13

Het heeft tijd gekost en geduld, maar waarom zou hij niet hetzelfde kunnen opbrengen als Tom Ripley en John Malkovich?

In de drukke laan waar de bitch woont viel zijn auto niet op tussen de andere geparkeerde auto’s. Dagenlang heeft hij haar huis in de gaten gehouden, terwijl hij naar de radio luisterde en afwisselend stukken chocola en pepermuntjes in z’n mond stopte. Maar dan kent hij het patroon: als ze met de fiets weggaat is het om even boodschappen te doen en dan blijft ze zeker veertig minuten weg.

Ze is er de laatste tijd ouder uit gaan zien, is hem opgevallen, en dat doet hem goed. Zijn plan om haar te vernietigen lijkt te werken, al is hij nog lang niet klaar met haar. Maar met de hulp van haar dochter is hij al een flink eind op weg.

Die Moniek is goud waard, werkelijk, haar moeder moest eens weten op welke goede ideeën die vette tiener hem brengt. “‘Mam werkt aan de keukentafel dossiers door!” Het had even geduurd voordat hij de geniale inval kreeg. Daarna was het kinderlijk eenvoudig. Mams de deur uit en hij erin, dankzij de sleutel van Moniek.

Die dacht natuurlijk datze hem ergens verloren had, geen spoor van argwaan, het zou ook te bizar zijn, een vriendje die je huissleutel steelt, maar het aantal mogelijkheden was sindsdien ongekend.

De sleutel in combinatie met de code maakt hem onoverwinnelijk.

Hij probeert zich voor te stellen hoe Anne keek toen ze merkte dat de dossiers verdwenen waren. Dat is het enige spijtige van zijn acties, dat hij nooit de directe gevolgen ziet van wat hij aanricht, maar het altijd moet doen met fantasieën. Zijn gok dat ze er geen politie bij zou halen was juist geweest, anders zou Moniek er wel iets over gezegd hebben.

Het is belangrijk dat je de psyche van je slachtoffer doorgrondt, en van deze vrouw weet hij zeker dat ze niet opnieuw voor gek wil staan bij de politie met een volstrekt waanzinverhaal.

Het viel niemand op toen hij de kartonnen doos met dossiers bij de boom tegenover de praktijk legde. Er lagen meer dozen en bundels kranten, op oudpapierdag wordt daar voortdurend heen en weer gelopen.

In een telefooncel had hij de redactie van de plaatselijke krant getipt. Binnen tien minuten was er een journalist met een fotograaf, die na het maken van foto’s in de praktijk verdwenen.

God, wat had hij graag het gezicht van die arrogante klootzak van een psychiater gezien, toen het tot hem doordrong wat een klein krantenberichtje voor gevolgen zou kunnen hebben. De praktijk aan gort, verdere samenwerking met Anne de bitch voorgoed onmogelijk.

En dan, ten slotte, de eindafrekening: Anne en haar dochter, voor altijd van het toneel verdwenen.

Zijn werk!

Wee degenen die zijn gramschap opwekken, want ze zullen het bitter betreuren!

Hij is in een winning mood, hij weet zeker dat het met Karin in orde zal komen als eerst maar de bitch die hen uit elkaar heeft gedreven, vernietigd is.

Hij weet ook al hoe hij het zal aanleggen met Karin. Bloemen. Romantische briefjes, waar vrouwen dol opzijn. Hij zal met haar uitgaan, kleren kopen voor haar en het kind, en hij zal geduld hebben, voor haar kan hij dat opbrengen, zodat er een moment komt dat ze zal begrijpen dat er geen andere man voor haar is dan hij.

Tom zit op het dek te wachten als ze haar fiets tegen het boompje op de kade zet. Met het gevoel dat ze door een moeras waadt, loopt ze naar hem toe.

“So sorry!” zegt hij met zijn armen om haar heen en zijn mond in haar haren.

“Hoe gaat het nu met Martijn?”

“Goddank een stuk beter. Hij voelt zich ellendig, we wisselen elkaar af bij zijn bed, maar er is geen levensgevaar meer.”

Hij loopt achter haar aan naar binnen, waar het benauwd is nu de zon de hele dag op het dak van de kajuit heeft geschenen. Iets openlaten als ze naar de praktijk is, werkt niet. Ze merkt regelmatig aan kleine dingen dat er mensen op het schip zijn geweest terwijl zij er niet was. Ze doet raampjes open en schuift een stapeltje kranten en boeken van de bank zodat hij kan zitten.

Maar hij heeft zijn armen weer om haar heen. “Ik vond het zo erg voor je, maar het kon echt niet anders.”

Ze maakt zich los. “Ga zitten, lom. Ik haal bier.”

In het keukentje leunt ze tegen het aanrecht. Wat ze nu gaat doen is zo moeilijk dat het bijna niet op te brengen is, maar ze heeft geen keuze. De afgelopen nachten heeft ze over niets anders nagedacht, en ze weet dat ze de goede beslissing heeft genomen.

Ze zet een blikje bier voor hem neer en een glas water voor zichzelf.

“Je bent boos,” zegt Toni, “ik merk het aan je.”

Ze schudt haar hoofd. “We moeten elkaar niet meer zien, Tom. Ik heb vanaf het begin gevoeld dat het eigenlijk niet kon, jij en ik, en nu weet ik het zeker.”

Hij wil iets zeggen maar ze legt hem met een beweging van haar hand het zwijgen op. “Dat jullie uit elkaar gingen, Ireen en jij, wil nog niet zeggen dat jullie klaar zijn met elkaar en met jullie huwelijk. Jullie zijn allebei pas aan een nieuwe relatie toe als je hebt uitgewerkt hoe het zit tussen jullie. Daar heb je tijd en rust voor nodig, en ik zit jullie in de weg. Tom, maak het alsjeblieft niet moeilijker voor mij dan het al is, en ga weg. Alsjeblieft.”

“Ik ben het hier niet mee eens,” zegt hij terwijl hij opstaat en zich tussen de smalle doorgang tussen de bank en de mahoniehouten tafel wringt.

“Dat hoeft ook niet, als je maar gewoon gaat.”

Hij houdt haar zo stevig vast dat haar adem uit haar longen geperst wordt en ze hem van zich af moet duwen om lucht te krijgen.

Ze kijkt hem niet na als hij het trapje naar het dek op loopt. Het geluid van zijn voetstappen gaat verloren in dat van langsrijdende auto’s.

Er is opnieuw iets gebeurd een paar dagen geleden, dat merkt ze aan alles, maar haar moeder wil er niet over praten. Zoals ze er nu uitziet heeft Moniek haar nog nooit gezien. Een grauw gezicht, haar haren zitten voor geen meter en in deze kleren is duidelijk zichtbaar dat ze de laatste tijd flink is afgevallen.

Ze is in haar kamer gebleven totdat ze geroepen werd om te eten, ze hebben zwijgend tegenover elkaar aan tafel gezeten, haar moeder in gedachten verdiept. Geen vrolijke gedachten, zo te zien. Op haar mededeling dat ze vanavond bij Karin ging oppassen, heeft haar moeder nauwelijks gereageerd. Zelfs niet met het rituele: “Kom niet te laat thuis.”

Moniek maakt het allemaal niet uit. Het vooruitzicht van een hele avond met Marcel heeft de dag gekleurd. Ze gaan naar Tom Cruise kijken, en ze heeft zich voorgenomen om zich deze tweede keer niet af te laten schepen met een zoentje. Oké, hij is een stuk ouder en voelt zich verantwoordelijk maar ze is tenslotte geen kind meer. Ze heeft toch maar weer haar schaamhaar geschoren, wat ze niet van plan was omdat het zo’n rotklus is, maar het hoort er nu eenmaal bij.

Karin doet stralend de deur open en nog voordat Moniek haar jack heeft weggehangen vertelt ze het grote nieuws dat ze met haar vriend gaat samenwonen.

“Ik zal jullie even voorstellen!”

Het is een leuke man, Patrick. Roodachtig haar, aardige grijze ogen, en zo te zien tot over zijn oren verliefd op Karin.

Maar verbijsterend is de mededeling wel. Moniek heeft al eerder vermoed dat Karin een vriend heeft, maar zeker wist ze het niet. Op de avonden dat ze kwam babysitten heeft ze hem in elk geval nooit gezien.

“Je blijft toch wel bij ons oppassen?” vraagt Karin. “We gaan in de Gaai wonen, dat is maar tien minuten verder fietsen, en als je het te ver vindt komen we je gewoon halen.”

Moniek voelt een steek van jaloezie. Het moet heerlijk zijn om met de man op wie je verliefd bent in één huis te wonen!

Marcel komt zoals gewoonlijk pas als Karin al een half uur weg is. Een half uur waarin Moniek met de minuut zenuwachtiger wordt, uit pure angst dat hij niet op zal komen dagen. Hij is spannend, Marcel, maar hij trekt wel zijn eigen plan, en wat zij vindt maakt bitter weinig indruk op hem, dat weet ze zo onderhand wel.

Ze is blij als hij op de stoep staat, zijn gezicht fris van de avondlucht, zijn koele huid voelt lekker aan haar lippen. Hij haalt diep adem in de vestibule, zoals andere mensen juist diep inademen als ze de deur uit stappen. Zijn hand strijkt langs het wandelwagentje.

Ze schenkt koffie voor hem in, twee klontjes, best veel voor een man met zo’n goed lijf, en koekjes wil hij meestal ook wel.

“Dit is de laatste keer in dit huis,” zegt ze als ze naast hem gaat zitten.

Ze voelt meer dan ze ziet dat hij verstijft.

“Karin gaat samenwonen met haar vriend. Ik wist niet wat ik hoorde, ik heb nooit iets gemerkt van een vriend, gek eigenlijk, waarom zou ze dat niet eerder verteld hebben? Maar het is een leuke man, hij was er vanavond.”

Ze kijkt opzij en even heeft ze het gevoel dat er een vreemde naast haar zit, een man met een verstarde gelaatsuitdrukking.

“Hé, Marcel,” zegt ze, en raakt even zijn arm aan.

“Je wilde de film toch zien?” Hij staat op en haalt het schijfje uit de hoes.

Ze kijkt naar hem terwijl hij over de dvd-speler gebogen staat.

“En de baby?” vraagt hij.

Dat zijn stem zo vreemd klinkt komt natuurlijk door de houding waarin hij staat.

“Ja, wat dacht je, die gaat natuurlijk mee,” zegt ze verbaasd.

Hij is weer overeind gekomen, maar hij staat nog steeds met zijn rug naar haar toe. Ze ziet dat zijn vuisten gebald zijn, de knokkels wit. De film is begonnen maar op deze manier ziet ze er weinig van.

“Hé, ga eens een beetje opzij!”

Ze is niet van plan de avond te verpesten door aandacht te besteden aan een vreemde bui van hem. Mannen zijn anders, ze weet het van haar vriendinnen, je moet gewoon niet verwachten dat ze hetzelfde reageren als vrouwen, want dan heb je een probleem.

Ze kruipt een beetje tegen hem aan, terwijl ze naar Cruise kijkt die op een onwaarschijnlijke manier met drankflessen in de weer is. Van Marcel komt teleurstellend weinig respons, en als ze haar hand op zijn knie legt, pakt hij die beet en legt hem in haar schoot. Ze voelt haar keel dik worden van teleurstelling om de afwijzing.

Halverwege de film staat hij op, en ze kijkt hem na terwijl hij de kamer uit loopt op een houterige manier, zoals je robots ziet lopen in films.

Tom Cruise kan haar maar matig boeien, hij mag dan wel mooi zijn maar wat moet je met een mooie man die je niet aan kunt raken, van dat soort mannen ga je alleen maar verlangen naar een echte man, van vlees en bloed.

Zo lang als Marcel weg blijft, is trouwens niet normaal. Misschien is hij niet goed geworden en ligt hij nu ergens in de gang, hopend dat ze hem gauw zal vinden.

Maar de gang is leeg.

“There’s a place called Kokomo,” zingen de Beach Boys haar achterna, daar doorheen lijkt het alsof ze Marcels stem hoort en het geluid komt van boven.

Ze kan haar ogen niet geloven, maar in de babykamer vindt ze hem naast het bedje, Jorinde in zijn armen, en hij is het werkelijk die zingt, een klungelig slaapliedje waarvan de meeste woorden verkeerd zijn en dat haar juist daardoor ontroert.

“Ze moet slapen,” zegt ze. “Maak haar nou niet te wakker, als ze gaat huilen blijft ze uren aan de gang.”

Hij maakt geen aanstalten Jorinde terug te leggen.

“Toe nou Marcel,” smeekt ze.

Hij begint heen en weer te lopen, zijn mond op de blonde haartjes van het kind, vier stappen naar het raam, tot het gordijn met de sterretjes en de maantjes, en vier stappen naar de muur waar een engeltje hangt met een koord eraan, als je eraan trekt klinkt er een speeldoosje: Schlafe, mein Prinzchen, schlaf ein.

“Marcel, toe!”

Ze loopt naar hem toe, haar armen uitgestrekt om het kind van hem over te nemen, maar hij ontwijkt haar en blijft heen en weer lopen.

Jorinde wordt wakker, haar oogleden trillen, ze vertrekt haar mondje tot een geeuw.

“Wat zou je ervan zeggen als dit mijn kind was,” zegt Marcel.

“Leg haar terug, Marcel, ze is nu nog niet echt wakker.”

“O, maar ze moet juist wakker worden,” zegt hij. “We gaan op reis, zij en ik, heel ver weg.”

Moniek kijkt naar hem met het gevoel dat ze in een rare droom terecht is gekomen.

“Pak haar spullen in,” zegt hij. Zijn stem klinkt nog steeds dromerig, maar met iets anders erin, iets wat haar kippenvel bezorgt.

“Marcel!”

“Doe wat ik zeg. Kleertjes, luiers, eten, jij weet het beste wat ze nodig heeft.”

“Nee,” zegt Moniek. “Je legt haar nu terug, ik vind dit niet leuk meer.”

“Leuk…” Hij doet haar stem na. “Weet je, trut, wat jij wel of niet leuk vindt, is van totaal geen belang. Je doet nu wat ik zeg, als je tenminste niet wilt dat er iets met dit kind gebeurt.”

Hij houdt Jorinde boven zijn hoofd, alsof hij haar elk moment op de grond kan gooien. Ze denkt niet dat hij het echt zal doen, maar ze durft het risico niet te nemen.

“Hou op! Ik doe wel wat je zegt.”

“Op zolder staan koffers. Pak die grote bruine met de riem eromheen.”

Moniek vraagt zich in de paniek niet eens meer af hoe hij dat kan weten. Ze klimt de zoldertrap op. Ze moet Karin bellen, die laat altijd het nummer achter waar ze te bereiken is, maar het briefje ligt op de keukentafel en wat zal er gebeuren als Marcel merkt dat ze naar beneden loopt in plaats van naar boven?

De bruine koffer met de riem staat achter een paar andere koffers en beautycases. Het is een heel gesjouw om hem de zoldertrap af te krijgen, hij bonkt tegen elke trede.

“Mijn kind,” heeft hij gezegd. Vreemd genoeg gelooft ze dat hij de waarheid spreekt, maar de draagwijdte van die mededeling kan ze nog niet overzien.

Hij heeft de baby nog steeds in zijn armen als ze het kamertje binnen komt.

“En nu inpakken,” zegt hij.

Jorinde kijkt hem aan met haar grote blauwe ogen.

“Ze herkent mij,” zegt Marcel. “Ze weet wie haar vader is. Kinderen herkennen hun ouders altijd, hun eigen moeder en hun eigen vader.”

Hij zwijgt, plotseling gespannen als een veer.

Moniek hoort het ook. Een sleutel draait om in een slot en de voordeur gaat open.

Vrolijke stemmen in de gang.

“Moniek…ben je boven?”

“Bek dicht!” sist Marcel.

Hij staat met de baby tegen zich aan gedrukt naast het bedje, Moniek een paar passen van hem vandaan met haar rug tegen de commode, de koffer naast zich.

Ze hoort Karins lichte voetstappen op de trap, en even later staat ze in de deuropening, het ganglicht achter haar maakt een aureool van haar blonde haren.

Als Karin Marcel ziet verstijft ze, haar ogen groot van schrik.

“Wat doe jij hier?” Er klinkt paniek in haar stem.

“Riep je, Karin?” roept Patrick van onder aan de trap.

Karin zwijgt, haar ogen gericht op Marcel, die de baby ruw in haar bedje legt. Als Jorinde begint te huilen doen Karin en Moniek gelijktijdig een stap in haar richting.

“Staan blijven!” snauwt Marcel.

Patricks voetstappen klinken op de trap. In één beweging is Marcel bij Karin, die hij naast Moniek tegen de commode drukt.

“Pas op, Patrick!” schreeuwt ze, terwijl de deur wordt opengeduwd.

Nog voordat Patrick de situatie kan overzien heeft hij een vuistslag te pakken, en terwijl hij in slowmotion langs de deurpost in elkaar zakt, schiet Marcel langs hem heen de deur uit.

Niemand probeert hem tegen te houden.

Uitgeteld zitten ze even later op de grond, Moniek met Jorinde in haar armen die achter haar adem is van het huilen, terwijl Karin het gezicht van Patrick dept met een handdoek.

Pas nadat ze een beetje zijn bijgekomen bellen ze de politie. Van Marcel Bongers is dan allang geen spoor meer te vinden.

Moniek zit op de bank naast haar moeder, een beker warme melk in haar handen. Annes gezicht leek uit elkaar te vallen, toen ze de deur opendeed en de politieagenten met Moniek tussen hen in zag. “Wat is er gebeurd?” had ze geroepen, maar meer dan een summier verslag kreeg ze niet. “We willen uw dochter graag morgen op het bureau wat uitgebreider spreken, want we zitten met een aantal vragen.”

Moniek heeft alleen maar geknikt, nog steeds heeft ze het gevoel dat ze in een nachtmerrie terecht is gekomen waaruit ze niet kan ontsnappen.

De terloops verstrekte mededeling dat Marcel de ex van Karin en de vader van Jorinde is, versterkt dat nog.

In de politiewagen op weg naar huis heeft ze gehoord dat Patrick en Karin naar de eerstehulppost zijn gebracht. Jorinde is thuisgebleven onder de hoede van een buurvrouw.

Naar Marcel wordt gezocht.

Hoe ze Karin ooit nog onder ogen durft te komen, weet ze niet.

Eigenlijk wil ze niemand meer onder ogen komen. Nooit meer.

Op vragen van Anne reageert ze met een schouderophalen, niet eens uit onwil maar omdat er een prop in haar keel zit, zo dik dat ze moeite heeft met ademen.

Alles wat Marcel heeft gezegd en gedaan is een leugen geweest, en zij is er met open ogen ingelopen.

“Lieverdje!” Anne wil een arm om haar heen slaan.

Moniek zet de beker melk neer en staat op. “Ik wil niet praten, mam, sorry.”

In haar kamer zit ze op de rand van haar bed. Het is ironisch, dat mam en zij nu allebei in de shit zitten. Hoe krijgen ze het voor elkaar, en hoe moet het ooit nog goed komen?

Anne wordt wakker van de sirene van een brandweerauto. En kort daarna hoort ze ook een politiesirene inzetten. God, wat een onrust, het is een uur of drie, ziet ze op het klokje naast haar bed. Ze heeft dorst, maar geen zin om haar bed uit te gaan. In het donker ligt ze voor zich uit te staren. Wat haarzelf overkomen is de laatste tijd kan ze verdragen, al weegt het steeds zwaarder, maar nu is haar dochter geraakt en dat komt harder aan. Wat er precies is gebeurd weet ze niet, maar ze heeft een vermoeden. In haar dochters ogen heeft ze vanavond een verdriet gezien dat niet bij haar leeftijd hoort.

Ze komt overeind als ze de deurknop zachtjes hoort bewegen, haar hart staat stil terwijl ze zichzelf tegelijkertijd geruststelt. Alles is afgesloten en het alarm is aan, er is geen enkele reden om bang te zijn.

“Mam…?” Monieks stem klinkt gespannen. “Mam…er is iemand in huis.”

Anne knipt het lichtje naast haar bed aan en kijkt naar haar dochter die in een knalrode flanellen pyjama in de deuropening staat.

“Lieverd, je hebt gedroomd, er kan niemand in huis zijn.”

“Jawel, we moeten de politie bellen, mam. Hij is beneden.”

“Er kan niemand beneden zijn, hou nou op Moniek, je maakt me bang.”

“Hij is het…” fluistert Moniek. “Hij heeft mijn sleutel. De sleutel die ik verloren was.”

In één beweging is Anne uit bed.

“Liefje, toe nou, zelfs als hij de sleutel zou hebben, zou het nog niets uitmaken. Het alarm staat aan. Heb jij het af horen gaan…? Nou dan!”

“Hij weet de code.” Monieks stem is nauwelijks hoorbaar.

“Wat!” Anne schudt haar dochter door elkaar. “Wat zegje…?”

“De code. Oma’s verjaardag.”

“Jij hebt de code…” Anne kijkt in paniek om zich heen. Ze moeten de deur barricaderen, maar wat in godsnaam kan ze er zo snel tegenaan schuiven?

Ze begint aan het bed te rukken, maar de poten zitten vast in de hoge pool van het tapijt. Ze probeert het op te tillen, aan de andere kant is Moniek met hetzelfde bezig, pijnscheuten in haar rug, maar er is geen beweging in te krijgen.

“Het ladenkastje. Gauw!” In één beweging schuift Anne portretlijstjes en toiletartikelen op de grond.

Opnieuw een pijnscheut als ze het kastje optilt, maar samen met Moniek, die de andere kant beetpakt, lukt het.

Het voelt beter als het kastje tegen de deur staat, maar het is duidelijk dat het niet lang stand zal houden als iemand werkelijk met geweld probeert de kamer binnen te komen.

Maar is er ook echt iets aan de hand? Haar dochter heeft deze avond een traumatische gebeurtenis meegemaakt, het is niet onwaarschijnlijk dat ze droom en werkelijkheid niet meer van elkaar kan onderscheiden. De man over wie ze het heeft zal wel gek zijn om een huis binnen te dringen terwijl de politie hem op de hielen zit.

“Luister, Moniek…”

Op dat moment horen ze iets bewegen aan de andere kant van de deur.

“O god…” mompelt Anne. Ze slaat haar armen beschermend om haar dochter heen.

Onder de deur verschijnt iets wits, een streep papier dat glanst in het licht van de schemerlamp. Gebiologeerd zien ze het papier groter worden, iemand is bezig een boodschap onder de deur door te schuiven, en hij neemt er alle tijd voor.

Moniek heeft zich op de grond laten zakken, in elkaar gedoken, haar handen voor haar mond, haar ogen starend naar het papier.

Anne loopt langzaam naar de deur, hurkt, en trekt het vel papier in één beweging naar zich toe.

Grote viltstiftletters op een wit vel, en de tekst die ze maar al te goed kent. “IK DENKAAN JE!”

De verwarring in Annes hoofd is compleet. Twee afzonderlijke verhalen blijken ineens met elkaar verweven te zijn. De man die haar dochter deze avond te na is gekomen, is dezelfde man die haar eigen leven nu al wekenlang op een lugubere manier verstoort. Hoe dat kan is haar nog steeds een raadsel, maar er is geen tijd om knopen te ontwarren, want een enorme klap doet de deur schudden. Een volgende klap veroorzaakt een grillige barst in het hout.

“Hij heeft een bijl!” zegt Anne.

Over de tijd die hun nog rest voordat die waanzinnige de deur aan gort heeft geslagen, maakt ze zich geen enkele illusie. Ze vervloekt zichzelf: weer is ze haar mobiel vergeten beneden. Die van Moniek ligt in haar slaapkamer. Ze zijn op zichzelf aangewezen en wat ze ook gaat bedenken, ze zal verdomd snel moeten zijn, anders is het te laat.

Ze rukt het gordijn opzij en doet het raam open. “We moeten hier weg, Moniek.”

“Nee!”

Anne herkent de naderende hysterie in de stem van haar dochter.

“Ja!” zegt ze. “Of wil je hier zijn als die gek met zijn bijl binnenkomt?”

Een nieuwe slag splijt de deur in tweeën, glanzend staal is een moment zichtbaar.

“Ik durf niet, mam!”

“Schiet op!” Anne duwt Moniek naar de vensterbank. “Laat je zakken, hou de vensterbank vast totdat je jezelf zo lang mogelijk hebt gemaakt.”

Moniek zit op haar knieën op de vensterbank, haar rug naar de tuin die vaag verlicht wordt door een lantaren verderop in de straat.

Voor het eerst realiseert Anne zich dat de buitenlampen niet branden, maar het verbaast haar niet. Wie de man ook is die achter haar en haar dochter aan zit, hij bereidt zijn zaakjes goed voor, en lampen onklaar maken zal wel de minste van zijn zorgen zijn geweest.

“Doe wat ik zeg!” zegt ze tegen haar dochter, die nog steeds aarzelt.

“En jij dan mam?”

“Ik moet eerst zien waar jij terechtkomt, ik kan moeilijk boven op je springen, schiet op!”

Moniek laat zich uit het raam zakken, jammerend als een puppy, haar handen lijken pathetisch klein op de vensterbank. Ze kijkt met doodsangst in haar ogen naar Anne, die achter zich hoort hoe stukken deur worden weggehakt. Nog even en de opening is zo groot dat hij erdoorheen kan.

“Los! Nu!”

Moniek schreeuwt, haar ogen verdwijnen en daarna haar handen.

Anne kijkt naar beneden, waar haar dochter bewegingloos naast een struik ligt.

Ze schuift naar de uiterste hoek van de vensterbank, haar nachtjapon schort omhoog terwijl ze over de rand schuift, de nachtwind is koud aan haar huid, de stenen van de buitenmuur schaven haar knieën, dan hangt ze aan haar handen.

Pas op het moment dat een van haat vertrokken gezicht boven haar verschijnt, laat ze los.

Bert Verdonk heeft Derk uit bed gebeld. “Jouw toko staat in brand, ik hoor het net over de politieradio.”

Tien minuten later kijkt Derk zwijgend naar de vlammen die hoog oplaaien uit de ramen van de praktijk. Geen redden aan, dat is duidelijk.

“Daar gaat de rest van je dossiers,” mompelt Verdonk naast hem. “Ze moeten jullie trouwens wel hebben, godallemachtig, een B-film is er niets bij.”

“Wat bedoel je?” vraagt Derk, zijn gedachten maar half bij de opmerking van de journalist.

“Vanavond die toestand met de dochter van Anne Verheul waar je het laatst over had. Er zat een gek achter haar aan, in een huis waar ze aan het oppassen was. Alweer dank aan de politieradio. En nu dit.”

Hij geeft de fotograaf een wenk, en even wordt Derk verblind door het flitslicht.

“‘Verslagen kijkt psychiater Steggerda toe hoe zijn levenswerk afbrandt…’ Lijkt je dat een goed bijschrift?”

“Uitstekend,” zegt Derk.

Hij heeft Marleen ontdekt, haar armen om een huilende Wil. Hoe weet iedereen toch zo razendsnel wat er gebeurt? De tamtam werkt feilloos, daar kan de moderne techniek niet tegenop.

“Ik vind het zo erg, Derk!” Marleen heeft tranen in haar ogen.

Wil kan alleen maar snikken.

“Zou Anne het weten?”

“Ik heb haar gebeld,” snuft Wil. “Er werd niet opgenomen.”

Zwijgend kijken ze toe als het dak instort, rook walmt in dikke wolken tussen verkoold hout, hier en daar ontstaan kleine vuurtjes, die snel gedoofd worden door brandweermannen die er met hun persmaskers uitzien alsof ze in een RoboCop-film meespelen.

“Oké meisjes, morgenochtend om tien uur bij mij thuis. Crisisberaad.” Derk aait ze even over hun wang.

“Ga je al weg?”

“Wat moet ik hier nog? Ik hoor morgen wel of er iets over is van het cliëntenbestand, maar het lijkt me onwaarschijnlijk.”

In een opwelling neemt hij een andere route naar huis dan normaal. De lampen in haar tuin branden niet, en dat is vreemd, want Anne heeft hem uitgebreid verteld wat een veilig gevoel het haar geeft dat het huis rondom verlicht is ‘s nachts. En uitgerekend vannacht, nadat er kennelijk iets bedreigends is gebeurd met haar dochter, is het huis in donker gehuld.

Hij voelt zich opgelaten als hij zijn auto parkeert en uitstapt. Hoe Anne haar leven wil inrichten is iets wat hem totaal niet aangaat, en hij wil niet bemoeizuchtig zijn. Aan de andere kant, ze hoeft niet te weten dat hij om haar huis heeft gelopen. Als alles oké is, is hij zo weer vertrokken, hoe eerder hoe liever wat hem betreft, want hij is toe aan een stevige borrel.

De nacht is trouwens wel erg donker, met het dichte wolkendek dat hoog boven hem voortjaagt en sporadisch een stukje zicht op de maan toont. Hij duwt het hek open en loopt de tuin in, langs de ramen van de voorkamer naar de zijkant van het huis. Zijn oren gespitst op het geringste geluid, zoals dat automatisch gebeurt als een van de overige zintuigen uitgeschakeld is. Misschien dat hij daardoor het zachte geluid hoort, dat op kreunen lijkt maar dat door de wind wordt meegenomen voordat hij er zeker van is.

Hij loopt met zachte stappen over het gras. De zijtuin is omzoomd met struiken die op onregelmatige afstand van elkaar tot bijna tegen de gevel groeien. Vanuit een open raam op de eerste verdieping vormt lamplicht een rechthoek op de grond, waarin hij nu duidelijk een roerloze figuur onderscheidt. Anne. En niet ver daar vandaan Moniek, nauwelijks aanspreekbaar, in een vreemde houding half onder de struiken, haar stem zacht klagend als die van een pup.

De eersten die aan hun bedden staan, zijn Marleen en Wil. Ze staren vol ontzag naar de drie grote brokken gips die boven de bedden in katrollen hangen, een overweldigende hoeveelheid in een niet al te grote ziekenkamer. Het gips om Annes been is maagdelijk wit, dat om de benen van Moniek vol handtekeningen en karikaturen die klasgenoten erop aangebracht hebben.

Derk is bezig met een noodoplossing in een gebouw van de wijkzorg, melden ze. Er is een advertentie geplaatst, of mensen die in therapie waren zich willen melden, want alle adresgegevens zijn bij de brand verloren gegaan, en in elk geval moeten de lopende therapieën afgehandeld worden. Hoe het daarna verder zal gaan, weten ze niet. Hij zegt er weinig over. Ze vragen zich af of hij er eigenlijk wel zin in heeft om opnieuw een praktijk op te bouwen. Weet Anne er soms iets van?

Maar ze heeft geen idee, en eerlijk gezegd kan het haar op dit moment niet echt schelen, er zijn te veel andere dingen waarover ze wil nadenken.

“Ik zal er in elk geval niet meer bij zijn,” zegt Marleen. “Ik ga verhuizen, ik kan een woonboot overnemen aan de Amstel, zo’n kans krijg ik voorlopig niet meer, en een baan vinden in Amsterdam is zo moeilijk niet.” Ze spreekt niet uit dat het te moeilijk voor haar is om te blijven wonen in de plaats waar haar grote liefde een nieuw leven met zijn vrouw is begonnen, en waar ze hem elk moment tegen het lijf kan lopen. Wat heeft het voor zin om over zulke dingen te praten? Ze worden er niet makkelijker door.

Wil kucht opvallend, en als ze naar haar kijken kleurt haar gezicht bloedrood. “Ik zal er ook niet lang meer bij zijn,” zegt ze. “Ik ben in verwachting en ik peins er niet over om tussen de crèche en mijn werk heen en weer te rennen.”

“Kom hier, mens!” zegt Anne, en spreidt haar armen. “Wat ben ik blij voor je!”

Derk weet inderdaad niet of hij met de praktijk door wil gaan, vertelt hij nadat hij een enorm voorjaarsboeket in een vaas heeft gepropt, de gipsen benen heeft bewonderd en zijn handtekening op het been van Moniek heeft gezet. De gedachte aan business as usual trekt hem totaal niet. “Ik zou er wel een jaartje tussenuit willen. Samen met Nash een wereldreis maken. Het zal goed voor haar zijn om uit die modewereld te stappen, ze gaat kapot aan de eisen die ze aan haar lichaam stelt, en gelukkig begint ze dat nu eindelijk zelf ook in te zien. En wat mijzelf betreft, een jaartje niet naar de problemen van anderen te hoeven luisteren trekt me wel aan. Maar hoe zit het met jou, Anne, hoe wil jij verder?”

“Geen idee,” zegt ze. “Ik ben er op dit moment nog totaal niet mee bezig. Maar met mij komt het echt wel goed, ook zonder de praktijk. Ik maak me eerlijk gezegd meer zorgen over Marcel Bongers, die zo vol wrok en haat zit. Hij moet dringend opgenomen worden, en in plaats daarvan zwerft hij weer ergens rond.”

“Ze denken dat hij de grens over is,” zegt Derk. “Hij weet verdomd goed dat hij zich in Nederland niet meer kan laten zien. Zijn signalement is al twee keer op televisie geweest.”

“Wat gaat er met hem gebeuren als hij gepakt wordt?” vraagt Moniek.

“Dan zijn we voorgoed van hem af. Als er iemand in aanmerking komt voor een longstay-afdeling is het Bongers.”

In de dagen dat ze naast elkaar in het ziekenhuis liggen geeft Moniek steeds meer prijs van wat zich tussen haar en Marcel heeft afgespeeld, zich niet bewust van het effect op haar moeder, die tijdens het luisteren met enige ironie afrekent met haar overtrokken ideaalbeeld van hun moeder-dochterrelatie. Openheid, wederzijds begrip, vertrouwen op het verantwoordelijkheidsgevoel van je dochter…wat heeft ze zichzelf toch allemaal wijsgemaakt in haar verlangen het er beter af te brengen dan haar eigen moeder.

Natuurlijk is haar dochter eerlijk en open, totdat het haar belangen te zeer doorkruist. Gewoon een doorsneemens dus.

Aan één aspect van Monieks verhaal zal ze de komende tijd aandacht moeten besteden, beseft ze: de klap die haar zelfvertrouwen heeft gekregen nu blijkt dat de man die belangstelling voor haar leek te hebben, haar gebruikte om zijn doel te bereiken. Een wijze levensles, dat wel, maar niet eentje waarop een zestienjarige zit te wachten.

Terwijl Moniek en Anne naar een aflevering van hun favoriete televisieserie kijken verschijnt op een andere zender de foto met het bijna dagelijks herhaalde opsporingsbericht van Marcel Bongers. Een psychopaat die met geweld probeerde zijn dochter te ontvoeren en vervolgens een overval pleegde op het huis van de psychologe die hij al een aantal weken stalkte, waarna hij de praktijk waar ze werkte in brand stak. De man, die als zeer gevaarlijk geldt, is vervolgens opnieuw spoorloos verdwenen. Het publiek wordt aangeraden hem niet zelf aan te houden, maar zijn verblijfplaats te melden aan de dichtstbijzijnde politiepost.

Marcel Bongers ziet het opsporingsbericht overigens ook niet. Het heeft hem een paar dagen gekost, maar toen wist hij in welke kliniek de bitch en haar mollige dochter zijn opgenomen. Hij heeft er al poolshoogte genomen, het was een fluitje van een cent om aan de kleren te komen die de mannelijke verpleegkundigen in de kliniek dragen, en ze staan hem goed, concludeert hij terwijl hij zichzelf in de spiegel bekijkt. Geen mens zal het opvallen als hij bij het wisselen van diensten naar binnen loopt.

Hij verheugt zich nu al op de gezichten van de bitch en haar dochter als hij hun kamer binnen stapt en “Surprise!” zegt.

 

EINDE