3
Hij weet dat ze het niet prettig vindt als hij haar belt, en dat is zacht uitgedrukt. Hij hoort schrik in haar stem en vervolgens afkeer.
Ze wil niet met hem geconfronteerd worden. Het liefst zou ze zijn bestaan vergeten, inclusief het onbelangrijke detail dat haar kind door hem verwekt is.
Hij heeft afgedaan voor haar, sinds de bitch haar verteld heeft dat hij een ongeneeslijke psychische stoornis heeft. Iets wat Karin vertelde alsof het de gewoonste zaak van de wereld is dat je door iemand ‘gek’ wordt verklaard. Als dat werkelijk zo zou zijn hadden ze hem niet hoeven opnemen, dat kan ze toch zelf ook wel bedenken.
Hij heeft zijn tijd in de kliniek uitgezeten. Hij begrijpt wat hij heeft aangericht, maar zij moet begrijpen dat hij veranderd is in een man met een psychiater en medicijnen, allemaal met het oog op later, een later met haar en het kind.
Dat van die psychiater liegt hij, net zoals hij over de medicijnen liegt.
In de kliniek is hij behandeld en heeft hij trouw geslikt wat ze hem kwamen brengen, dat is belangrijk want het wordt in zijn dossier geschreven, en zo’n document steekt op de meest onverwachte momenten de kop op en dan kan het maar beter positief zijn wat er in staat.
Eenmaal buiten de deur heeft hij de medicijnen weggespoeld in de wc, die zelfde dag nog. Hij is niet ziek. En mensen die niet ziek zijn hebben geen artsen en geen medicijnen nodig, zo simpel ligt het. Dat regelmatig en trouw medicijngebruik de kans op een hanteerbaar leven vergroot, heeft hij als flauwekul terzijde geschoven. Dokterspraat. En met dokters is hij eens en voorgoed klaar, zeker met het genre dokters dat probeert je schedel te lichten om in je hoofd te peuteren.
Maar dat hoeft zij niet te weten.
Hij is niet, zoals zij, klaar met het verleden, niet met haar en niet met het kind dat hij nog nooit heeft vastgehouden.
Dus blijft hij haar bellen.
“Ik wil mijn kind zien,” zegt hij.
“Ik laat je niet binnen, dat weet je.”
Het is een herhaling van zetten, en hij voelt de woede heet en branderig als gal in zich opkomen.
Maar deze keer beheerst hij zich, want op dit punt en om deze reden loopt het altijd stuk: hij wordt razend en zegt dingen die hij op het moment zelf al betreurt, bijvoorbeeld dat het ook zijn huis is. Dat hij haar eruit kan laten zetten. Dat hij zijn kind kan claimen en bij haar weg kan laten halen. Dat hij haar leven kan vernietigen als hij zou willen.
Hij zegt zulke dingen niet meer, omdat hij heeft bedacht dat hij van tactiek moet veranderen als hij ooit iets wil bereiken bij haar. Dat het kind misschien niet het doel is dat elk middel heiligt.
Dus zegt hij, na een pauze waarin hij zijn vuisten balt en ontspant en diep adem haalt: “En ergens anders dan? Ik kan jullie toch ergens anders ontmoeten? ”
Aarzeling in haar stem. “Waar…?”
“Waar jij wilt. In een café, ergens waar we een beetje rustig kunnen praten, en waar ik de baby kan zien en misschien even kan vasthouden.”
“‘Ik moet erover nadenken,” zegt ze.
“‘Mijn kind…” zegt hij. “‘Ik wil zo graag mijn kind zien.”
“Ik denk erover na.”
De verbinding wordt verbroken. Maar in elk gevalblijft hij deze keer achter met hoop, hoe minimaal ook.
Het is ongelooflijk wat je kunt bereiken als je bereid bent om jezelf te vernederen.
Hij heeft het in de kliniek al gemerkt. “Dokter, ik voel me zo veel beter nu ik eindelijk eens met iemand kan praten die me begrijpt!” Dat is iets wat ze graag horen en dat vertaald wordt in goede aantekeningen in zijn dossier en meer vrijheden dan de andere patiënten krijgen.
Natuurlijk heeft hij wraak genomen, niet meteen na zijn ontslag, daar is hij te slim voor, maar een maand later. Zijn handen om de keel van zijn psychiater, precies zoals hij iedere keer dat hij tegenover hem zat had gefantaseerd. Een beschadigd strottenhoofd, las hij de volgende dagin de krant. Moeten mensen maar niet denken dat ze beter zijn dan hij.
Bij haar werkt het ook dat hij zich inhoudt en aanpast. Bovendien meent hij wat hij tegen haar zegt. Het verlangen naar zijn kind is iets wat hij zelf ook niet goed begrijpt.
De mensen in zijn leven zijn altijd inwisselbaar geweest, wat niet onbegrijpelijk is voor iemand van wie de moeder opstapte toen hij en zijn twee zusjes nog geen vijf jaar oud waren. Drie peuters, achtergelaten onder de hoede van een vader die zichzelf vervloekte omdat hij niet als eerste op het idee wasgekomen om ertussenuit te knijpen. Maar met voldoende verantwoordelijkheidsgevoel om iets aan de opvoeding en de verzorging van zijn kinderen te doen.
De ene vriendin na de andere kwam hem zogenaamd bijstaan in die taak, het was nauwelijks de moeite om hun namen te onthouden. Annie. Hetty. Willie. Marga. Truus. Johanna…Hij gaf niet om ze, en zij niet om hem. Waar had hij het moeten leren? Hij was als kind meer op straat dan thuis geweest, berucht om wat je nauwelijks nog kwajongensstreken kon noemen. Katten in een zak met stenen verzuipen en kijken totdat er geen luchtbelletje het wateroppervlak meer verstoorde. Kikkers opblazen met een rietje. Passerende honden kreupel trappen. Dat hij niets voelde wat ook maar in de verste verte met emotie of schuldgevoel te maken had, was niet iets wat hem bevreemdde. Als hij zich er al in verdiept zou hebben, zou hij gezegd hebben dat het makkelijk is om zo in elkaar te zitten en de reden dat hij geen traan laat als zijn vader hem met zijn broekriem slaat, iedere keer als er weer een buur is komen klagen.
Maar door dit kind is alles anders geworden. Dit kind dat hij zelfs niet vast mag houden geeft hem een intens gevoel dat hij herkennen zou als liefde, als dat gevoel ooit eerder aan de orde was geweest in zijn leven.
Het verslag van het intakegesprek van de familie Van Hemert oogt niet al te ingewikkeld. Anne leest het door terwijl ze achter haar bureau een beker koffie drinkt en bedenkt dat er toch eindelijk eens een behoorlijk apparaat moet komen, of Derk dat nu nodig vindt of niet. Er zijn grenzen aan de mate waarin je genoegen moet nemen met inferieure kwaliteit, zelfs als je gewend bent geen al te hoge eisen te stellen.
Ze legt het dossier voor zich neer en leunt achterover. Door de ramen van haar kamer ziet ze wolken in alle denkbare tinten tussen loodgrijs en grauw voorbij jagen. Schakeringen en kleurnuances die het geweldig doen in de polderlandschappen van Weissenbruch, maar vanuit een aftandse praktijkruimte in een volksbuurt heeft het wolkendek minder elan. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het een behoorlijk deprimerende aanblik biedt…Je zou ook kunnen zeggen dat het weer aansluit op haar stemming.
Uit het gesprek met de moeder is duidelijk geworden dat er in het gezin Van Hemert het een en ander aan de hand is, en dat de problemen zijn terug te voeren op een gebrek aan gezag van de ouders. Vader probeert met straffe hand zijn drie dochters in het gareel te houden, moeder is het daar niet mee eens maar heeft de strijd met hem opgegeven, de meisjes doen waar ze zin in hebben en therapie moet uitkomst bieden.
Een gigantische herrie die van het ene moment op het andere de praktijk vult, kondigt de komst van Annes nieuwe cliënten aan. Ze komt achter haar bureau vandaan en onderdrukt de glimlach op haar gezicht als ze in de deuropening de scène gadeslaat die zich tussen de praktijkdeur en de balie van een verbijsterde Wil afspeelt.
Het gezin Van Hemert oogt en klinkt als lawaaiig volkstoneel. De hoofdrol is duidelijk in handen van de oudste dochter, een blond meisje van een jaar of zestien dat probeert rechtsomkeert te maken maar in een houdgreep wordt gehouden door een grimmig kijkende vader, tegen wie ze zonder succes “Laat me los klootzak!” roept.
Niet voor het eerst in confrontaties met meisjes in de leeftijd van haar eigen dochter vindt Anne dat ze van geluk mag spreken met een kind dat tot nu toe nooit met grote problemen is thuisgekomen.
Veel tijd voor zulke tevreden overpeinzingen is er trouwens niet. De aantrekkelijke maar vermoeid ogende vrouw die de stoet sluit kijkt haar vragend aan, en Anne loopt met een boog om de worstelende vader en dochter naar haar toe. Naast haar staan twee kleinere blonde exemplaren elkaar giechelend aan te stoten, ze herkent het type in één oogopslag: kleine loedertjes die er wel bij varen dat alle negatieve aandacht in het gezin ontlading vindt bij hun grote zus, zodat ze die naar hartelust en met succes de schuld kunnen geven van hun eigen streekjes.
Anne stelt zich voor en leidt de kleine karavaan haar kamer binnen, waar Wil tussen de middag al extra stoelen heeft neergezet.
Er wordt uitputtend geruzied over wie er op welke stoel gaat zitten, de jongere zusjes, die Dorien en Sasha blijken te heten, willen niet naast de oudste zitten, die op haar beurt niet naast haar vader wil zitten, die weer vindt dat zijn vrouw en hij naast elkaar moeten zitten met Heleen ertussen.
Anne kijkt, wacht en luistert. Als iedereen ten slotte min of meer naar wens zit, keren vijf afwachtende gezichten zich naar haar.
Ze laat mevrouw Van Hemert als eerste haar verhaal doen. Een treurig maar niet uitzonderlijk relaas van gezinsruzies, die beginnen op het moment van opstaan om vervolgens de hele dag door te gaan, goddank onderbroken door het schoolgaan van de kinderen. De oorzaken van de ruzies zijn legio en op zich onbelangrijk. Douches, handdoeken, de kleren, het ontbijt, zelfs het weer is onderwerp omdat de meisjes er dan met elkaars regencapes vandoor proberen te gaan.
Mevrouw Van Hemert haalt vermoeid haar schouders op. Nee, haar best om er iets van te maken doet ze allang niet meer, omdat het toch geen zin heeft. Haar enige bondgenoot is de klok, op gezette tijden keert de stilte in huis weer en kan zij met een barstende hoofdpijn op haar bed gaan liggen.
“Maar hoe beginnen die ruzies?” wil Anne weten. “Ruzies ontstaan toch niet zomaar?”
Vier van de vijf hoofden draaien op hetzelfde moment richting Heleen, die hartstochtelijk roept dat zij altijd de schuld krijgt maar dat die twee valse krengen veel meer uithalen. “Maar met hém heb ik altijd ruzie!” voegt ze er ongevraagd aan toe, met een vuile blik richting haar vader.
Wonderlijk genoeg is iedereen het daar volkomen mee eens. Heleen en haar vader, dat is water en vuur.
Anne verlegt het gesprek naar meneer Van Hemert, die maar al te graag wil praten over alles wat hem dwarszit binnen zijn gezin. Zijn dochter Heleen heeft de gewoonte erbij te lopen als…nou ja…als een hoertje. Extreem korte rokjes, laarzen met stilettohakken, naveltruitjes.
En hij vertikt het om een dochter van hem zo de straat op te laten gaan, dus moet ze zich van hem verkleden zodra ze in een van die snollerige outfits beneden komt. En dat verdomt ze ten enenmale, zodat ze vaker wel dan niet zonder ontbijt de deur uit rent, wat hem wel degelijk dwarszit omdat de waarde van een gezond, verantwoord ontbijt voor kinderen die nog in de groei zijn gevoegelijk bekend verondersteld mag worden, ook al is hij kennelijk de enige in dit gezin met een dergelijk verantwoordelijkheidsgevoel terwijl je dat toch ook zou mogen verwachten van de moeder.
Het echtpaar wisselt een blik, in zijn ogen triomf omdat hij het maar eens goed gezegd heeft tegen deze therapeute, die natuurlijk meteen heeft ingeschat dat hij de enige in het gezin is met gezond verstand, in die van haar meent Anne iets te zien wat het beste met ‘geringschatting’ omschreven kan worden.
Heleen heeft inmiddels luid meegedeeld dat iedereen er zo bij loopt op school, waarop haar zusjes roepen dat het niet waar is en dat mensen Heieens kleren bespottelijk vinden.
“Hoe denk je dat ze jullie vinden!” pareert Heleen.
“En nu houden jullie even je mond,” zegt Anne.
Er valt een verbijsterde stilte.
Anne maakt van de plotselinge rust gebruik om mevrouw Van Hemert weer bij het gesprek te betrekken.
Klopt het dat haar man meer kritiek heeft op Heleen dan zijzelf?
Ze antwoordt tactvol dat haar man een beetje conservatief is. Echt enthousiast is ze zelf ook niet over de kleding van haar oudste dochter, maar zo gaan meisjes van die leeftijd tegenwoordig nou eenmaal gekleed.
“Niet mijn dochter!” interrumpeert haar man.
Zijn vrouw praat verder alsof ze hem niet heeft gehoord. Dus als haar man niet in de buurt is, zijn er geen problemen over Heieens kleding, en dat scheelt een boel geruzie.
Van Hemert ziet eruit als iemand die ontdekt dat hij op drijfzand terecht is gekomen.
“Het komt er dus op neer dat Heleen te maken heeft met de tegenstrijdige mening van haar ouders,” merkt Anne op.
“Als ik het niet dacht, wij hebben het gedaan!” roept Van Hemert en kijkt zijn vrouw veelbetekenend aan.
“U hebt volkomen gelijk. Als ik ja zeg, dan zegt mijn man nee,” reageert ze kalm.
Hij werpt haar opnieuw een gewonde blik toe, die ze negeert.
“Zijn er ook dingen waar u hetzelfde over denkt?” wil Anne weten.
Mevrouw Van Hemert kijkt even naar haar man en zwijgt.
Als één ding duidelijk wordt uit haar lichaamstaai, is het dat ze het een beetje gehad heeft met hem.
“Hoe komt uw dochter trouwens aan die kleren,” informeert Anne.
De blonde meisjes roepen opgewonden dat die trut haar eigen kleren mag kopen van geld dat ze van hun moeder krijgt.
“Kleedgeld dus,” begrijpt Anne.
“Geen sprake van,” zegt Van Hemert, terwijl zijn vrouw ‘Min of meer’ zegt.
“Dan hebben wij er ook recht op,” roepen de meisjes in koor.
“Ik wil jullie niet horen, ik ben nu in gesprek met jullie ouders,” zegt Anne streng.
Heleen steekt in een bliksemsnelle beweging haar middelvinger op naar haar zusjes, die overdreven “Ooo…!” roepen en op haar wijzen, iets wat door de volwassenen genegeerd wordt.
“Wat vindt u ervan, alle drie uw dochters kleedgeld of alleen Heleen?”
Het echtpaar verstart bij de gedachte dat ze tot een duidelijke uitspraak moeten komen. Er worden blikken gewisseld.
“Geen sprake van,” zegt Van Hemert als eerste kordaat. Hij ziet Anne vragend kijken en voegt eraan toe: “In geen geval alle drie!”
Zijn vrouw aarzelt nog.
“Wat zal het worden,” dwingt Anne.
“Alleen kleedgeld voor Heleen,” zegt ze en ontwijkt de verwijtende, verontwaardigde blikken van haar jongste dochters.
“Je kreeg ze aardig stil,” zegt Marleen bewonderend. “Ik zag het stel bij je naar binnen gaan en ik benijdde je niet. Hoe is het mogelijk dat mensen het zo uit de hand laten lopen?”
“Daar hoef je niets voor te doen, alleen maar dingen voor te laten,” zegt Derk, die er met een stapeltje dossiers in zijn hand bij is komen staan. “Gemakzucht en de wens om aardig gevonden te worden, de maatschappij gaat eraan te gronde, de ouders voorop.”
Hij loopt naar de balie en legt de dossiers neer.
“Meent hij dat nou?” vraagt Marleen zacht.
“Gedeeltelijk,” zegt Anne. “En gedeeltelijk ben ik het met hem eens ook. Wat hebben kinderen aan ouders die over zich laten lopen omdat ze zo graag aardig gevonden willen worden, wat voor volwassenen krijg je daarmee?”
Van achter haar balie zegt Wil: “Als ik kinderen had zou ik het wel weten. Consequent zijn, daar gaat het om. Zo moeilijk is dat toch niet?”
Anne kijkt haar aan met liefdevolle spot in haar ogen.
“Als mensen net zo veel aandacht aan de opvoeding van hun kinderen zouden besteden als aan die van hun hond, zouden er een boel problemen voorkomen worden,” zegt Derk. “Het is toch van de gekke, al die puppycursussen met baasjes en vrouwtjes die geen loopje met zich laten nemen door hun hond, en thuis worden ze afgeblaft door hun kids.”
“Derk!” zegt Anne. “Wat is er met jou?”
“Huiselijk geluk dat zich wreekt.” Hij steekt een hand op en verdwijnt.
Anne kijkt hem peinzend na. Het gaat weer dezelfde kant met hem op als de vorige keer met Natasha. Vanaf dag één is hij begonnen een muur om zich op te trekken. Niet meer te benaderen, een arrogante klojo, niet geïnteresseerd in de mensen om zich heen, zelfs voor zijn collega’s heeft hij nauwelijks nog belangstelling, terwijl die voor die tijd ook al niet bepaald overdadig was. Wat dat is met die Natasha begrijpt Anne niet, maar je zou denken dat ze een desastreuze invloed op hem heeft.
Derks enige lege uur deze dag, waarin hij zich voorgenomen had eindelijk eens verder te werken aan een artikel over directieve therapie voor zijn vakblad, is ingevuld met een spoedafspraak met het echtpaar Hennis. Hij heeft geen zin in ze, maar als dat het criterium is blijven er niet veel cliënten over, beseft hij maar al te goed.
Zijn tegenzin zet hij om in hartelijkheid, zodat de ogen van mevrouw Hennis oplichten, maar haar man blijft de bezorgde blik houden waarmee hij Derks kamer is binnen gekomen.
Ze heeft een terugval gehad, vertelt mevrouw Hennis. Ze heeft toch weer een paar dingen weggepakt, niet zo veel als vroeger, dat kan niet meer nu ze die wijde jas heeft vervangen door een strak jasje zonder zakken en een doorzichtige boodschappentas gebruikt. Maar toch. Gelukkig is ze deze keer niet gesnapt.
Ze heeft haar man nog gebeld toen ze de neiging om ‘uit stelen te gaan’ voelde opkomen, maar hij liet zeggen dat hij in vergadering was en later zou terugbellen. De triomf ligt dik op haar gezicht als ze het vertelt.
Maar niet lang. Denkt ze soms dat het een vrijbrief is om te stelen, als haar man toevallig even niet beschikbaar is? wil Derk weten.
Haar gezicht ondergaat een metamorfose. De bibberende clownsmond lijkt groter.
“U had iemand anders kunnen bellen. Een vriendin. Uw moeder. Uw man is toch niet verantwoordelijk voor u?”
Al pratend windt hij zich werkelijk een beetje op. Alsof mevrouw Hennis er iets aan kan doen dat hij die ochtend alweer ruzie heeft gehad met Natasha. Ditmaal over het bezoek van zijn ouders deze avond. Doodsbang is ze voor de confrontatie met de in haar ogen bekakte mensen. Ze moest eens weten. Zijn moeder is een harpij zonder gevoel voor humor, zijn vader een alcoholische rokkenjager. Tel uit je winst. En dan nu die Hennis weer. Mijn man kan niet aan de telefoon komen dus mag ik jatten!
“Als u alles op uw man afschuift, krijg ik hém straks in therapie,” zegt Derk.
Een onbedoeld gevolg van zijn uitval is dat meneer Hennis partij kiest voor zijn vrouw. Hij neemt haar hand in de zijne en geeft er bemoedigende klopjes op terwijl zij haar tranen probeert te bedwingen.
Ze hebben trouwens de spullen die mevrouw Hennis heeft gestolen, samen teruggebracht. Die man heeft meer guts dan Derk had verwacht, en dat maakt haar kans om het te redden aanmerkelijk groter.
“Hoe denkt u dat het verder zal gaan?” vraagt Derk.
Ze kijken elkaar aan. Eigenlijk vinden ze dat ze het nu verder samen maar moeten proberen. Als mevrouw Hennis tenminste terug mag komen als er weer iets is.
En natuurlijk mag dat.
Meneer Terborg komt de receptie binnen stappen als iemand die een klus komt klaren. De vergelijking met Bakker, de man die nog maar kort geleden Anne tegen de muur smakte en Derk een bloedneus sloeg, dringt zich niet zonder reden aan Wil op, en ze is meteen op haar hoede, haar hand dicht bij de telefoon.
“Ik wil die Marleen wel eens spreken!” eist hij. “Terborg is denaam!”
“Hebt u een afspraak?” informeert Wil, die donders goed weet dat er geen meneer Terborg in het afsprakenboek staat. Wel Mark Terborg, maar dat is pas vanmiddag. Dit moet de vader zijn.
“Over mijn zoon wil ik haar spreken. Die ze de vernieling in heeft geholpen. Dat noemt zich therapeut!” De man spreekt het woord met onverholen minachting uit.
Wonderlijk dat problemen bij therapieën zo vaak veroorzaakt worden door de omgeving van de cliënten, bedenkt Wil.
“Zeg maar tegen die Marleen dat de vader van Mark het niet pikt. Een gezonde Hollandse jongen veranderen in een nicht. Is ze nou helemaal besodemieterd.”
“U kunt hier niet zomaar een rel komen schoppen,” zegt Wil.
Meneer Terborg zegt dat hij dat best kan en dat het hem niet de minste moeite zal kosten.
Zijn stem wordt steeds luider en toch is Wil er zeker van dat hij geen fysiek geweld zal gaan gebruiken. Maar hinderlijk is het wel, dat geschreeuw dicht bij haar oor.
Tot haar ontsteltenis ziet ze Marleen met een jong meisje haar kamer uit komen. Ze lopen naar Wils bureau.
“Nieuwe afspraak?” vraagt Wil.
Terborg houdt zich goddank even koest, hij werpt onderzoekende blikken op Marleen, er niet zeker van of zij degene is die hij zoekt.
“Graag,” zegt het meisje. En tegen haar therapeut: “Tot volgende week en hartstikke bedankt, Marleen!”
Er gaat een schok door Terborg heen. “Ah, u bent dus Marleen!”
Marleen kijkt hem verbaasd aan.
“Deze meneer is de vader van Mark en hij wil graag met je spreken,” legt Wil uit.
“Een zaak voor de tuchtcommissie is het!” roept Terborg.
“Loopt u even met mij mee.” Marleen is al op weg naar haar kamer en hij volgt haar nadat hij een vuile blik op Wil heeft geworpen.
Marleen is een beetje trillerig als ze achter haar bureau gaat zitten. Woedende mensen, daar heeft ze altijd moeite mee gehad. Vooral als ze hun stem verheffen zoals Terborg zoeven deed.
“Wat heb jij met mijn zoon uitgehaald?”
Terborg is blijven staan.
Marleen kijkt hem oprecht verbaasd aan. “Het gaat heel goed met uw zoon,” zegt ze.
“Goed…?” Hij springt nu echt uit zijn vel. “Mijn zoon, die hier bij jou is gekomen als een gezonde Hollandse boy, is in een week tijd veranderd in een nicht. Goed noem je dat! Nou zullen we het verdomme helemaal krijgen. Gaatjes in z’n oren. Rondhangen in homobars met een vriend.”
Hij komt tegen het bureau van Marleen staan en buigt zich naar haar over. “Als mijn zoon homo was dan zou ik dat als vader het eerste geweten hebben.” Het woord ‘homo’ komt zijn mond uit alsof het naar braaksel smaakt.
“Weet u zeker dat u het wilde weten?”
Terborg geeft een klap op haar bureau. “Hou verdomme op met dat gepsychologiseer. Ik ben niet in therapie bij je.”
Ineens heeft Marleen genoeg van deze man die nooit iets van zijn eigen zoon heeft willen begrijpen en nu verhaal komt halen. Wist ze maar net als Anne wat je zeggen moet tegen onredelijke mensen, en hoe. Want ondertussen gaat die man maar door met zijn geschreeuw. Heeft het over flikkertenten waar zijn zoon in en uit loopt. En over het schandaal dat een vreemde juffrouw hem wijs probeert te maken dat hij zijn eigen zoon niet kent.
Ze staat op. “Het verbaast me niets dat u het niet wist. U lijkt me niet bepaald het soort vader om je hart bij uit te storten!” zegt ze woedend.
Terborg kijkt haar aan alsof hij op het punt staat haar te slaan, dan draait hij zich om. De deur slaat met een klap achter hem dicht.
Als Marleen even later met knikkende knieën haar kamer uit loopt, er zeker van dat hij inmiddels verdwenen is, hoort ze zijn opgewonden stem uit Derks kamer komen.
“O shit!” zegt ze hulpeloos.
“Hij wilde weten wie hier de baas is,” zegt Wil, alsof dat alles verklaart.
“Dat was niet handig, om tegen een vader te zeggen dat zijn zoon hem natuurlijk niets vertelt,” zegt Derk, als hij haar kamer binnen komt.
“Ik weet het. Maar hij maakte me zo kwaad met dat geschreeuw.”
“En dan trap je dus op zijn hart. Logisch toch!”
Marleen bijt op haar lip en zwijgt.
“Die man geeft veel meer om zijn zoon dan hij laat merken. Hij zit ermee dat hun verhouding zo slecht is. Het lijkt me geen gek idee om daar een gesprek over te hebben, Mark en zijn ouders, en jij en ik. Wat denk je?”
“Dat doet hij nooit. Zeker niet als hij weet dat ik erbij zit.”
“Ik denk het wel,” zegt Derk. “Die man is echt zo kwaad niet.”
Marleen houdt wijselijk voor zich dat ze daar heel andere gedachten over heeft.
Derks vader is aan zijn derde whisky bezig. Met genoegen kijkt hij over de rand van zijn glas naar Natasha, die een longdrink aan zijn vrouw overhandigt. Als ze zich een beetje vooroverbuigt, ziet hij de rand van een kanten slipje door haar panty heen. Hij had haar getaxeerd op een string, maar dit is wel zo smakelijk.
Zijn zoon heeft een spannender smaak dan hij indertijd had. Moet je zijn vrouw zien kijken, alsof dat meisje een adder is. De vergelijking amuseert hem.
“Zit niet zo stom te lachen!” snauwt zijn vrouw zacht.
Haar afkeurende gezicht oogt langer dan anders. Ze lijkt meer op een paard dan de meeste paarden, wat de boeiende vraag oproept of paarden van sommige andere paarden vinden dat ze op mensen lijken.
Het is een vraag waarover je met een glas in je hand diep na kunt denken. Hij grinnikt hardop.
“Nog een glaasje?” Natasha staat al naast zijn stoel.
“Nee, dat wil hij niet,” sist zijn vrouw.
“Ja, dat wil hij wel!” zegt Steggerda, en overhandigt zijn glas aan Natasha, die ermee naar de keuken loopt, de woedende blik van zijn vrouw negerend.
Jammer dat ze een beetje weinig vlees aan haar botten heeft, die Natasha, alhoewel, dat kontje!
“Zit niet zo te gluren,” zegt z’n vrouw.
Hij kijkt haar aan en onderdrukt een boer. “Heb jij het ook zo naar je zin?”
Natasha is scheef in een Philippe Starck-stoel gaan zitten, haar benen over elkaar geslagen, een rode pump met duizelingwekkend hoge hak bungelend aan een grote teen, waarvan het opvallende rood van de nagel door de taupekleurige panty schijnt. Ze bestudeert haar nagels en lijkt de aanwezigheid van Derks ouders vergeten te zijn.
Zijn vrouw richt haar venijn op haar. “Ik begrijp niet waar Derk blijft. Hij wist dat we zouden komen, een beetje egards mag je toch van je eigen zoon wel verwachten.”
“Hij heeft het druk,” zegt Natasha zonder op te kijken.
“En jij…hoe druk heb jij het?”
“Wisselend,” zegt Natasha met een licht schouderophalen.
“Ja ja…” zegt Derks moeder. “Het is me duidelijk. Derk verdient het geld en jij…eh…wat doe jij eigenlijk?”
“Ik pijp hem,” zegt Natasha en staat op om een theedoek uit de keuken te halen omdat Derks vader, overvallen door een plotselinge hoestbui, een mondvol whisky over zichzelf heeft uitgespuugd.
Het is eigenlijk meer een lunchroom dan een café, met vrouwen die gewinkeld hebben en er uitgeteld uitzien, uitpuilende draagtassen scheefgezakt tegen de poten van tafeltjes en stoelen. Ze drinken koffie, eten grote stukken taart en praten te hard. Hij zou ze stuk voor stuk kunnen afschieten, die vette burgers die zo tevreden zijn over hun leven.
Hijzelf zou een andere ontmoetingsplek uitgekozen hebben, waar het rustiger was en hij niet afgeleid zou worden door die verschrikkelijke vrouwen om hem heen. Maar hij is niet in een positie om eisen te stellen.
De hele dag heeft hij toegeleefd naar dit moment, en hij kan zijn ogen niet van het wandelwagentje afhouden.
Zijn dochter is prachtig, hij had niet anders verwacht, maar de werkelijkheid overtreft alles. Een stralende, goedlachse baby die speelt meteen wollig prentenboek en braaf haar mondje opendoet als haar een stukje brood zonder korst wordt voorgehouden.
Hij heeft haar nog niet vastgehouden. Het is hem niet aangeboden en hij wil zijn hand niet overspelen. Hij heeft zich wel over haar heen gebogen en diep de geur ingesnoven van haar haartjes, die wonderlijk zacht zijn tegen zijn mond.
Hij heeft haar handje in de zijne genomen, werkelijk onvoorstelbaar, zo compleet als zo’n klein wezen is. Miniatuurvingertjes, maar volmaakt, zoals alles aan haar volmaakt is.
Op een dag zal ze volwassen zijn en haar eigen leven willen leiden, en ongetwijfeld zal ze tegen de verkeerde man aan lopen, die haar verdriet zal doen, maar dan zal hij er zijn, haar vader, wie aan zijn kind komt is nog niet gelukkig, hij voelt de woede in zich opstijgen.
“Je doet haar pijn!”
Hij beseft dat hij in het handje heeft geknepen en nu huilt ze, haar babymondje groter dan hij voor mogelijkhad gehouden, en ze wordt gesust, stil maar, ssssst…tot ze niet meer huilt, maar haar wangen zijn vochtig van de tranen als ze naar hem kijkt over de schouder van haar moeder, die haar in haar wagentje terugzet en het tussen de tafeltjes door laveert zonder nog een woord tegen hem te spreken.
De rest van de middag ligt hij somber op bed.
Hij was het niet van plan, maar ‘s-avonds gaat hij toch weer naar haar huis, waarhij zoals gewoonlijk in de schaduw van het poortje staat, starend naar het blauwe licht van de televisie achter de gordijnen.
Een auto die de straat in rijdt zet hem even in het schijnsel van de koplampen en hij doet haastig een stap terug in de beschermende duisternis.
De auto stopt voor het huis, een portier gaat open, gelach, roepende vrouwenstemmen. De auto rijdt weg en daar is ze, zoekend in haar tas naar de huissleutel terwijl ze het tuinpaadje op loopt.
Als zij die avond niet thuis is geweest, wie dan wel?
Een kwartier later weet hij het, als ze in de deuropening afscheid neemt van een blond meisje en “Hartstikke bedankt, Moniek!” roept.
Het zegt hem op dat moment nog niets, Moniek is een modieuze meisjesnaam, er zijn er zo veel die zo heten.Maar als ze onder het licht van een lantaren haar fiets van het slot haalt, herkent hij haar tot zijn verbijstering als het meisje dat hij een aantal keren gevolgd is naar school en naar het huis van vriendinnen, en dat hij in zijn achteruitkijkspiegel de straat op heeft zien rennen nadat hij de baksteen had gegooid.
Dat het van alle meisjes die als oppas geld bijverdienen uitgerekend de dochter van de bitch is, die in zijn huis op zijn kind past, kan niet zonder meer aan het toeval toegeschreven worden. Het is een teken dat hij nog niet in volle omvang kan duiden, maar waarvan hij tot het uiterste zal profiteren.
De autoradio keihard, meebrullend met de popmuziek rijdt hij naar huis, en dat hij er door een ruk aan zijn stuur bijna in slaagt een hond aan te rijden die aan een lange lijn met z’n vrouwtje oversteekt en hem in het licht van zijn koplampen doet denken aan Bingo, versterkt het gevoel van superioriteit.
In zijn achteruitkijkspiegel ziet hij de vrouw bewegingloos midden op de straat staan, het dier dicht tegen zich aan getrokken, en luid lachend houdt hij de claxon ingedrukt.
Vanaf nu gaat alles lukken.
Als de bel gaat is Annes eerste reactie schrik. Een reactie die nieuw voor haar is en die haar totaal niet bevalt.
Ze loopt naar de voordeur, kijkt door het kijkgaatje en doet open voor Willem, die als een verzopen kat voor haar staat.
Hij ziet er aandoenlijk uit. De natte slierten haar op zijn voorhoofd geven hem iets van een schooljongen die onder de douche vandaan komt. Anne doet een stap opzij om hem binnen te laten en bekijkt met opgetrokken wenkbrauwen het spoor van water en modder dat hij achterlaat. Hij ziet het zelf ook, blijft in de hal staan en wurmt zich uit zijn schoenen, terwijl hij zijn natte regenjas van zijn schouders laat glijden. Anne raapt de jas zwijgend op en verdwijnt ermee naar de badkamer om hem uit te laten druipen.
Als ze terugkomt is de gang leeg.
Willem zit in de woonkamer op zijn hurken voor de open haard, geconcentreerd bezig met aanmaakblokjes en lucifers. Ze heeft de aanvechting om zijn weerloze nek te zoenen. Een perfecte man om in huis te hebben, je zou zijn type alleen nooit zonder begeleiding de deur uit moeten laten gaan.
De eerste vlammetjes, Willem keert zich om en kijkt naar de badhanddoek in haar handen. Ze wenkt hem terwijl ze in de stoel bij de haard gaat zitten, en hij laat zich gewillig tussen haar benen zakken, zijn rug naar haar toe, zodat ze zijn haar droog kan wrijven.
Een ritueel uit vroeger tijden, toen het meestal de aanloop voor een vrijage betekende.
Ze is langzaam en zacht met de badhanddoek in de weer, terwijl de vlammen in de haard steeds hoger oplaaien.
“Vreemd, die dichte gordijnen. Ik dacht even dat ik bij het verkeerde huis was,” zegt Willem.
Ze heeft hem na het verhaal van de baksteen niets meer verteld, omdat hij er te nonchalant op reageerde.
“Wel zo gezellig,” liegt ze dus maar.
“Waar is Moniek?”
“Naar bed. Ze heeft vanavond opgepast, ze is nog maar net thuis.”
“Weet je dat zeker…?” Willems stem klinkt slaperig.
“Van dat oppassen? Nee, maar ik denk wel dat het zo is. Waarom zou ze liegen? Ik kan moeilijk een detective achter haar aan sturen. Ze is zestien, Willem.”
Hij streelt haar knie. “En dan houdt het toezicht op?”
Anne verstrakt. “Toezicht doet me denken aan een pensionaat. Ik hoop dat het zin heeft gehad dat ik heb geprobeerd haar verantwoordelijkheidsgevoel bij te brengen.”
“Mooi gesproken. Aangezien jij dus niet zeker weet waar ze is, moeten we maar hopen op dat verantwoordelijkheidsgevoel.”
“Laten we vooral maar hopen dat ze daarin meer op mij lijkt dan op haar vader,” zegt Anne koel.
Willem is in één woedende beweging overeind. Is ze soms vergeten dat hij zich niet meer met de opvoeding mocht bemoeien.
Anne staat nu ook. Zoals altijd ziet hij het weer helemaal verkeerd, zegt ze. “Hoe kan iemand die zelf geen verantwoordelijkheidsgevoel heeft, dat overbrengen op een kind?”
Willem wrijft door zijn haar, het piekt alle kanten uit. Op zijn overhemd zitten natte regenplekken, ziet ze nu. Het totaalbeeld is vertederend, als je tenminste niet kwaad bent.
Ze kijken elkaar zwijgend aan. Ook deze situatie is bekend. Ze hebben geen van beiden zin in ruzie, het gaat er nu alleen om er op een goede manier aan te ontkomen.
Anne draait zich om. “Ik ga wijn halen.” Willem is al op weg naar de kast om glazen te pakken.
Zo’n harmonie kom je maar zelden tegen bij gescheiden mensen, denkt ze ironisch. Wat zeg ik, zelfs getrouwde mensen zouden er iets van kunnen leren.
Als ze weer binnenkomt, heeft Willem een paar schemerlampen aangedaan. Hij zit met zijn rug naar de haard, zijn armen om zijn knieën geslagen, de lege glazen naast hem.
Ze gaat bij hem op de grond zitten en schenkt wijn in.
“Ik heb geen reden om wantrouwend te zijn, Willem, maar in principe kan het natuurlijk best, dat ze een afspraak met een vriendje heeft. En dan nog. Je hoeft niet meteen aan je moeder op te biechten dat je verliefd bent, ik hoop alleen dat ze er zelf mee komt als het zover is.”
Ze legt haar hoofd tegen zijn schouder, doezelig van de warmte in haar rug. Willem slaat zijn arm om haar heen en zoent haar oor. Ze draait haar gezicht naar hem toe. Stom, denkt ze, maar so what! Zijn mond voelt vertrouwd en opwindend tegelijk en het is prettig om niet langer na te hoeven denken.
“Heerlijk, die fazant!” zegt mevrouw Steggerda minzaam tegen haar zoon. “Je hebt een uitstekende traiteur, Derk.”
Derk maakt een handbeweging naar Natasha.
“Kun jij zo goed koken,” vraagt meneer Steggerda terwijl hij een warme hand op haar koele blote arm legt.
Natasha haalt haar schouders op. “Ik kan fazant,” zegt ze.
“Waarom eet je er dan zelf zo weinig van,” wil Derks vader weten.
“Nash is niet zo’n eter.”
Derk redt haar en ze werpt hem een dankbare blik toe.
“Wat prettig voor je, Derk, dat je huishouden zo goed loopt terwijl jij met je cliënten bezig bent,” zegt zijn moeder, haar vriendelijke woorden doordrenkt met azijn.
Derk en Natasha wisselen een blik van verstandhouding.
“Nash is minder thuis dan ik,” zegt Derk. “Ze is vaak weg voor haar werk.”
“Ach, staat ze in een winkel?”
Zijn moeder is vanavond werkelijk op haar onuitstaanbaarst.
Natasha neemt niet de moeite om te antwoorden.
“Nash is fotomodel,” zegt Derk, “en ze verdient er verdomd aardig mee.”
“Dat zal wel,” zegt zijn moeder ijzig.
“Hoeveel had je vorig jaar, Nash?” vraagt Derk.
Natasha haalt opnieuw haar schouders op. “Bijna twee ton,” zegt ze onverschillig. En staat op om een theedoek uit de keuken te halen, omdat Derks vader zichzelf voor de tweede keer deze avond onderspuugt.