Proloog

De klap is enorm. Steen dat glas raakt en er in dezelfde fractie van een seconde doorheen gaat. Puntige scherven volgen de baan die de baksteen aflegt van ruit naar eettafel, waar hij met een dof geluid terechtkomt op de aardewerk schaal met boerenkool. Grote groene klodders op de eikenhouten tafel en de bordeauxrode placemats. Een driehoekige scherf staat rechtop in een restant rookworst waaraan nog een roodgrijs koordje met een loodje zit. De gescheurde vitrage bolt op in de avondwind.

In de deuropening lijkt Anne Verheul bevroren in de houding waarin ze stond toen de baksteen de ruit raakte, twee borden met bestek erop in haar handen, een uitdrukking van totale verbijstering op haar gezicht.

Alsof ze een eigen leven leiden, glijden de borden tussen haar handen vandaan. Eerst kletteren de vorken en messen op de tegels. Dan, met een dof geluid van brekend aardewerk, volgen de borden.

Stilte.

De stem van Moniek, die schreeuwend de trap af komt, zich langs Anne wringt, scherven vergruizen onder haar laarzen, de ravage in zich opneemt en zich in één beweging omkeert en naar de voordeur rent.

“Néé!” Anne haalt haar dochter in op het moment dat die de deur open wil doen.

“Niet naar buiten gaan!”

“Denk je dat ik die klootzak laat gaan?!”

Haar dochter wint de worsteling en trekt de deur open.

Moniek rent naar het tuinhek, ziet achterlichten om de hoek verdwijnen en loopt langzaam terug. Grind knarst onder haar voeten, aan de hemel zijn tussen wolkenslierten door een paar sterren zichtbaar. Het is een koele voorjaarsavond, nog maar net donker, in bijna alle huizen zijn de lichten al aan.

In de kamer heeft Anne zich op een stoel laten zakken. Ze staart naar de baksteen, waarop behalve klodders stamppot nog iets anders zit, een opgevouwen stuk wit papier, aan de steen bevestigd met zwarte tape…

Moniek veegt zorgvuldig de glassplinters van een stoel voordat ze gaat zitten. “Heb je de politie gebeld?” vraagt ze.

Anne schudt ontkennend haar hoofd.

“Zal ik het even doen?”

Moniek vist haar mobieitje uit de zak van haar jeans.

“Straks,” zegt Anne. “Het heeft geen haast. Wat denk je dat ze zullen doen? Een buurtonderzoek met dertig rechercheurs omdat er een ruit is ingegooid? Ik heb een proces-verbaal nodig, voor de verzekering, maar dat kan zo ook nog wel.”

Ze staat op, pakt tussen vingers en duim de baksteen en ziet dat haar handen trillen, iets wat haar ergert maar waaraan ze weinig kan doen.

Ze peutert de tape los en vouwt langzaam het A-viertje open.

Zwarte viltstift letters die de helft van het papier vullen. Weinig tekst. Vier woorden om precies te zijn.

“IK DENK AAN JE!”

“Mag ik het op school vertellen? Dat ik daarom niets aan mijn proefwerk heb gedaan?” heeft Moniek gevraagd toen ze naar boven ging. “Nee,” heeft Anne gezegd. “Daar zou je toch anders ook niets aan gedaan hebben?” Mokkend was haar dochter de kamer uit gelopen, waarna zijzelf, zoals iedere avond, met de krant op de bank was gaan zitten.

Het raam is dichtgetimmerd door een servicedienst waarvan ze het adres van de politie heeft gekregen.

“Hebt u vijanden?”

“Niet dat ik weet.”

Veel meer werd er eigenlijk niet gevraagd. Een onbeduidende zaak waaraan niet te veel tijd besteed moest worden.

De jongste van de twee vrouwelijke agenten was een cliënt van een paar jaar tevoren, een incestslachtoffer. De therapie, die bijna een jaar had geduurd, was afgesloten met een brief aan de vader. De vrouw had in Anne direct haar therapeut herkend en had na de eerste geschokte blik haar ogen ontweken.

En daar zit ze nu. Psycholoog en moeder van een tienerdochter die ervan overtuigd is dat ze in het leven van haar moeder op de tweede plaats komt. Na al die zielige, treurige, verwarde, door het leven ontmoedigde mensen die elke dag opnieuw op haar inzet mogen rekenen. Er is ook een vader, hij heet Willem, en veel verder dan het verwekken van deze dochter is zijn taak in hun relatie niet gegaan.

Klopt niet helemaal. Ze hebben hartstochtelijk van elkaar gehouden, jammer alleen dat er in de loop van hun huwelijk wat slordigheden in hun relatie waren geslopen. Slordigheden die vrouwennamen droegen. Ze waren gescheiden, omdat Anne er genoeg van had. Een kwestie van net één vrouwennaam te veel. Sindsdien verdeelt ze haar tijd tussen haar werk, haar dochter en haar moeder. Veel ruimte voor een sociaal leven blijft er niet over.

Met een beetje moeite kan ze Derk, met wie ze samen de praktijk heeft opgericht, als een vriend beschouwen, althans, als iemand van wie ze weet dat ze een beroep op hem kan doen in geval van nood. En ook Willem zal haar desgevraagd bijstaan. Dat is goed om te weten, maar soms zou het prettig zijn om gewoon eens een praatje met iemand te maken, zoals ze gewend was in haar vorige woonplaats.

Met de vriendinnen van toen heeft ze nog maar zelden contact, en aan het aangaan van nieuwe vriendschappen is ze niet toegekomen. Een sociaal leven opbouwen kost nu eenmaal tijd en energie, anders kun je er net zo goed niet aan beginnen, en dat heeft ze dan ook niet gedaan.

Anne zou een vrouw met een dergelijk verhaal onmiddellijk aannemen als cliënt, maar wat moet je als het jezelf betreft?

Anne pakt de krant en probeert van zich af te zetten dat iemand haar vanavond op een wel heel onalledaagse manier een nogal intieme boodschap heeft gestuurd.

“IK DENK AAN JE!”

Hij kreeg een erectie op het moment dat de baksteen zijn hand verliet, naar het raam suisde en er doorheen.

Zelden had hij een mooier geluid gehoord dan de doffe klap van steen op glas, en iets mooiers gezien dan de explosie van glassplinters, een glinsterende fontein in het licht van de lamp boven de tafel, als de staan van een komeet achter de baksteen aan.

Hij had toegekeken hoe moeder en dochter tegenover elkaar aan tafel zaten. Praten en eten, de gezelligheid van mensen die bij elkaar horen en die hij nauwelijks kon verdragen, zeker van die twee niet.

Hij had gewacht tot ze van tafel waren opgestaan, het was niet zijn bedoeling om ze te verwonden.

Nog niet in elk geval.

Graag was hij gebleven om hun reacties te zien, maar het leek voor de hand te liggen dat er iemand naar buiten zou komen, dus was hij snel in zijn auto gestapt waarvan hij de motor had laten draaien.

Vlak voordat hij de hoek om reed, zag hij in zijn achteruitkijkspiegel de dochter de straat op rennen, een te dikke tiener met de bijbehorende ongracieuze motoriek die hij kende van de keren dat hij haar gevolgd had.

Hij voelde zich opgefokt, adrenaline stroomde doorzijn aderen, hij was naar de hoerenbuurt gegaan maar Sonja was bezet, zodat hij in de buurt van het industrieterrein een heroïnehoertje oppikte. Niet ver daar vandaan beukte hij op haar in, haar neusbeentje kraakte onder zijn vuistslagen en hij duwde haar pas uit de auto toen ze bewegingloos dwars in de stoel lag.

Het enige lichtpunt van de avond was de gedachte aan de baksteen, waarmee hij de eerste stap had gezet om het leven van die bitch te verzieken.