koud water.’ Ik lag languit gezakt in een stoel en spreidde mijn lange magere benen uit, die eindigden in stoffige, afgedragen laarzen. Ik bukte me en sloeg het zand van mijn broek. ‘Maak er een bier van,’ zei ik tegen de serveerster in de kroeg. Ze bracht het bier, schuimig en bruin, en koud, te koud. Het kwam als een ratelslang in mijn maag terecht. Ik boog me voorover en keek haar recht in de ogen. ‘Wat doet een lief meisje in zo’n rotkroeg?’

‘Ik ben de plaatselijke schooljuffrouw, Snapping Sam, weet je dat niet meer?’ Achter haar sluier sloeg ze haar oogleden neer en knipperde met haar wimpers. ‘Maar als de tijden moeilijk zijn, moet een dame doen wat ze kan om te overleven.’ Ze speelde het spel met me mee. Niemand speelde ooit mijn spelletjes. Het was prettig om een speelkameraadje te hebben.

Ik glimlachte, heel vriendelijk. ‘Heb goed voor Appel gezorgd. Hij is zo schoon dat hij niet dood kan gaan.’

‘Lieveling, je speelt te veel. En het is niet gezond om zoveel aan doodgaan te denken. Kom op mijn schoot zitten, dan zal ik een liedje voor je zingen.’

Prettig. Vond het prettig als een baby te worden behandeld. Knus op haar schoot, met mijn gezicht tegen haar borst, terwijl ze zacht in mijn oren zong. Bij elke schommelende beweging van de stoel raakte ik meer in trance. Ik keek op en probeerde door haar sluier heen te kijken. Ging ik meer van haar houden dan van mama? Ik zag toen dat haar sluier bevestigd was aan kleine kammetjes die ze in haar haar had gestoken, want vandaag had ze haar haar, dat zilverkleurig was met gouden strepen, onbedekt gelaten.

Wilde niet dat mama oud werd en grijs haar kreeg. Ze liet me nu al elke dag in de steek om voor Cindy te zorgen; ze liet me aan anderen over. Waarom moest Cindy mijn leven komen verpesten?

‘Meer, alsjeblieft,’ fluisterde ik, toen ze ophield met schommelen. ‘Hou je meer van me dan Madame M. van Jory houdt?’ vroeg ik. Als je ja zei, veel, veel meer, kon ik misschien bij haar intrekken.

‘Houdt Jory’s grootmoeder veel van hem?’ Klonk er jaloezie in haar stem? Ik voelde me woedend, gemeen – en ze zag het en overlaadde mijn gezicht met kussen, droge kussen, door de sluier heen.

‘Oma, ik moet je wat vertellen.’

‘Goed…maar let erop dat je alle woorden goed uitspreekt. Vertel me maar alles wat je wil, ik heb de rest van mijn leven om naar je te luisteren.’ Ze streek mijn haar uit mijn gezicht en probeerde het glad te strijken. Kon ze niet.

‘Twee dagen voor mijn verjaardag gaan we naar Disneyland. Daar blijven we een week en dan vliegen we naar het kerkhof. Moeten de graven bezoeken, bloemen kopen en de bloemen in de zon leggen waar ze doodgaan. Haat graven. Haat graven. Haat Jory’s grootmoeder, die me niet aardig vindt omdat ik niet kan dansen.’

Weer gaf ze me een zoen. ‘Bart…zeg tegen je ouders dat er teveel graven zijn geweest in je leven. Vertel ze nog eens hoe ongelukkig je je daardoor voelt.’

‘Luisteren niet,’ zei ik mat. ‘Zij vragen niet wat ik wil zoals jij. Ze vertellen me alleen wat ik doen moet.’

‘Ik weet zeker dat ze naar je zullen luisteren als je hun vertelt dat je zo vaak droomt dat je dood bent. Dan begrijpen ze dat ze je te vaak hebben meegenomen naar het kerkhof. Zeg hun gewoon de waarheid.’

‘Maar…maar…,’ sputterde ik ongelukkig. ‘Ik wil naar Disneyland!’

‘Vertel hun maar wat ik heb gezegd; ik zorg wel voor Appel.’

Ik voelde me wanhopig. Als ik de zorg voor Appel aan een ander overliet, zou hij nooit meer helemaal van mij zijn. Ik snikte omdat het leven zo onmogelijk was. En mijn plan om te ontsnappen moest lukken, het zóu lukken, moest…

We schommelden door, en ze zei dat we op een zeilschip voeren op een woelige zee naar een prachtig eiland, Vrede genaamd. Ik raakte mijn landbenen kwijt, en toen ik aan land stapte kon ik niet meer staan of mijn evenwicht bewaren. Ze verdwenen. Alleen, helemaal alleen. Net als op Mars – en heel ver weg, op de aarde, wachtte Appel tot ik terug zou komen. Arme Appel. Uiteindelijk zou hij moeten sterven.

Ik werd wakker geloof ik – waar was ik? Waarom was iedereen zo oud? Mama…waarom heb je je gezicht met zwart bedekt?

‘Word wakker, lieverd. Je moet gauw naar huis, voordat je ouders ongerust worden. Je hebt lekker geslapen, dus je zult je nu wel beter voelen.’

De volgende ochtend was ik in de tuin en probeerde het hondehok af te maken dat ik voor Clover aan het bouwen was. Die arme Clover had al veel eerder zijn eigen huis moeten hebben, dan zou hij niet zijn weggelopen om er een te gaan zoeken. Uit papa’s werkschuur haalde ik een hamer, spijker, een zaag en hout, en sleepte alles mee naar de tuin. Ik ging aan het werk. Die verhipte zaag wist niet hoe hij recht moest zagen. Zou een scheef hok krijgen. Als Clover klaagde zou ik hem een trap geven. Ik pakte de hoekig gezaagde plank en legde hem op het dak. Verhipte spijker! Ik sloeg met de hamer op mijn duim. Stomme hamer, die mijn vingers niet zag! Ik ging door met hameren. Het was maar goed dat ik die pijntjes niet voelde, anders zou ik huilen. Toen sloeg ik weer hard op mijn duim en dat deed pijn. Jeetje, ik voelde pijn, net als elke normale jongen.

Jory kwam gillend naar buiten gerend. ‘Waarom bouw je een hok voor Clover als hij al twee weken verdwenen is? Niemand heeft op onze advertenties gereageerd. Hij moet wel dood zijn, maar als hij nog thuis zou komen slaapt hij op het voeteneind van mijn bed, dat weet je toch?’ Stom. Stom, dat bedoelde hij, en Clover zou terug kunnen komen. Arme Clover.

Ik keek even naar Jory en zag dat hij de tranen uit zijn ogen veegde. ‘Overmorgen gaan we naar Disneyland, dat zal je wel fijn vinden,’ zei hij hees. Vond ik het fijn? Mijn gezwollen duim begon een beetje pijn te doen. Appel zou doodgaan van eenzaamheid.

Toen kreeg ik een idee. John Amos had me verteld dat gebeden wonderen konden doen, en God was boven in de hemel en zorgde voor stomme dieren hier beneden en voor de mensen ook. Mama en papa hadden me altijd verteld dat ik nooit iets voor mezelf mocht vragen in mijn gebed, alleen maar voor anderen. Dus gooide ik, zodra Jory weg was, mijn hamer neer en holde naar een plek waar ik kon knielen en bidden voor mijn hond-pony en Clover. Daarna ging ik naar Appel en rolde met hem over het gras. Ik lachte, terwijl hij probeerde te hinnik-blaffen. Met zijn tong gaf hij me natte zoenen in mijn gezicht. Ik zoende hem terug. Toen hij zijn poot optilde en op de rozen mikte, deed ik mijn broek uit en liet het ook lopen. We deden alles samen.

Toen wist ik wat ik moest doen. ‘Maak je geen zorgen, Appel. Ik blijf maar één week in Disneyland – en dan kom ik terug. Ik zal je hondenpony-koekjes verbergen onder het hooi en de waterkraan in je emmer laten druppen. Maar waag het niet iets te eten of te drinken dat John Amos je geeft of mijn grootmoeder. Laat niemand je omkopen met lekkere dingen.’

Hij kwispelde met zijn staart om te zeggen dat hij braaf zou zijn en mijn bevelen zou gehoorzamen. Hij had een grote hoop gedraaid. Ik raapte hem op en kneep hem fijn in mijn vingers, om hem te laten weten dat ik nu een deel was van hem en hij echt van mij was. Ik veegde mijn handen af aan het gras en zag mieren komen aanlopen en de vliegen aan het werk gaan. Geen wonder dat er nooit iets overbleef, geen wonder.

‘Tijd voor je lessen, Bart,’ riep John Amos uit de schuur. Zijn kale hoofd glom in de zon. Ik voelde me gevangen toen ik in het hooi lag en naar hem opstaarde. Hij torende hoog boven me uit. Hij rook oud en muf.

‘Lees je Malcolms dagboek trouw?’ vroeg hij.

‘Ja meneer.’

‘Leer je jezelf de wegen van God en zeg je trouw je gebeden op?’

‘Ja meneer.’

‘Degenen die in zijn voetstappen volgen zullen daarnaar worden beoordeeld, zoals ook degenen die dat niet doen beoordeeld zullen worden. Er was eens een mooi jong meisje dat met een zilveren lepel in de mond werd geboren. Ze had alles wat voor geld te koop was – maar waardeerde ze dat? Nee, dat deed ze niet! Toen ze ouder werd begon ze mannen in verzoeking te brengen met haar schoonheid. Ze pronkte met haar halfnaakte lichaam. Ze was arrogant, maar de Heer zag het en Hij straft haar, al had Hij er wel wat tijd voor nodig. God, via Malcolm, deed haar kruipen en huilen en bidden om verlossing, en tenslotte vertrapte Malcolm haar, Malcolm vertrapte iedereen –  en dat moet jij ook doen. ’

Tjee, wat kon hij toch een vervelende verhalen vertellen. Wij hadden naakte mensen in onze tuin en ik voelde me helemaal niet in verzoeking gebracht. Ik zuchtte. Ik wou dat hij over iets anders wist te praten dan God en Malcolm…en een stom mooi meisje.

‘Wees op je hoede voor mooie vrouwen. Bart. Wees op je hoede voor een vrouw die haar naakte lichaam toont. Wees op je hoede voor alle vrouwen die je ondergang willen, wees net als Malcolm, sluw en verstandig!

Eindelijk liet hij me gaan. Ik was blij dat ik niet langer hoefde te doen of ik Malcolm was. Het enige wat ik nu hoefde te doen om me fijn te voelen was over de grond kruipen en in het dichte gebladerte luisteren naar de geluiden van de rimboe, waar wilde dieren op de loer lagen. Gevaarlijke dieren die me op wilden peuzelen. Ik schrok. Kwam pardoes overeind. Nee! Dat kon niet zijn wat ik dacht dat het was. Het was niet eerlijk van God om een dinosauris te sturen. Groter dan een wolkenkrabber. Langer dan een trein. Ik moest weg om Jory te gaan zoeken en hem te vertellen wat er rondliep in onze achtertuin.

Een geluid in de rimboe voor me! Ik bleef plotseling staan, hijgend, snakkend naar adem.

Stemmen. Pratende slangen?

‘Chris, het kan me niet schelen wat je zegt. Het is echt niet nodig dat je haar van de zomer weer bezoekt. Genoeg is genoeg. Je hebt gedaan wat je kon om haar te helpen en het is niet gelukt. Vergeet haar en concentreer je op ons, je gezin.’

Ik keek spiedend om een bosje heen. Mijn ouders waren in het mooiste deel van de tuin, waar de hoogste bomen groeiden. Mama lag op haar knieën en woelde in de aarde rond de rozen. Ze had groene vingers, papa ook.

‘Cathy, moet je dan eeuwig een kind blijven?’ vroeg hij. ‘Kun je dan nooit leren vergeven en vergeten? Misschien kun jij net doen of ze niet bestaat, maar ik niet. Ik moet steeds weer denken dat wij de enige familie zijn die ze nog heeft.’ Hij trok haar overeind, legde zijn hand op haar mond toen ze hem in de rede wilde vallen. ‘Goed, klamp je dan maar vast aan je haat, maar ik ben arts en ik heb een eed afgelegd dat ik zal doen wat ik kan voor mensen die in nood verkeren. Geestelijke ziektes kunnen erger zijn dan lichamelijke ziektes. Ik wil haar beter zien worden. Ik wil dat ze daar uitkomt – kijk me maar niet zo woedend aan en herhaal nog maar eens dat ze nooit krankzinnig is geweest, dat ze alleen maar net deed alsof. Ze moet gek zijn geweest om te doen wat zij heeft gedaan. En misschien was de tweeling toch nooit langer geworden. Kijk maar naar Bart. Hij heeft ook niet de normale lengte van een jongen van zijn leeftijd.’

O, nee?

‘Cathy, hoe kan ik nu vrede hebben met mezelf of met wat dan ook, als ik mijn eigen moeder verwaarloos?’

‘Goed dan!’ viel mama uit. ‘Ga dan maar naar haar toe! Jory, Bart, Cindy en ik blijven bij Madame Marisha. Of we vliegen door naar New York waar ik een paar oude vrienden kan opzoeken tot jij zo goed bent bij ons te komen.’ Ze glimlachte wrang. ‘Dat wil zeggen, als je dat nog steeds wil.’

‘Waar moet ik anders heen dan naar jou? Wie kan het schelen of ik levend of dood ben behalve jou en onze kinderen? Cathy, denk eraan – de dag dat ik me van mijn moeder afwend, zal de dag zijn waarop ik me van alle vrouwen afwend, ook van jou.’

Ze liet zich in zijn armen vallen en begon met dat slobberige gedoe waar ik zo’n hekel aan had. Ik sloop achteruit, nog steeds op handen en voeten, en dacht na over wat mama gezegd had. Waarom haatte ze zijn moeder zo? Ik was een beetje misselijk. Als mijn grootmoeder hiernaast eens werkelijk de moeder was van mijn stiefvader, werkelijk gek was, en alleen van me hield omdat ze moest? Als John Amos eens de waarheid vertelde?

Het was zo moeilijk om erachter te komen. Was Corrine Malcolms echte dochter werkelijk zoals John Amos had gezegd? – was zij degene die John Amos ‘in verzoeking’ had gebracht? Of was het Malcolm die iemand die mooi en half naakt was haatte? Soms raakte ik helemaal in de war als ik Malcolms boek had gelezen. Hij ging steeds weer terug naar zijn jeugdjaren en schreef ook toen hij al volwassen was over zijn jeugdherinneringen, alsof zijn jeugd belangrijker was dan zijn leven als volwassene. Vreemd. Ik wilde zo gauw mogelijk groot worden.

Ik hoorde ze weer. Ze kwamen mijn richting uit. Snel kroop ik onder de dichtstbijzijnde struiken.

‘Ik hou van je, Chris, evenveel als jij van mij houdt. Soms denk ik wel eens dat we te veel van elkaar houden. Ik word ‘s nachts wakker als jij er niet bent. Ik wou dat je geen arts was, maar een man die elke avond thuis bleef. Ik wil dat mijn zoons opgroeien, maar elke dag brengt ze dichter bij de ontsluiering van ons geheim, en ik ben zo bang dat ze ons zullen haten en het niet zullen begrijpen.’

‘Ze zullen het begrijpen,’ zei hij. Hoe kon hij weten dat ik het zou begrijpen als ik zelfs de eenvoudigste dingen niet begreep, laat staan iets zo slechts dat mama er ‘s nachts wakker van werd?

‘Cathy, zijn we dan slechte ouders geweest? Hebben we niet alles gedaan wat we konden? Ze hebben vanaf hun jeugd bij ons gewoond, ze móeten het toch begrijpen? We zullen hun vertellen hoe het geweest is, hun feiten voorleggen, zodat ze het met onze ogen zullen zien. En dan zullen ze zich alleen maar afvragen, zoals ik zo vaak heb gedaan, hoe we dat overleefd hebben zonder ons verstand te verliezen.’

John Amos had gelijk. Ze moesten zondigen, anders zouden ze niet zo bang zijn dat we het niet zouden begrijpen. Wat voor geheim was het? Wat hielden ze verborgen?

Ik bleef nog onder de struiken zitten, al lang nadat mijn ouders weer naar binnen waren. Ik had diep in de struiken holen gemaakt, en als ik me daar verschool voelde ik me een klein bosdiertje dat bang was voor alles wat mens was, want mensen zouden me doden als ze konden.

Ik moest steeds weer aan Malcolm denken, aan hem, en zijn sluwe, wijze verstand. Ik dacht aan John Amos, die me leerde over God, de Bijbel en de zonde. Maar alleen als ik aan Appel en mijn grootmoeder dacht, voelde ik mij gelukkig. Niet echt gelukkig, maar een klein beetje gelukkig.

Ik viel op de grond en begon te snuffelen, probeerde iets te vinden dat ik verleden week, of een maand geleden, had begraven. Ik keek in de kleine visvijver die papa ons had gegeven zodat we konden zien hoe kleine baby-visjes werden geboren. Ik had piepkleine visjes uit eitjes zien komen, en de ouders zwommen er als gekken achter aan om hun kinderen op te peuzelen!

‘Jory! Bart!’ riep mama in de open keukendeur. ‘Eten!’

Ik tuurde in het water. Ik zag mijn gezicht. Het zag er gek uit, met puntige randen, het haar rechtop, niet gekruld en mooi als dat van Jory. Er zat iets donkerroods op mijn gezicht – een lelijk gezicht dat niet thuishoorde in een mooie tuin waar vogeltjes kwamen baden in een luxe badje. Ik bloedde tranen. Ik doopte mijn handen in het water van de vijver en waste mijn gezicht. Toen ging ik op mijn hurken zitten en dacht na. Toen zag ik het bloed op mijn been – een heleboel bloed dat in een grote dikke klont opdroogde op mijn knie. Het was niet zo erg, want het deed bijna geen pijn.

Hoe zou dat gekomen zijn? Ik zag mezelf weer rondkruipen. Die plank met de roestige spijker – was die in mijn knie gedrongen? Ik kroop naar de plank en voelde de bloederige punt aan het eind. Papa noemde een spijkergaatje in je vlees een ‘punctuur’. Waarschijnlijk had ik er een. ‘Het is belangrijk dat een punctuur goed bloedt,’ had hij uitgelegd. Die van mij bloedde niet erg.

Ik stopte mijn vinger erin en draaide hem rond, zodat het bloed zou gaan vloeien. Rare mensen als ik konden dat soort afschuwelijke dingen doen, terwijl kinderachtige mensen als mama misselijk werden. Het bloed in mijn wond voelde warm en dik aan, net als dat puddingachtige goedje dat Appel had gedraaid en dat ik tussen mijn vingers had fijngeknepen, niet alleen omdat hij daardoor meer van mij werd, maar ook omdat het een lekker gevoel was.

Misschien was ik toch niet zo raar, want plotseling begon ik echt pijn te voelen. Gemene pijn.

‘Bart!’ gilde papa van de veranda. ‘Kom onmiddellijk binnen! Anders krijg je een pak slaag!’

Als ze in de eetkamer waren konden ze niet zien dat ik door de schuifdeuren van de huiskamer binnenkwam, dus ging ik stiekem daar naar binnen. In de badkamer waste ik mijn handen, trok mijn pyjama aan om mijn gewonde knie te verbergen en ging rustig en gedwee aan tafel zitten.

‘Het zal tijd worden,’ zei mama, die er mooi uitzag.

‘Bart, waarom doe je toch altijd zo moeilijk als we gaan eten?’ vroeg papa. Ik boog mijn hoofd, ik had geen berouw, maar ik voelde me niet goed. Mijn knie deed flink pijn nu en klopte, en John Amos had waarschijnlijk gelijk toen hij zei dat God mensen strafte die ongehoorzaam waren. Ik was veroordeeld, en het gat in mijn knie was mijn privé hellevuur.

De volgende dag was ik weer in de tuin en verstopte me op een van mijn speciale plekjes. Daar zat ik de hele dag en genoot van mijn pijn, want dat betekende dat ik normaal was en geen monster. Ik werd gestraft zoals alle andere zondaren die altijd pijn hadden gevoeld. Ik wilde het avondeten overslaan. Ik moest naar Appel. Kon me niet meer herinneren of ik daar geweest was of niet. Dronk wat water uit de visvijver. Lep, lep, lep, als een kat.

Mama was de hele dag bezig geweest met de koffers pakken. Ze had geglimlacht toen ze heel vroeg in de ochtend mijn kleren het eerst in de koffer stopte. ‘Bart, probeer vandaag eens lief te zijn voor de verandering. Kom op tijd aan tafel, dan hoeft papa je geen pak slaag te geven als je naar bed gaat. Hij vindt het niet prettig om je te straffen, maar op een of andere manier moet hij je toch wat discipline bijbrengen. En probeer wat meer te eten. Als je je ziek voelt kun je niet van Disneyland genieten.’

De zonsondergang schilderde mooi kleuren in de blauwe lucht. Jory holde naar buiten om naar de kleuren te kijken die volgens hem op muziek leken. Jory kon kleuren ook ‘voelen’; ze maakten hem blij, bedroefd, eenzaam en ‘mystiek’. Mama kon ook kleuren ‘voelen’. Nu ik begon te leren hoe je pijn moest voelen, kon ik misschien ook kleuren leren voelen.

Het begon avond te worden. In het donker zouden de spoken te voorschijn komen. Emma luidde haar kristallen bel om me te roepen voor het eten. Ik wilde wel, maar ik kon niet.

In de holle boom achter me lag iets te rotten. Ik draaide me om, kroop uit mijn hol en tuurde in het donkere gat in de boom. Rotte eieren! Ba! Ik stak mijn hand langzaam in het gat, voelde iets dat ik niet kon zien. Iets stijfs en kouds en bedekt met haar! Het dode ding had een halsband om zijn nek met punten die in mijn hand prikten – was dat ijzerdraad? Was dat rottende ding Clover?

Ik snikte, wild van angst.

Ze zouden denken dat ik het had gedaan.

Ze dachten altijd dat ik alles deed wat slecht was. En ik had van Clover gehouden, echt waar. Wilde altijd dat hij meer van mij hield dan van Jory. Nu zou de arme Clover nooit in dat mooie hondehok wonen dat ik op een dag zou afmaken.

Jory liep over het tuinpad. Hij riep me en zocht me. ‘Kom te voorschijn, Bart! Maak nou geen moeilijkheden nu we op het punt staan om weg te gaan.’

Ik had een nieuwe plek gevonden die hij niet kende. Ik bleef plat op mijn buik liggen.

Jory ging weg. Mijn moeder was de volgende. ‘Bart,’ riep ze, ‘als je niet binnen komt…Alsjeblieft, Bart, het spijt me dat ik je vanmorgen een klap heb gegeven.’ Ik veegde mijn tranen van zelfmedelijden weg. Ik had alleen maar per ongeluk een heel pak afwasmiddel in de afwasmachine gegooid. Ik had willen helpen. Hoe kon ik nou weten dat één klein pak een zee van zeepsop kon maken? Raar schuim dat de keuken vulde. Deze keer was het papa. ‘Bart,’ riep hij met normale stem, ‘kom te voorschijn en kom eten. Je hoeft niet te mokken. We weten dat het een ongeluk was. We hebben je vergeven. We weten dat je probeerde Emma te helpen. Kom nu binnen.’

Ik bleef zitten, voelde me schuldig dat ik ze nog meer liet lijden. In mama’s stem had paniek geklonken, alsof ze echt van me hield, en hoe kon dat nou als ik nooit iets goed deed? Ze kón niet van me houden.

De pijn in mijn knie was veel erger geworden. Misschien had ik wel mondklem. De kinderen op school hadden me verteld dat je kaken dan op elkaar geklemd zaten zodat je niet kon eten. De dokters sloegen je voortanden eruit zodat ze een slang in je mond konden stoppen en je je soep kon opzuigen. Straks zou de ziekenwagen gierend onze straat inrijden en met mij erin met loeiende sirenes naar papa’s ziekenhuis gaan. Ze zouden me haastig naar de operatiekamer brengen, en een chirurg met een masker op zou schreeuwen: ‘Eraf met dat rottende stinkende been!’ Ze zouden het afhakken en ik zou overblijven met een stomp vol vergif, dat me in een doodskist zou brengen.

Dan zouden ze me op dat kerkhof in Clairmont, Zuid Carolina, begraven. Tante Carrie zou naast me liggen, en dan zou ze eindelijk iets kleins, net zo klein als zijzelf, hebben om haar gezelschap te houden. Maar ik zou niet Cory zijn. Ik was het zwarte schaap van de familie – zo had John Amos me eens genoemd toen hij kwaad was omdat ik met zijn bijl speelde.

Op mijn rug, met mijn armen over mijn borst gekruist, lag ik net als Malcolm Neal Foxworth. Ik staarde omhoog en wachtte op het komen en gaan van de winter en de zomer, die mama, papa, Jory, Cindy en Emma naar mijn graf zou brengen. Wedden dat zij mij geen mooie bloemen zouden brengen. Diep in mijn graf zou ik liggen met een starre glimlach, en ik zou ze niet laten merken dat ik veel meer hield van het woekerende Spaanse mos dan van de geurige rozen met hun prikkelende dorens.

Mijn familie zou weggaan. Ik zou gevangen zijn in de grond, in het donker, voor eeuwig en altijd. Als ik eindelijk in de koude-koude grond lag, met sneeuw om me heen, zou ik niet net hoeven te doen of ik Malcolm Neal Foxworth was. Ik stelde me Malcolm voor zoals hij moest zijn geweest toen hij oud was. Zwak, met dun haar, kreupel, net als John Amos, die erg lelijk was.

Net op tijd zou ik al mama’s problemen oplossen en Cindy zou in alle rust en vrede verder kunnen leven.

Nu ik dood was.