12

Mevrouw Westerveld is ruim een jaar bij Derk in therapie geweest, die er een punt achter heeft gezet wegens, om in zijn eigen woorden te spreken, gebrek aan vooruitgang en oeverloos gezeik. Wil weet zeker dat hij haar niet opnieuw als cliënt zou aannemen als de keuze bij hem zou liggen. Als ze belt, haar stem weerloos en pathetisch, zit hij met een rotbui in zijn kamer, met achterlaten van de mededeling dat hij niet gestoord wil worden, door niets en door niemand. De klap waarmee hij de deur achter zich dicht had geslagen, had aan duidelijkheid niets te wensen overgelaten. Met haar breekbare stem had mevrouw Westerveld gesmeekt om een gesprek met Derk, liefst deze middag nog, en Wil had haar op het enige lege plekje in het afsprakenboek genoteerd. Bij Derk. Die in woede ontvlamde toen hij het zag en een tirade hield over wachtlijsten en het verknoeien van tijd aan vrouwen die niets te melden hebben.

Dat Wil deze reactie had verwacht, voorkwam niet dat rode plekken haar hals vurig kleurden.

“Nou zeg, Derk!” had Marleen gezegd.

Hij had zich woedend naar haar omgedraaid. “Ga jij ook nog eens beginnen?”

“Wel als jij je zo honds gedraagt.”

Derk had zwijgend van haar naar Wil gekeken.

“Sorry,” zei hij met de onhandigheid van iemand die er niet aan gewend is dat woord te gebruiken.

Deze keer knalde de deur niet achter hem dicht toen hij in zijn kamer verdween, en Wil en Marleen hadden met opgetrokken wenkbrauwen een verbaasde blik gewisseld.

Anderhalf uur later luisterde Derk met een strak gezicht naar het maar al te bekende verhaal waarmee mevrouw Westerveld in eerdere sessies zijn geduld zwaar op de proef had gesteld.

Jaren geleden was haar man opgestapt omdat hij het geluk gevonden had bij een veel jongere vrouw. Zijn echtgenote hield zich overeind met de gedachte aan een gelukkige hereniging, eens, als de liefde voor deze onbenullige juffrouw gedoofd zou zijn. Om het proces een beetje te versnellen, had ze zich in de relatie gemengd met het sturen van brieven en het bij nacht en ontij opbellen met beledigende opmerkingen. Dat haar ex-man haar niet allang had vermoord verbaasde Derk in hoge mate, maar mevrouw Westerveld scheen te denken dat ze haar ex-man door haar houding naar zich toe lokte.

En nu komt ze met een nieuwe ontwikkeling aanzetten, die in haar ogen belangrijk genoeg is om aan Derk te melden: haar man heeft een afspraak met haar gemaakt. Komende donderdag zal hij bij haar komen.

“En u weet net zo goed als ik wat dat te betekenen heeft,” zegt ze met een triomfantelijke blik.

“Geen idee,” zegt Derk onverschillig.

“Dat die sloerie eruit ligt, dat heeft het te betekenen. Precies zoals ik altijd al heb voorspeld. Heus, die jonge dellen gaan zo snel vervelen.”

“Uw man houdt het anders al aardig lang vol. Zesenhalf jaar, om precies te zijn.”

“Maar steeds ongelukkiger, dat kan ik u wel vertellen,” zegt zijn cliënte.

Derk onderdrukt een zucht. Het gesprek verloopt exact zoals alle voorgaande gesprekken, het hoofd van mevrouw Westerveld zit nog steeds boordevol onzin, wartaal en ongerijmde fantasieën. Prima, wat hem betreft, maar hij wil er niet mee lastiggevallen worden. Toch voelt hij zich genoodzaakt haar te waarschuwen.

“Ik ben bang dat u een enorme teleurstelling te wachten staat,” zegt hij. “Zo-even hebt u mij nog verteld dat uw man woedend op u is omdat u zijn vriendin bedreigd hebt.”

“Ach welnee,” zegt mevrouw Westerveld luchtig. “Ik heb haar absoluut niet bedreigd, ik heb alleen hardop wat gedachten uitgesproken.”

“Mevrouw Westerveld,” zegt Derk met stijgend ongeduld, “uw man was razend, en als u niet schriftelijk uw excuses zou aanbieden zou hij de alimentatie stopzetten. Dat hebt u mij nog geen tien minuten geleden verteld. En ook dat u hém om een gesprek hebt gevraagd waarbij u hem een excuusbrief zult overhandigen. Een gesprek dat komende donderdag plaats zal vinden.”

Even is er iets van onzekerheid in de ogen van mevrouw Westerveld, dan zegt ze gedecideerd: “U begrijpt niets van mijn man. Totaal niets.”

Derk zucht. “Waarom bent u eigenlijk naar mij toe gekomen?”

“Omdat ik u er graag bij wil hebben, volgende week.”

“U wilt mij erbij hebben? Het lijkt mij dat de afspraak iets is tussen u en uw man, daar sta ik helemaal buiten, en ik vind zeker niet dat ik daar een rol in heb. Maar nogmaals, mevrouw Westerveld, uit niets blijkt dat uw man bij u terug wil komen.”

“Als dat werkelijk zo is, weet ik nog maar één oplossing,” zegt mevrouw Westerveld kalm.

Derk kijkt haar onderzoekend aan. “Waar hebt u het over?”

“Eén oplossing,” herhaalt ze met een glimlach. “Maar zover zal het wel niet komen.”

Marcel belt Moniek mobiel als ze huiswerk zit te maken. Dat doet hij de laatste tijd vaker en ze leidt eruit af dat zijn belangstelling voor haar toeneemt. Wat weer niet te rijmen valt met het feit dat er zo weinig vooruitgang zit in hun relatie. Nog steeds laat hij het bij af en toe een zoentje, terwijl ze hem toch duidelijk genoeg laat merken dat hij wat haar betreft verder kan gaan, veel verder.

Ze heeft hem een paar dagen niet gezien. Nu ze hem heeft verteld dat ze grote problemen krijgt als ze blijft spijbelen, hebben ze in plaats van ontmoetingen lange telefoongesprekken.

“Ik moet er steeds aan denken hoe moeilijk jij het hebt,” zegt hij. “Enig kind, een vader die niet naar je omkijkt en een moeder met problemen. Hoe gaat het nu met haar?”

Eigenlijk is haar moeder het laatste onderwerp waarover Moniek gezellig met hem zou willen praten, maar hij klinkt oprecht geïnteresseerd en dat is wel weer heel lief.

“Ze is nu aan het Sherlock Holmesen,” zegt ze.

“Aan het wat?”

“Ze zit de hele dag in de keuken met haar neus in oude dossiers. Volgens haar zou het best kunnen dat die halvegare iets met de praktijk te maken heeft gehad. Nou ja, ze zoekt het maar uit…Morgenmiddag ben ik al om twee uur uit, zie ik je dan?”

“Ik bel je nog,” zegt hij. “Af en toe moet er ook geld verdiend worden, je zou toch niet graag een arm vriendje willen hebben?”

“Kan me niets schelen,” zegt ze, “als ik je maar zie!”

Annes rug doet pijn van het in één houding over de keukentafel gebogen zitten. Ze is nu al twee uur bezig dossiers door te nemen. Oude geschiedenissen komen weer tot leven, cliënten leggen opnieuw hun problemen en zorgen bij haar neer, maar in geen enkel verslag vindt ze ook maar iets wat een aanleiding zou kunnen zijn tot woede of wraak.

Ze staat op en rekt zich uit, terwijl ze door het keukenraam de tuin in kijkt. Voorjaar. Bloesemtijd. Nieuw leven. Hoopvolle woorden voor een hoopvol seizoen, maar zelden heeft ze zich zo stoffig en vermoeid gevoeld als juist dit voorjaar.

Ze trekt haar jas aan voor een ritje naar de straat waar de bakker, de slager, de groenteman en de visboer gebroederlijk naast elkaar zitten.

Niet dat ze iets nodig heeft, het is een excuus om er even uit te zijn en je hebt altijd wel iets nodig, al zijn het maar een paar croissantjes.

De wind strijkt koel langs haar gezicht, en na een minuut of vijf voelt ze zich al een stuk beter. Ze maakt een praatje met de vrouw van de bakker en bij het bloemenstalletje koopt ze tulpen en narcissen, die ze voorzichtig rechtop in haar fietstas zet, waarna ze op haar gemak terug naar huis fietst.

Nu ze buiten is geweest, valt des te meer op dat het warm en benauwd is in huis, ze zet de thermostaat lager en een raam halfopen en loopt met haar boodschappen de keuken in.

Het dringt niet meteen tot haar door wat haar ogen registreren. Een halfvolle koffiebeker markeert de plek waar ze heeft zitten werken. Een blocnote met een vulpen ernaast zijn niet van plaats veranderd. Maar waar een stapel dossiers zou moeten liggen, is de tafel leeg.

Ze staart ernaar met een toenemend gevoel van slapte in haar knieën, maar ze mag er niet aan toegeven omdat het van groot belang is om nu eerst deuren en ramen te controleren. Een geforceerd slot of een ingedrukt raampje zal de verdwijning van de dossiers kunnen verklaren, en hoe bedreigend ook, het geeft ten minste zekerheid. Tevergeefs zoekt ze naar aanwijzingen dat iemand zich met geweld toegang tot haar huis heeft verschaft in de korte tijd dat ze weg was.

Terug in de keuken kunnen haar ogen zich niet losmaken van de lege plek op tafel. Onwaarschijnlijke verklaringen voor het ongerijmde flitsen door haar hoofd. Ze heeft de dossiers weggeborgen voor ze vertrok, ergens in huis liggen ze in een kast, op een tafeltje, in een la van haar bureau, ze doet wel eens meer gedachteloos dingen die ze zich achteraf niet meer herinnert, en haar geheugen is er niet op vooruitgegaan sinds de val van de trap.

Met moeite weerhoudt ze zichzelf ervan haar huis op zijn kop te zetten, iets wat een zwaar beroep doet op haar laatste restje zelfvertrouwen. Ze heeft de dossiers niet ergens anders gelegd, ze weet het zeker. Ze lagen op de keukentafel toen ze wegging, ze lagen er niet meer toen ze terugkwam. In een korte tijdsspanne is er iets in haar huis gebeurd wat zich aan iedere vorm van logica onttrekt.

Mevrouw Westerveld ziet er goed uit, vindt ze zelf. Ze is naar de kapper geweest en heeft de jurk aangetrokken die haar het beste staat. Neuriënd schudt ze de kussens van de bank op en loopt naar het sierlijke ladenkastje dat ze van haar grootouders heeft geërfd.

Uit de bovenste la haalt ze een pistool, dat ze achter de grote varen legt die op een piëdestal bij het raam staat. Nu is het tijd om te bellen. Ze pakt de telefoon en toetst een nummer in.

Aan de andere kant van de stad neemt Wil de telefoon op. Ze verstrakt als ze de stem van mevrouw Westerveld herkent. Die niet met Derk wil spreken maar alleen vraagt of Wil een boodschap door wil geven. Evengoed is hij op slag geïrriteerd als ze hem vertelt van het telefoontje.

“Wat voor boodschap?”

“Of je vanmiddag om twee uur bij haar thuis wilt zijn, zoals je beloofd hebt.”

“Ik heb verdomme niks beloofd,” zegt Derk woedend. “Die vrouw maakt het steeds doller. Wat zei ze nog meer?”

“Dat het moment van de waarheid is aangebroken en dat er geen weg terug is. Ik werd er een beetje naar van, zo griezelig als ze dat zei. Ik vroeg nog wat ze bedoelde maar ze zei dat jij dat wel zou begrijpen.”

“Bel haar,” zegt Derk. “Nu meteen!”

In de keurige woonkamer van mevrouw Westerveld is haar man inmiddels gearriveerd. Hij heeft zijn wenkbrauwen opgetrokken toen ze niet reageerde op het irritant lang aangehouden signaal van de telefoon, maar hij is er al een hele tijd van doordrongen dat zij zo haar eigen beweegredenen heeft en dat het geen zin heeft daar vragen over te stellen. Bovendien zal het hem eerlijk gezegd een zorg zijn wie er belde.

Met een elegant gebaar schenkt ze thee in, zoals ze het de vrouwelijke upper ten in Engelse televisieseries heeft zien doen. “Geen suiker,” zegt haar ex-man nors. “Sonja vindt dat ik te dik word.” Mevrouw Westerveld laat met een serene glimlach twee klontjes in zijn kopje glijden en zet het voor hem neer. Hij schuift het van zich af en kijkt geïrriteerd naar buiten.

“Goddank dat je weer thuis bent,” zegt ze.

Hij kijkt haar onthutst aan. “Je weet toch waarvoor ik kom?”

“Wat kun jij een domme dingen vragen,” zegt ze met een glimlach.

“Waar is die brief?” Hij voelt zich onrustig bij deze vrouw, met wie al zolang hij zich kan herinneren geen normaal gesprek mogelijk is.

“Een beetje mal, vind je zelf ook niet?” zegt ze kalm. “Dat ik een brief moet schrijven waarin ik beloof jou nooit meer lastig te vallen in ruil voor mijn alimentatie, waar ik gewoon recht op heb. Dat is toch niets voor jou? Ik wist meteen toen je dat schreef dat je mij op de proef wilde stellen. Je wilt weten of ik nog steeds van je hou, daar gaat het om.”

Ze neemt een slokje thee en zet haar kopje bedaard weer op het schoteltje. Hij kijkt naar haar met een mengeling van wanhoop en woede.

“De tuin is zo mooi dit jaar,” zegt ze dromerig. “Toen je wegging heb ik gezworen dat niemand anders er met zijn handen aan zou komen. Al die jaren heb ik hem zelf onderhouden, en god weet dat het niet makkelijk was. Maar nu ben jij er gelukkig weer.”

Meneer Westerveld staat op. Hij is plotseling bang geworden, idioot natuurlijk, wat zou ze hem kunnen doen? Maar iets in hem zegt dat hij zo snel mogelijk weg moet zijn uit dit huis.

“Laat die brief maar. Ik kan beter gaan, Lenie.”

Ze is ook opgestaan, het lijkt of ze haar evenwicht verliest als ze naar het raam loopt. Haar hand zoekt steun bij het tafeltje met de palm en gaat tastend langs de pot.

“Het spijt me, Lenie, ik wou dat ik je kon helpen, maar ik kan het niet.”

Verstard van schrik ziet hij haar hand tevoorschijn komen, een hand die te klein lijkt voor het grote pistool dat ze vasthoudt.

“Doe geen domme dingen, Lenie!”

“Ik heb altijd gedacht dat je terug zou komen,” zegt zijn vrouw, terwijl ze het wapen op hem gericht houdt.

“Waarom in godsnaam? Zo gelukkig waren we niet.”

“We waren samen,” zegt ze waardig. “Voor mij was dat genoeg.”

Er lopen tranen langs haar gezicht, die ze onhandig wegveegt met de hand waarin ze het pistool houdt.

“Je had met een andere man gelukkig kunnen worden als je niet zo verdomde koppig was geweest.”

“Ik wilde alleen jou.”

Hij weet dat het waar is, dat ze elk woord dat ze zegt meent. Waar hij het aan verdiend heeft weet hij niet, maar deze vrouw heeft altijd met hart en ziel van hem gehouden. Zelfs toen hij die laatste keer voorgoed bij haar wegging om de zwaarte van haar eeuwige claim op hem te ontvluchten.

“Ik heb mijn best gedaan Lenie, maar we maakten elkaar kapot. We hebben het drie keer opnieuw geprobeerd, we konden toch niet zo doorgaan?”

“Dat was toen. Ik heb het over nu,” zegt ze met weer die bloedstollende beweging van het pistool naar haar betraande gezicht.

“Je kunt me toch niet met een pistool dwingen om bij je te blijven?”

Hij weet meteen al wat haar antwoord zal zijn.

“O nee…?”

De droge klik die hij hoort moet de veiligheidspal zijn.

Het zweet loopt ineens met straaltjes over zijn rug als ze opnieuw probeert haar ogen droog te vegen.

De oorverdovende knal komt voor hen allebei totaal onverwacht, en versteend staan ze te kijken naar het gaatje in de antieke kast.

Derk hoort het schot als hij de tuin in loopt. Hij had zich behoorlijk opgelaten gevoeld. Niemand van zijn collega-psychiaters rent naar het huis van een cliënt op grond van een schimmig telefoontje. Kort geleden was het Anne, die naar het huis van Bakker stormde, en nu was hij het zelf die zich aanstelde als een overspannen amateur. Ze moesten dringend het protocol veranderen, cliënten komen naar de praktijk en niet omgekeerd, ze zijn verdomme niet van de thuiszorg! Maar het geluid van het schot vult in wat hij diep in zijn hart verwacht had, maar niet kon geloven.

Aan de zijkant van het huis ziet hij het keukenraam openstaan. Hij klimt naar binnen, belandt op het aanrecht en staat enkele seconden later in de woonkamer, waar hij mevrouw Westerveld zonder enige moeite het pistool ontfutselt.

Het voormalige echtpaar komt langzaam los uit hun verstijfde houding. Mevrouw Westerveld laat zich op een stoel aan tafel zakken en begint met haar hoofd op haar armen te snikken. Westerveld neemt de stoel tegenover haar, hij maakt de indruk dat hij langzaam uit een verdoving bijkomt.

“Hoe in godsnaam komt ze aan een pistool?” wil Derk weten.

“Van mij,” zegt Westerveld vermoeid. “Ik heb het een keer in België gekocht toen hier in de buurt zo vaak werd ingebroken. Toen ik hier wegging heb ik er niet meer aan gedacht.” Hij werpt een blik op zijn snikkende vrouw. “Stil nou maar Lenie, ik weet toch dat je me niets wilde doen!”

Mevrouw Westerveld richt met een ruk haar hoofd op. “Dat wilde ik wél!” roept ze hartstochtelijk. “Klootzak!”

Westerveld kijkt Derk met een verwezen uitdrukking op zijn gezicht aan. “Wat zei ze?” vraagt hij nauwelijks hoorbaar.

Opnieuw gaat het hoofd van mevrouw Westerveld omhoog. “Ik zei klootzak!”

“Blijf alles melden. Ik kan u verzekeren dat ik het serieus zal nemen!” heeft rechercheur Vlaanderen gezegd. Maar zoiets als dit kan hij niet bedoeld hebben. Uit een goed afgesloten huis is een stapel dossiers verdwenen. En nee, niemand anders dan zijzelf en haar dochter hebben een huissleutel. Anne heeft weinig fantasie nodig om te weten hoe Vlaanderen zal kijken naar de vrouw die de afgelopen weken met het ene onwaarschijnlijke verhaal na het andere is aan komen zetten. Maar als de politie geen optie is, wat dan wel?

Ze kan natuurlijk Derk bellen. Die dossiers die je mij hebtgestuurd…ze zijn weg.—Hoezo wég?—Nou, gewoonverdwenen. Dan zal er bij hem een lichtje gaan branden. Zijn maatje, de partner met wie hij de praktijk heeft opgericht, is niet overspannen maar knettergek. Ze zal niet de eerste zijn die met hallucinaties aan zijn deur klopt.

Voorlopig hoeft niemand iets te weten. Als ze maar tijd genoeg heeft om na te denken komt ze misschien vanzelf wel op een logische verklaring, ook al kan ze zich daar op dit moment niets bij voorstellen.

“Wat zijn ze daar toch aan het doen?” Terwijl Wil in de weer is met broodjes en schaaltjes met beleg, heeft ze door het raam een groepje mensen gezien bij de boom voor de praktijk, waar bundels samengebonden kranten wachten op de man die wekelijks het oud papier ophaalt. Ze blijft even staan kijken en Marleen komt bij haar staan. “Wat valt daar nou aan te fotograferen?”

Derk is inmiddels gaan zitten en heeft al een broodje op zijn bord terwijl Wil en Marleen nog heen en weer lopen met koffie en melk. Ze wisselen een blik van verstandhouding, proberen hem een beetje sociaal gedrag bij te brengen is verloren moeite, weten ze uit ervaring.

“Koffie?”

Een kort knikje. Wil vult een beker en zet die voor hem neer.

“Hè shit,” zegt ze als er gebeld wordt.

“Ik ga wel even!” Marleen is al halverwege de deur.

Een mannenstem, Marleens stem ertegenin, hoger dan normaal, en een andere mannenstem.

Derk heeft zijn broodje teruggelegd op zijn bord, hij staat naast zijn stoel op het moment dat Marleen aan komt lopen, de fotograaf die ze buiten bezig hebben gezien naast zich, aan de andere kant een man die een kartonnen doos draagt.

“U krijgt iets van mij, en ik wil graag iets van u. Een verklaring,” zegt de man, terwijl hij de doos op de vergadertafel zet waar Wil haastig bordjes en bekers opzijschuift.

“Ik ben Bert Verdonk, verslaggever van het plaatselijke blad, en dit is onze fotograaf Mare van Ree. Wij zijn getipt dat er een doos met dossiers bij de boom stond, en verdomd. Wat wij, en dan spreek ik uiteraard namens onze lezers, bijzonder interesseert is hoe het mogelijk is dat u de privégegevens van uw cliënten bij het oud papier zet.”

Hij kijkt vragend naar Derk, die geen antwoord geeft maar het bovenste dossier uit de doos haalt. Hij werpt er een blik op en pakt het volgende dossier. “Jezus christus,” zegt hij zacht. En tegen de journalist: “Ik heb geen idee, werkelijk geen idee hoe dit mogelijk is.”

Natuurlijk is dat geen bevredigende verklaring. En als Verdonk na een gesprek in Derks kamer weer tevoorschijn komt, heeft hij nog steeds geen bevredigende verklaring gekregen. In plaats daarvan heeft Derk een deal met hem gesloten. Er zijn de laatste tijd vreemde dingen gebeurd in de praktijk, en wat er deze ochtend is gebeurd is daar maar een klein onderdeel van. De politie houdt zich met de zaak bezig, en Derk heeft beloofd dat de journalist als eerste ingeseind zal worden als er een opening in de zaak zit.

Als Verdonk vertrokken is, zit Derk roerloos achter zijn bureau. Zijn hersenen werken op volle kracht, wat meestal leidt tot meer inzicht maar nu niet. De dossiers heeft hij in één oogopslag herkend als de dossiers die hij naar Anne heeft laten sturen. Ze heeft ze eigenhandig van de koerier aangenomen en voor ontvangst getekend.

Tussen dat moment en de vondst bij de boom heeft iets plaatsgevonden waarnaar hij zelfs niet kan gissen. Wel heeft hij het ongemakkelijke gevoel dat de praktijk steeds meer betrokken raakt bij de bizarre gebeurtenissen die eerst alleen op Anne gericht leken te zijn.

En Anne…hoe kan iemand haar de dossiers afhandig gemaakt hebben? Ze zal ze niet zonder slag of stoot aan iemand hebben meegegeven. Ineens maakt hij zich zorgen.

“Ik ben even naar Anne!” zegt hij tegen Wil.

“Vergeet niet om een bloemetje te kopen!”

“Ach mens!”

Ze hoort het duidelijk, maar ze kan niet geloven dat hij het echt heeft gezegd. “Wat zei hij?” vraagt ze aan Marleen, die een broodje aan het smeren is.

“Ach mens,” zegt die. “Dat is wat hij zei, dat vroeg je toch?” voegt ze eraan toe als ze de gekwetste blik in Wils ogen ziet.

Derk parkeert zijn auto achter die van Anne en schrikt van haar gezicht als ze de deur opendoet. Zo ziet iemand eruit die elk moment in kan storten. Ze gaat hem zwijgend voor, en als ze aan de keukentafel zitten heeft ze nog steeds niets gezegd. Ze lijkt kleiner en breekbaarder te worden als hij vertelt dat haar dossiers bij de praktijk op de stoep zijn aangetroffen. Haar handen op het tafelblad beven, ze doet geen moeite het te verbergen.

“Hoe kan dat nou toch allemaal, Anne?” vraagt hij.

Ze maakt een hulpeloos gebaar.

Hij moet de woorden uit haar trekken. De dossiers op de keukentafel, verdwenen toen ze een halfuurtje weg was geweest, geen spoor van inbraak, niets anders dan de afwezigheid van iets wat een uur eerder aanwezig was.

“Dat kan dus niet,” zegt hij.

Weer dat hulpeloze gebaar.

Wat hem al eerder is opgevallen, een knipperen van haar oogleden, is sterker geworden sinds de laatste keer dat hij haar zag. Ze is zichzelf aan het verwaarlozen, merkt hij nu ook op. Haar haren hangen futloos om haar gezicht, hij ziet een uitgroei van grijs.

“Het gaat niet goed met je, hè Anne?”

Er beweegt iets in haar gezicht, alsof ze zou willen huilen, maar zich op het laatste moment bedenkt.

“Was je nog iets tegengekomen in die dossiers?”

Een ontkennende beweging.

“En je hebt nog steeds geen idee, helemaal niet, van wat hierachter zit?”

“Dacht je dat ik dan als een loser aan mijn eigen keukentafel zou zitten!” valt ze woedend uit. “Dus néé Derk, geen idee, maar ik moet iemand iets heel ergs hebben aangedaan, dat is me zo langzamerhand wel duidelijk.”

Hij kijkt op zijn horloge en staat op. “Sorry Anne, ik heb zo een cliënt.”

Hij slaat zijn armen om haar heen, en heel even laat ze haar hoofd tegen zijn schouder rusten. Dan staat ze alweer rechtop.

Als hij de keuken uit loopt en nog even omkijkt, verwachtend dat ze met hem mee zal lopen naar de voordeur, staat ze nog steeds in dezelfde houding, starend naar haar handen. Hij heeft de indruk dat ze zijn aanwezigheid al vergeten is.

De boodschappentassen zijn bijna niet te dragen, en dat komt vooral door al die flessen drank. Na de vele etentjes in restaurants heeft ze Tom voorgesteld om eens uitgebreid voor hem te koken. Het wordt tijd dat het tot hem doordringt dat ze ook als huisvrouw behoorlijk uit de voeten kan.

Ze heeft als een gek ingekocht, haar halve maandsalaris is eraan gegaan. Champagne. Perziklikeur uit Beaune om een kir mee te maken. Zalm. Chablis voor bij de zalm. Morgon voor bij de ossobuco. Een nieuw tafellaken met servetten. Kaarsen. En bloemen, vooral veel bloemen, maar in één groot boeket.

In de keuken kijkt ze met een frons het recept voor de ossobuco door, goddank niet echt ingewikkeld. En toast met zalm vooraf kan al helemaal niet misgaan.

Ze zet een cd’tje op, ‘Faith’, een lekker nummer van George Michael waar ze altijd meteen vrolijk van wordt. Ze schenkt een martini in en zet die op het aanrecht. Altijd prettig om een drankje bij de hand te hebben als je aan het koken bent.

De tijd vliegt om. Tom had er eigenlijk allang zullen zijn, maar so what, hij is vaker laat. Meestal mompelt hij dan iets over files, maar in werkelijkheid kan hij niet echt goed met tijd omgaan, dat heeft ze in het begin van hun relatie al gemerkt. Dat was trouwens ook een klacht van Ireen, maar aan zijn ex wil ze vanavond niet denken.

Het wordt later en later, er rijden steeds minder auto’s over de kade. De cd van George Michael komt voor de derde keer langs, ze kan die stem niet meer horen maar ze voelt zich te lamlendig er iets aan te doen.

Dat hij niet gebeld heeft is vreemd. Tom is geen man die een vrouw laat zitten, er is iets met hem aan de hand, het kan niet anders, en het moet behoorlijk ernstig zijn als hij geen kans ziet haar te bellen.

Als er opnieuw een uur voorbij is gegaan en de kaarsen half zijn opgebrand pakt ze haar mobiel.

Tom neemt op, zijn stem klinkt gejaagd.

“Met mij,” zegt ze.

“Ik bel je straks.” Hij legt neer voordat ze nog wat kan zeggen.

Op de kade loopt een gezelschap voorbij met veel geklik van hakken, gelach en gepraat. Gasten van het visrestaurant een eindje verderop. Daarna blijft het stil.

Ze trekt een bodywarmer aan en gaat op het dek staan. Jammer van de lichtvervuiling, anders zou je met zo’n heldere lucht veel meer sterren zien. Ze staart over het water dat stil en donker de afstand tussen de oevers vult, en gaat pas weer naar binnen als ze zo koud is dat ze haar vingers bijna niet meer kan bewegen.

De feestelijk gedekte tafel is een farce geworden. Plekken kaarsvet rondom de kandelaars. Ze kan de sneue aanblik bijna niet verdragen, maar ze heeft geen zin om er iets aan te doen. Ze loopt de kleine slaapkamer binnen, schopt haar schoenen uit, gaat op bed liggen en trekt het dekbed over zich heen.

Hij was bereikbaar, dus hij heeft in elk geval geen ongeluk gekregen. Een geruststellende gedachte die nieuwe verontrustende gedachten oproept, want wat kan dan de reden zijn dat hij niet is komen opdagen?

Aan het begin van de nacht, als ze met haar kleren en het licht nog aan in slaap is gevallen, belt hij eindelijk op. Hij klinkt uitgeput. Ze is zo opgelucht dat ze een stroom woorden over hem uitstort. Waarom…waar…waarom niet gebeld…wat…?

Hij onderbreekt haar. Zijn mededelingen zijn kort, alsof hem de energie om te praten ontbreekt. Martijn werd ineens erg ziek, buikvliesontsteking, spoedoperatie, kantje boord, ze zijn net terug uit het ziekenhuis.

Marleen pikt het woordje ‘ze’ eruit, het klinkt onprettig, maar natuurlijk is Ireen bij hem, corrigeert ze zichzelf, onder zulke omstandigheden. “Waar ben je nu?” vraagt ze.

“Nog steeds bij Ireen. Ik blijf hier, er kan nog van alles gebeuren vannacht, en dan moeten we meteen terug kunnen. Ik bel je morgen.”

Alweer beëindigt hij het gesprek zonder groeten.

Met haar mobiel in haar op haar buik gevouwen handen wacht ze tot de slaap komt.