HOOFDSTUK 7

Anton Dijkstra is iets jonger dan Jaap, of in elk geval is zijn uitstraling jeugdiger.

Hij komt haar zelf halen uit de wachtkamer waarin ze zit te staren naar een rek met brochures die mensen informeren over de juridische kanten van menselijke tragiek.

Zo’n zelfde rek heeft ze ook bij hun notaris zien hangen. De boodschap is kennelijk dat wat je ook doet in je leven, en hoe prettig het ook lijkt, je niet moet denken dat het geluk altijd op je hand zal zijn.

Hij stelt zich voor en wenst haar in dezelfde zin een gelukkig Nieuwjaar, alsof ze daar récht op heeft.

Een lok van zijn sluike haar glijdt over zijn voorhoofd en hij schudt het terug.

Ze maakt haar hand los uit de zijne.

Oud en Nieuw, vijf dagen geleden, lijkt in een ver verleden te liggen. Als ze er moeite voor doet zou ze zich ongetwijfeld herinneren dat ze tegen elven in bed lag en dat Jaap met de kinderen televisie heeft gekeken en om twaalf uur met ze de straat op is gegaan om naar het vuurwerk te kijken.

Toen hij zich uren later, naar drank ruikend, over haar heen boog om haar een gelukkig Nieuwjaar te wensen, was ze op slag zo klaarwakker dat ze de resterende nacht met wijdopen ogen doorbracht, terwijl ze de walm van de man die luidruchtig ademend naast haar sliep, haatte met een intensiteit die haar verbaasde.

Ze lopen langs Anton Dijkstra’s telefonerende secretaresse, jong, sluik zwart haar, lange over elkaar geslagen benen, naar zijn kamer, waarvan de wanden bedekt zijn met in donker hout uitgevoerde kasten waarin de plechtige ruggen van boeken de indruk wekken per meter gekocht te zijn. Ze gaat zitten in een met donkergroen leer beklede stoel bij zijn bureau.

“Hou je hoofd er nou een beetje bij!” heeft Jaap gezegd. “Het is een verdomd belangrijk gesprek, Anne. Hoe meer Anton weet van de zaak, hoe beter hij je kan helpen.”

Het is duidelijk: de dode Kirsten is een zaak geworden die zo goed mogelijk moet worden afgehandeld. Emoties zijn uit den boze. Belangrijk is dat de dader, zijzelf dus, er met een zo licht mogelijke straf af komt. Daarvoor zit ze hier tegenover een man die haar daarbij moet helpen. En die al heel wat voorwerk heeft verricht.

Uit een dikke map die voor hem op het vloeiblad ligt, haalt hij een stapel aan elkaar geniete papieren die hij haar over het bureaublad heen overhandigt.

“Het procesverbaal en de verkeersongevallenanalyse. Er zitten schokkende beelden bij, maar het lijkt me toch zinvol als je het leest. Er kunnen dingen in staan waarop jijzelf een andere visie hebt.”

Ze slaat het dossier lukraak open.

Grauwe zwart-witfoto’s, slecht afgedrukt. Ze herkent haar auto, de fiets van Kirsten nog net niet in de berm, de sporttas scheefgezakt onder de snelbinders. En Kirsten zelf, door de slechte kwaliteit van de fotokopie nauwelijks herkenbaar, haar hoofd rustend tegen de voet van de middelste eik.

Ze doet het dossier dicht.

“Je kunt het ook thuis lezen, dat is misschien rustiger.”

Hij heeft een donkerblauw colbert aan met een dunne coltrui eronder in dezelfde kleur, en sinds ze tegenover hem zit heeft hij minstens vijf keer de haarlok naar achteren geschud met een gebaar dat ooit als behaagziek is begonnen en nu tot gewoonte is geworden.

“Ik hoef het niet te lezen,” zegt ze. “Ik was erbij.”

Hij kijkt naar haar terwijl hij op zijn onderlip kauwt.

In de verte klinkt de sirene van een politieauto, na een paar seconden gevolgd door een tweede. Het zijn lugubere geluiden, alsof afgesproken is dat alles mee moet werken om die avond te laten herleven.

“Het is traumatiserend om iemands dood op je geweten te hebben. Je bent helaas niet de enige wie dat overkomt. En misschien vind je zelf wel dat je de zwaarste straf verdient, maar geloof me, niemand wordt er beter van als jij afgeslacht wordt in de rechtszaal,” zegt Anton Dijkstra.

“Ik wil daarom een voorlichtingsrapport van de reclassering aanvragen. In jouw geval kan dat heel gunstig werken. Je bent zonder het te willen in deze situatie terechtgekomen en je gaat er erg onder gebukt. Dat zijn zaken die een rechter graag wil weten om tot een vonnis te komen. Ik hoef natuurlijk niet te zeggen hoe belangrijk het is dat je meewerkt.”

Ze kijkt naar zijn lippen die opgehouden zijn met bewegen.

“Natuurlijk,” zegt ze snel.

Diezelfde middag belt Dijkstra naar Jaap.

Onmiddellijk nadat Anne is thuisgekomen van haar werk, begint hij erover.

“Jezus Anne, ik heb toch gezegd dat het belangrijk is dat je meewerkt. Volgens Anton drong het nauwelijks tot je door wat hij tegen je zei. Besef je niet hoe fout je zit als je echt die mobiel aan je oor had toen je dat meisje aanreed! Anton moet alle zeilen bijzetten om er nog iets voor je uit te slepen. Hij wil aanvoeren dat je in shock was door de aanrijding en niet besefte wat je ondertekende.”

“Ik praatte met jou toen het gebeurde.”

“Dat gesprek was net afgelopen. Ze hebben de sim-kaart, maar het is niet op de seconde aan te tonen.”

“Jij hebt me horen schreeuwen, dat heb je me zelf verteld.”

“Dan was je mobiel nog niet uitgeschakeld, dat kan toch, dat doen mensen vaker, dat wil niet zeggen dat ze ‘m nog tegen hun oor hebben. Begrijp je wat ik zeg, Anne? In dat soort dingen liggen je kansen, maar dan moet je wel alert zijn. En zit daar niet zo…zo schlemielig! Als je zo voor de rechter gaat zitten hoef je niets meer te zeggen, je hele houding is één schuldbekentenis!”

“Ik bén toch ook schuldig.”

Hij loopt de kamer uit en slaat de deur achter zich dicht.

Sinds ze de brief van justitie heeft ontvangen is er een zekere rust op haar neergedaald. Ze wist dat het zou gaan gebeuren en nu weet ze ook wanneer.

Ze bladert langs een heleboel lege agendabladen tot ze bij de datum aankomt. Haar pen aarzelt boven het papier. Hoe noteer je zoiets? Ze kan de plaatsnaam neerzetten waar het Paleis van Justitie is. ‘Voorkomen’ is ook een mogelijkheid. Of simpel ‘rechter’.

Ze drukt de pen tegen de bladzijde en zet een kruis, niet een grafkruis, al had dat ook gekund, maar twee diagonale strepen die elkaar in het midden raken. De punten van de pen splijten bijna onder de kracht van haar hand, het veroorzaakt een krassend geluid, de strepen zijn omgeven door kleine spettertjes.

Het resultaat stemt haar tevreden.

Ze wacht tot de inkt droog is voordat ze haar agenda sluit.

“Waarom heb je niets verteld over de nieuwjaarsborrel bij Heleen en Jan-Willem? Ik sprak Gerrit vanmiddag, die had het erover.”

Jaap staat met een fles wijn in zijn ene hand en twee lege glazen tussen de vingers van zijn andere hand, zijn gezicht onbekommerd.

Het einde van een zaterdag, de kinderen boven bezig met huiswerk of god weet wat, een mooi moment voor een drankje voordat Anne de keuken in gaat.

“We zijn niet uitgenodigd.”

Hij trekt een frons.

“Mooie boel, ons gewoon vergeten uit te nodigen. Echt iets voor dat kleine warhoofd. Wat heb je voor ze gekocht, of doen we gezamenlijk iets…?”

“Ze willen ons er niet bij hebben.”

Hij begrijpt het nog steeds niet, ze ziet het aan zijn gezicht. Hij schenkt de glazen in en geeft haar er een.

“Wat bedoel je?”

“Precies wat ik zeg. We zijn niet welkom. Jij misschien wel, maar niet in mijn gezelschap.”

Marja heeft het haar verteld. Heleen vond het te moeilijk om het zelf te doen. Trouwens, het was eigenlijk onzin dat zo’n mededeling nodig was. Anne zou dat zelf ook kunnen bedenken, zei Marja met een licht verwijt in haar stem, alsof ze een aardig maar niet al te slim kind toesprak.

“Heleen heeft geen idee of Paula en Dick zullen komen, al zou het ze goed doen weer eens onder de mensen te zijn, maar dan moeten ze wel zeker weten dat ze jou niet tegen het lijf lopen. Zo simpel ligt het.”

De boodschap werd afgesloten met een licht schouderophalen.

Het verbaasde Anne niets.

Als er iets duidelijk is geworden de laatste maanden dan is het dat ze niet hoeft te rekenen op veel steun in de Vennenwijk.

Ze is het instrument van het noodlot geweest, en waarom zouden mensen warme gevoelens koesteren voor een instrument?

“Je begrijpt het toch wel?” drong Marja aan.

“Natuurlijk,” zei Anne, met een zuiver gevoel voor haar rol.

En nu moet het gesprek nog eens dunnetjes over met Jaap, die tegenover haar is gaan zitten en kijkt alsof de logica van wat Anne vertelt hem ontgaat.

“Maar hoe lang gaat dit dan door?” wil hij weten. “Paula en Dick wonen hier in de buurt, we zullen elkaar altijd wel ergens tegenkomen.”

“Niet als het aan onze vrienden ligt.”

Weer die blik van volslagen onbegrip.

“Zo moeilijk is het toch niet, Jaap. Het zijn gewoon onze vrienden niet meer. Of eigenlijk zijn het nooit echte vrienden geweest, misschien is het makkelijker als je het zo ziet.”

Ze zet haar glas op tafel, iets te wild misschien, de robijnrode vloeistof schommelt gevaarlijk dicht langs de rand.

Ze heeft medelijden met Jaap, die nergens iets aan kan doen en toch in één moeite door gestraft wordt.

Schuld en boete, denkt ze. Maar ik zou de enige moeten zijn die ervoor betaalt. Nu sleep ik de mensen om mij heen mee, en ik heb geen idee wat ik moet doen om ze te beschermen.

Anton Dijkstra bedelft haar onder de officiële brieven.

Hij doet zijn best, en het is jammer dat het aan haar niet besteed is. Ze werpt er vluchtig een blik op en legt de papieren dan bij de andere op de groeiende stapel.

Jaap heeft laten doorschemeren dat hij ooit iets voor Anton in orde heeft gemaakt, dit is kennelijk een mannen-onder-elkaar-wederdienst. Elkaar helpen met gesloten beurzen.

Het zal wel een onderdeel van netwerken zijn, iets waaraan ze altijd een pesthekel heeft gehad. Je doet iets voor iemand omdat je vindt dat het moet gebeuren, niet om er iets voor terug te krijgen.

Met de rechtsbijstand is alles in orde, dat is al eerder geregeld. Verzekeringstechnisch hoeft ze zich nergens zorgen over te maken.

“Zo zie je dat het toch zin heeft goed verzekerd te zijn. Op die dingen moet je nooit bezuinigen,” heeft Jaap tevreden gezegd.

Ze heeft hem sprakeloos aangekeken.

Het klinkt godbetert alsof het een reuzemazzel is dat ze iemand heeft doodgereden, anders hadden ze toch mooi hun hele leven premie betaald zonder er een cent van terug te zien.

“Geweldig!” roept hij een andere keer, een brief van Anton Dijkstra in zijn handen. “Hoe komt-ie op het idee! Je hebt die brief toch wel gelezen?”

“Nog niet,” zegt ze.

Zijn vrolijkheid verdwijnt op slag.

“Verdomme Anne, verdiep je er nou toch eens in. Die man doet zo z’n best voor jou. Hij heeft aan het knmi de weersomstandigheden gevraagd op het moment van de aanrijding. Stel dat het mistig was geweest, dan was het met een sisser afgelopen. Dat is toch fantastisch! Hoe komt hij erop.”

“Het weer had ik ‘m ook kunnen vertellen,” zegt Anne. “Het was een heldere avond. Ik werd verblind door een tegenligger in de bocht van de weg, waarschijnlijk met mijn mobiel aan mijn oor. Dat heb ik Anton verteld. Meer valt er niet over te zeggen. Als ik was gestopt tot die tegenligger voorbij was, zou het niet zijn gebeurd.”

“Je kunt niet zo maar op elk willekeurig moment stil gaan staan op de weg.”

Ze ziet dat Jaap zich weer begint op te winden.

“Dus rijd je maar over iemand heen. Bedoel je dat?”

Deze keer is zij het die de kamer uit loopt.

Het kantoor van de reclassering zit in een hoog gebouw midden in een winkelcentrum. Gelukkig niet in haar eigen woonplaats, niemand die haar kent ziet haar naar binnen gaan.

“Ze gaan veel vragen,” heeft Dijkstra gezegd, “en je hoeft niet zenuwachtig te zijn, het zijn aardige mensen.”

Maar ze is wel zenuwachtig.

Ze komt sinds het ongeluk in aanraking met een wereld waarvan ze niet gedacht heeft er ooit iets mee te maken te krijgen. Een wereld met advocaten, de reclassering, de rechtbank en god weet misschien daarna de gevangenis.

Ze heeft geen hap kunnen eten, en honger overvalt haar in de vorm van een duizeling als ze zich meldt bij een loket.

Kogelvrij glas, denkt ze, al heeft ze geen idee hoe ze daarop komt, ze kan het nooit eerder hebben gezien.

Ze wordt vrij snel uit de wachtkamer gehaald door een jonge vrouw met opgestoken roodbruin haar en een zwart met rode bril, die haar meeneemt naar een kleine, sobere spreekkamer.

Ze zitten tegenover elkaar, dampende koffie tussen hen in.

Het is een vriendelijk gesprek, maar ondertussen wordt de ene persoonlijke vraag na de andere gesteld. Over haar opleiding, haar baan, haar huwelijk, de relatie met Jaap, de kinderen, haar gezondheid, zijn er schulden, leningen, zorgen, problemen, en dan natuurlijk het ongeluk.

Het lijkt iedere keer dat ze erover moet praten moeilijker om de woorden te vinden voor het moment dat ze de fiets van Kirsten raakte en haar in de duisternis zag verdwijnen.

Ze krijgt de zinnen niet in de goede volgorde, haar keel is droog en haar handen trillen zo als ze het koffiekopje naar haar mond probeert te brengen, dat ze het zonder te drinken terugzet.

Ze merkt dat de vrouw tegenover haar het ziet.

“En hoe gaat het sindsdien met u?”

De belangstelling in de ogen achter het zwart-rode montuur is oprecht.

Maar ze weet er geen antwoord op, en blijft zwijgend naar haar handen kijken die, ook plat op het tafelblad, niet tot rust zijn gekomen.

De sneeuwklokjes bloeien en dat is vroeg.

Ze plukt een handjevol en zet ze in het kleinste vaasje dat ze heeft.

Ze hebben zoiets onschuldigs, die witte kopjes tussen dat frisse groen. Ze heeft ook al het roze van wilde cyclaampjes in de achtertuin gezien.

Aan de vetbollen en de zakjes met pinda’s die ze aan de laagste takken van de twee catalpa’s in haar achtertuin heeft bevestigd, hangen de hele dag door driftig pikkende mussen en meesjes. Er zit een groenling tussen, in haar ogen gewoon een mees maar dan met een opvallend groene borst.

Af en toe doen de kauwen, die hun tijd verdelen tussen de grote boom op het kerkhof, de kerktoren en de tuinen van mensen die vogels voeren, een aanval op de vetbollen en de pinda’s.

Ze hangen aan de netjes en scheuren eraan met grote scherpe klauwen. Ze zijn indrukwekkend van formaat, en hondsbrutaal.

Zodra ze tegen het raam slaat zijn ze in een vlucht van glanzend zwart verdwenen, waarna ze op boomtakken en de nok van het schuurtje wachten op een nieuwe kans.

Als ze het geluk hebben dat ze hun gang kunnen gaan, treft ze bij thuiskomst lege netjes aan, wapperend in de wind.

De meeste mensen haten de kauwtjes om de herrie die ze maken, want ze schreeuwen naar elkaar als pubers in een disco, maar eigenlijk heeft ze lol in die vogels die zich van niets en niemand iets aantrekken.

“Je staat altijd te glimlachen als je naar je tuin kijkt,” heeft Jaap weleens gezegd.

Ze gelooft het onmiddellijk.

De natuur is de laatste jaren in de media een serieus item geworden, iets om je zorgen over te maken, maar er gebeurt nog steeds genoeg om plezier aan te beleven.

Vandaag meent ze tussen het groene loof van de botanische tulpen al iets roods te zien schemeren.

De lente is niet ver weg meer.

En met de lente zal de dag komen die ze in haar agenda, omgeven met spetters, heeft aangekruist.