HOOFDSTUK 6

Sinterklaas moet nog komen en de eerste kerstversieringen duiken al op in de etalages. Anne heeft nooit veel op gehad met deze tijd van het jaar, waarin twee feesten die voornamelijk gericht zijn op geld uitgeven in elkaar verstrikt raken.

Maar de kinderen zijn er gek op.

Andere jaren hangt er tijdens deze weken een geheimzinnige spanning in huis. Kamers zijn op slot, kasten met dreigende teksten tot verboden gebied verklaard. De avond zelf een chaos. Uit grote pakketten komen enorme hoeveelheden houtwol en piepschuim, waartussen zich iets kleverigs bevindt dat uiteindelijk een verwijzing blijkt te bevatten naar de nog veel viezere inhoud van een minstens zo groot pakket. Gruwend graait Anne in de troep, terwijl de kinderen schaterend toekijken. In hun gedichten zeggen ze op wankel rijm harde waarheden, zodat Anne soms niet weet of ze moet lachen of huilen.

Werkelijk geen familiefeest kan met deze avond wedijveren.

Maar dit jaar weet Anne één ding zeker: ze is niet tegen een sinterklaasavond bestand.

Ze verzamelt moed en kaart het onderwerp op zondagochtend aan.

De enige ochtend in de week dat er rustig met elkaar wordt ontbeten.

“Had ik wel gedacht,” is Caspers commentaar. “We kunnen het ook eigenlijk niet maken, mam. Wij hier lol trappen…” Hij maakt zijn zin niet af. Het doet haar goed dat ze niet de enige is die het zo ziet. Jolien haalt haar schouders op, zonder van haar bord op te kijken. Ze is nog steeds aan haar eerste boterham bezig. Een warm ciabattabroodje uit de oven, waar ze altijd dol op was, heeft ze afgewezen met een gezicht alsof haar iets buitengewoon onsmakelijks werd aangeboden.

Anne probeert al weken in de gaten te houden wat haar dochter nu eigenlijk eet, maar op de een of andere manier is dan ineens het bord leeg, zodat ze moeilijk een opmerking kan maken.

“Menen jullie dat echt? We doen niets aan sinterklaas dit jaar?”Jaap kijkt van de een naar de ander.

“Dat begrijp jij toch ook wel,” zegt Anne.

Hij kijkt haar even aan, maar doet er tot haar opluchting het zwijgen toe.

“Ik ga straks naar Roei, mijn nieuwe rap oefenen,” zegt Casper.

Het onderwerp Sinterklaas is wat hem betreft van de baan. Ze had niet gerekend op zo’n snel succes.

“Waar gaat-ie over?” vraagt Jaap.

“Mijn rap? Over de graaiers in het bedrijfsleven. Je toko naar de klote helpen en zelf vet innen.”

Hij zegt het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, maar zijn ogen staan op onzeker als hij naar zijn vader kijkt. Die niet merkt hoe zijn zoon hunkert naar een blijk van belangstelling.

“Graaiers…jezus jongen, maatschappijkritische teksten…heb je je huiswerk eigenlijk al af?”

Het is dodelijk.

Casper schuift zijn stoel met zo’n ruk achteruit dat die omvalt, en loopt met grote stappen de keuken uit.

Hij zit op de rand van zijn bed andere schoenen aan te trekken.

Zijn gebogen hoofd, de nek weerloos door het hoog opgeknipte haar, ontroert haar.

Hij vraagt niet wat ze komt doen, en dat is goed, want eerlijk gezegd weet ze het zelf ook niet.

“Je hebt een gat in je sok,” zegt ze terwijl ze naast hem komt zitten, en hij wiebelt door het gat met zijn grote teen, waarvan de nagel niet al te schoon is.

Haar eerste kind!

Hij lag, nog maar net geboren, in zijn wiegje naast haar bed kleine krielkipgeluidjes te maken, waar ze de hele nacht naar luisterde met zo’n overweldigend gevoel van liefde dat ze er bijna in dreigde te verdrinken. Zo’n gevoel verdwijnt nooit helemaal. Het komt boven als iemand je kind iets aandoet, al is het met woorden, al is het de vader.

Hij trekt zijn All-Stars aan, de veters zo los dat de schoen wijd openstaat. Ze weerstaat de neiging ‘pas op dat je niet valt’ te zeggen. Nog even en hij is langer dan Jaap, denkt ze als ze naast elkaar staan.

“Ik wil je rap graag een keer horen.”

“Reken maar!”

Geen sinterklaasfeest dus, hun huis een oase van rust, terwijl de goedheiligmannen elkaar verdringen in de nieuwbouwwijken, waar geen cadeautje wordt weggegeven zonder een vermaning vooraf.

Het hoogtepunt van hun sinterklaasavond is het aanbellen van een gezelschap van een sint met drie pieten, die het adres waar ze verwacht worden niet kunnen vinden.

Anne probeert toch iets bijzonders van de avond te maken. Ze heeft gevulde speculaas gekocht, een banketstaaf en voor ieder een varkentje van marsepein, dat Jolien meteen van zich af schuift terwijl Casper er zonder ernaar te kijken de kop vanaf bijt.

“Zullen we een spelletje doen?”

Ze kijken haar aan alsof ze hun oren niet geloven.

“Dat deden we toch vroeger ook weleens?”

Casper slaat een arm om haar heen. “Lief bedoeld, hoor mam!”

Ze voelt zich klammig worden. De avond kan toch niet om tien voor negen al mislukt zijn?

Maar Jaap heeft zijn eigen maatregelen genomen om er een succes van te maken. Hij komt triomfantelijk met een dvd aanzetten.

“Gaaf!” zegt Casper enthousiast. “Die wilde ik zo graag zien!”

“Wist ik,” zegt Jaap. “Het was de laatste. Dat ding loopt als een trein zeiden ze in de winkel.”

Hij wil het goedmaken, denkt Anne vertederd.

Ook al probeert ze hem zoveel mogelijk af te weren—het gevoel dat ze plezier zou kunnen beleven aan haar lichaam maakt haar op voorhand al misselijk van schuldgevoel—het ontgaat haar niet dat hij aandoenlijk zijn best doet iets van zijn rol in het gezin te maken.

De titel van de film zegt haar niet veel. United 93. Iets over een vliegtuig—niet een film die ze zelf zou hebben gekozen, maar zolang ze bij elkaar zitten vindt ze alles best.

Het duurt even voordat ze begrijpt waarnaar ze zit te kijken.

11 september. De Twin Towers. Het enige van de vier gekaapte vliegtuigen waarin de passagiers de strijd aanbinden met de kapers.

De crash op een grasveld in Pennsylvania.

Halverwege de film loopt Jolien huilend de kamer uit.

“Wat heeft ze ineens?” vraagt Jaap verbaasd.

En dan is het alweer bijna Kerstmis. Dat is minder erg dan ze vreesde, want Kerstmis bestaat uit rituelen, en een ritueel is niet veel méér dan op de automatische piloot de handelingen verrichten die van je verwacht worden.

Het ritueel van de boom, het versieren, inkopen doen, kaarsen branden, koekjes in de oven, een stuk wild in de Creuset-braadpan, kaarten schrijven en de ontvangen kaarten op een rood lint prikken dat aan de muur naast de open haard aan een spijkertje hangt. Al die kerstengelen, herdertjes bij nachte, klokken, kerstbomen en kandelaars met dezelfde wensen eronder: hoe meer er hangen, hoe populairder je lijkt, dus is het zaak er zoveel mogelijk te versturen.

Zo houd je elkaar aan de gang.

Voor Kerstmis heb je geen gevoel nodig, en dat komt verdomd goed uit. Ze hoeft alleen maar check-lijstjes te maken zodat ze niet per ongeluk iets overslaat wat belangrijk is, en er kan niets misgaan.

Ze vraagt zich af wat zij besloten heeft in dat andere huis, de moeder met die meedogenloos lege plek in haar leven.

Wel een boom, geen boom, waarschijnlijk kan het haar niet schelen.

Jaap gaat met Casper naar de kerstbomenmarkt.

Vorige jaren ging Jolien mee, maar die voelt zich niet lekker, zegt ze, zit opgerold op de bank met een Yes in haar handen. In elk geval blijft ze beneden, dat mag in de krant, de laatste tijd lijkt het alsof ze een kostganger is die alleen met de maaltijden verschijnt en het er niet op heeft als de relatie persoonlijk wordt.

“Wil je iets lekkers? Ik heb gevulde kerstkransjes. Met gekleurde pikkels erop.”

Tot haar verbazing neemt Jolien er eentje, zonder van het tijdschrift op te kijken, maar het is in elk geval een vorm van contact.

De mannen komen druipend van de regen terug met een boom die ze zelf nooit gekozen zou hebben vanwege de onmogelijke vorm. Kennelijk hebben ze er geen seconde aan gedacht dat zo’n boom ook versierd moet worden, maar ze zijn er zo trots op dat ze hen en de boom in één moeite door de hemel in prijst.

De rest van de dag wringt ze zich iedere keer als ze in de gang moet zijn langs het kletsnatte ding, dat kleeft maar verrukkelijk geurt.

Hij moet aan de huistemperatuur wennen, morgen zullen ze hem versieren. Jaap haalt de dozen met lichtjes en versiersels van zolder.

Er is duidelijk geen ontkomen aan.

Kerstmis is een spookrijder die ze op de eenbaansweg waarop ze rijdt niet ontwijken kan.

“Het spijt me, maar je vader komt toch maar liever niet,” zegt haar moeder vanuit Spanje. “Ik zou wel willen, maar hij ziet te veel op tegen het eind rijden, vooral omdat het maar voor een weekje zou zijn.”

Eerlijk gezegd heeft Anne geen seconde gedacht dat de plannen door zouden gaan. Tot nu toe heeft haar vader iedere afspraak om naar Nederland te komen op het laatste moment getorpedeerd. Hij heeft er gewoon geen zin in. Af en toe belt hij op in een oprisping van vaderlijke gevoelens, waarna hij het weer tijdenlang voor gezien houdt.

Dieren gaan ook zo met hun jongen om. Als die klaar zijn om de wereld in te gaan, is het einde oefening. Geen vogeljong gaat op bezoek in het ouderlijk nest. Geen moedervogel logeert een weekje bij haar kind om de eitjes te zien uitkomen.

Ze mist hem trouwens niet echt. Haar moeder wel.

Ze zou er wat voor geven om af en toe met haar te kunnen praten, gewoon tegenover elkaar aan tafel, een pot thee tussen hen in. Een vertoon van Hollandse kneuterigheid, maar het zou haar goed doen.

Ze weet dat haar moeder in één oogopslag de verkoeling tussen Jaap en haar zou opmerken. Om er vervolgens uitgebreid over te praten.

“Begrijp ik het goed, schat, dat die man geen seks meer krijgt omdat jij iemand hebt aangereden? Leg dat nou eens uit, want eerlijk gezegd begrijp ik er niets van.”

“Ik ook niet, mam,” zou ze antwoorden.

Wat een leugen zou zijn. Want ze weet het verdomd goed.

Sinds het ongeluk mag ze van zichzelf niets meer wat leuk is of prettig. Omdat ze het niet verdient. Zo simpel ligt het. Wie een ander mens in het ongeluk stort kan geen aanspraak meer maken op geluk.

Maar leg dat maar eens uit.

Atie belt om zeven uur ‘s-avonds. Anne heeft net koffie ingeschonken.

Het is drie dagen voor Kerstmis; in de hoek van de kamer begint de boom zijn eerste naalden al te verliezen, maar dat komt doordat de thermostaat te hoog staat.

Hoe de anderen ook klagen over de hitte, Jaap trekt demonstratief zijn jasje uit zodra hij het huis binnenkomt, Anne blijft het koud hebben.

En nu kiest zelfs de kerstboom partij voor haar huisgenoten.

Ze loopt met de telefoon naar de radiator onder het raam, en leunt er met haar knieën tegenaan.

Het is donker buiten, ze ziet de weerspiegeling van de lampen in de kamer en haar eigen gezicht ertussen. Jaap is onzichtbaar, die zit laag in de clubfauteuil die hij in zijn studentenkamer al had, en die hopeloos misstaat bij de rest van de inrichting.

Max heeft de aanvangstijd van de vergadering morgenochtend een uur naar voren geschoven, zegt Atie. Iedereen heeft er een memo over gekregen van hem, behalve Anne. Atie is er stomtoevallig achter gekomen.

“Als dat geen gore rotstreek is!” zegt ze. “Zoals die lul aan de poten van jouw stoel zit te zagen. Dat je daar niet doodzenuwachtig van wordt!”

“Zolang jij voor mij op zit te letten, valt het wel mee,” zegt Anne om Atie een plezier te doen.

Natuurlijk weet ze waar Max mee bezig is, en ze twijfelt er niet aan dat het hem uiteindelijk zal lukken ook.

“Negen uur? Ik zal er zijn!”

En ze is er. Ruimschoots op tijd zelfs, want op het traject tussen haar huis en de zaak kun je kiezen tussen te vroeg of te laat komen, de optie precies op tijd zijn is niet aan de orde.

Ze parkeert haar auto op het moment dat de parkeerplaats meer lege dan bezette plaatsen heeft, zodat ze kan kiezen voor een plek dicht bij de ingang.

Het weer is omgeslagen, een gure wind waait haar haren alle kanten uit en striemt haar gezicht alsof het met schuurpapier bewerkt wordt.

Ze heeft behoorlijk wat tijd nodig om zich een beetje toonbaar te maken, maar als Max de vergaderruimte binnenkomt zit ze met koffie en dossiers aan het hoofd van de tafel.

Hij verstart in de deuropening.

“Hoi Max,” zegt Anne opgewekt, “wat fijn dat jij er ook bij kunt zijn.”

Het is een kleine overwinning op een slagveld waar ze de verliezende partij is.

Aan kleine dingen merkt ze dat Hiemstra in haar teleurgesteld is.

Ze is niet de bright young woman die hij heeft aangenomen en in wie hij zoveel zag. Ze weet het, maar ze kan het niet veranderen. Niet op korte termijn in elk geval. En op meer tijd hoeft ze niet te rekenen met de hete adem van Max in haar nek.

Ze vreest dat er nog meer dingen gaan gebeuren die Hiemstra tegen zullen vallen. Ze zal vrij moeten nemen voor gesprekken met haar advocaat, voor de rechtszitting, voor god weet wat nog meer.

Zijn hoofd Human Resources zit tot haar nek in de problemen, en alsof dat niet genoeg is zit ze nu ook nog een boodschappenlijstje te maken in zijn tijd.

Hij moest eens weten, denkt ze, terwijl ze de recepten die ze uit glossy’s heeft gescheurd, naast haar computer uitstalt.

Keuze genoeg, dat is het probleem niet, maar hoe moet ze een menu samenstellen dat ze allemaal lekker vinden?

Jollen hangt de laatste tijd tegen vegetarisme aan. Zodra een stuk vlees op haar bord herleidbaar is tot een aaibaar dier, begint ze te kokhalzen. Casper zou het liefst junkfood op zijn bord krijgen. Zo’n lauwe hot-dog die slap in je hand hangt als een teleurgestelde penis, met een kartonnen puntzak friet erbij. En dan de grootste maat bananenmilkshake en als toetje een sundae caramel. Ze kan zijn lievelingsmenu dromen, en dat niet alleen, uit solidariteit heeft ze het een paar keer met hem gegeten. Wat haar verbaasde waren de emoties die dat soort eten bij haar opriep. Schaamte omdat het op een bepaalde manier wel lekker was, en weerzin van haar lichaam dat voelde alsof het op springen stond.

En dan Jaap, die alles wel best vindt.

Het soort makkelijk dat verschrikkelijk moeilijk is, omdat je er niet op kunt rekenen. Negen van de tien keer heeft ze het gevoel dat hij liever iets anders op zijn bord had gewild dan wat zij hem voorzet. Alhoewel hij er nooit een opmerking over maakt, dat moet ze hem nageven.

En zijzelf? Waar zou ze zichzelf het meeste plezier mee doen?

Ze ziet een snoezig Rozenburg plateelschoteltje voor zich, met in het midden, daar waar een theekopje zou moeten staan, een kingsize slaappil met een garantie om voor twee dagen van de wereld te zijn.

Flauw! spreekt ze zichzelf bestraffend toe.

Ze wil gevulde gans eten, niet echt een sympathiek dier, dus Jolien heeft ze mee, maar wat kun je het beste in zo’n dier proppen?

Ze googlet een aanvaardbare oplossing, iets met gehakt, appels en tamme kastanjes, en maakt een aantekening dat ze de poelier moet bellen.

Ze wil ook wat bakken. Dat heeft ze van thuis meegekregen: met Kerst maak je zelf dingen, al zijn het maar onnozele koekjes, of een kerststol.

Misschien vindt Jolien het wel leuk om mee te helpen, denkt ze hoopvol.

Ze slaagt erin om een dag voor Kerstmis tijdens haar lunchtijd haar boodschappenlijstjes af te werken, een niet geringe prestatie want het halve werkendevrouwenbestand van Nederland is op dezelfde gedachte gekomen.

Ze racet met haar winkelwagentje tussen de schappen door.

Het is zo’n rotding met wieltjes die een eigen leven leiden en een uitgesproken voorkeur hebben voor frontale botsingen met andere wagentjes. Ze verontschuldigt zich een paar keer, maar daarna laat ze het erbij zitten. Het is ieder voor zich, en mocht er al sprake zijn van in de mensen een welbehagen, dan gaat dat zeker niet voor winkelsluitingstijd in.

Als ze na twintig minuten wachten in de rij voor de kassa aan de beurt is, realiseert ze zich dat ze een pak bloem is vergeten. En de suiker is ook bijna op, schiet haar te binnen.

“Kan ik nog even iets pakken?” vraagt ze hoopvol.

“Natuurlijk,” zegt de caissière met een opgewekte pissigheid die haar hoop meteen de bodem in slaat, “maar dan wel graag achter aansluiten.”

Anna mompelt een verwensing, terwijl ze de caissière recht aankijkt, iets waarvoor moed vereist is want die kijkt terug alsof ze al de hele dag wacht op de kans een klant te wurgen.

Ze smijt haar inkopen in de achterbak van haar auto, laat het karretje midden op de parkeerplaats staan, wat onbeschoft is, maar wie weet is er wel iemand die een halve euro de moeite waard vindt en ermee wil zeulen, en ze maakt een mentale aantekening dat ze, wat er ook gebeurt, vandaag nog ergens bloem en suiker vandaan moet halen.

Als ze door de gang rent op weg naar haar kantoor, ziet ze nog net de rug van Max om de hoek verdwijnen.

“Of je hem meteen belt, het is dringend,” zegt Atie, terwijl ze verwijtend op haar horloge kijkt.

Alles verloopt volgens plan.

Het huis geurt naar de appeltaart die nu langzamerhand uit de oven gehaald moet worden, haar man en kinderen zitten om haar heen aan tafel en er is nog geen onvertogen woord gevallen.

Casper vraagt zelfs of Jolien hem de boter aan wil geven, zonder er half over de tafel geleund naar te graaien.

Dit zijn toch allemaal dingen die tot tevredenheid moeten stemmen.

Ze is vroeger opgestaan dan de anderen. Jaap heeft niet eens gemerkt dat ze het bed uit stapte nadat ze een paar minuten aandachtig naar zijn verfrommelde gezicht op het kussen heeft liggen kijken.

In het schemerlicht lijkt hij ouder dan hij is. Het heeft iets dierbaars, dat hij zo ongegeneerd van middelbare leeftijd ligt te wezen als hij slaapt.

Ze vraagt zich af hoe zij er zelf uitziet met haar ogen dicht.

En of hij ooit naar haar ligt te kijken, zoals zij nu naar hem. Op een elleboog geleund, half vertederd, half geïrriteerd.

Ouder worden is een rotstreek, hoe je het ook wendt of keert.

Het is een vorm van bedrog. Je denkt dat je de eeuwige jeugd hebt als je jong bent. Je voelt minachting voor mensen die ouder zijn dan jijzelf, ongeacht hun capaciteiten.

Niets kan belangrijker zijn dan de huid van je gezicht, de strakheid van je lichaam, het zijn de zekerheden die je door alle onzekerheden heen helpen die je teisteren als je jong bent.

Ze is een keer verliefd geweest op een oudere man, getrouwd met een vrouw van zijn leeftijd, een oud lijk dus. Ze herinnert zich nog haar verbazing toen de man niet op haar avances inging. Als je kunt kiezen voor jong, dan laat je oud toch schieten!

En nu is het Jaap en haarzelf overkomen, maar eerlijk gezegd is het een stuk minder erg dan ze had gevreesd. Ze denkt er nauwelijks over na, er zijn te veel zaken van groter belang die haar aandacht opeisen.

Bovendien kun je op je gezicht smeren wat je wilt, je kunt je laten botoxen tot je een ons weegt, het hoogste wat je kunt bereiken is dat mensen aan ‘Wat ziet ze er goed uit’ het zinnetje ‘voor haar leeftijd’ plakken.

Ze heeft de thermostaat van de verwarming hoger gezet, en het deeg dat ze gisteren in huishoudfolie verpakt in de koelkast heeft gelegd, met haar knokkels in de taartvorm geduwd.

Toen ze er de schijfjes appel op legde en van het restant deeg een ruitvormige afdekking had gemaakt, was de oven op temperatuur.

Ze schoof de taart erin en hoorde zichzelf tevreden ‘Zó!’ zeggen.

Glimlachend dekte ze de tafel.

Als de anderen beneden komen is alles klaar, thee op het lichtje, gesneden kerststol op de zilveren broodschaal van Jaaps ouders.

De kerstboomlichtjes weerspiegelen in het zilver en diepe rood van de versierselen.

Ze kijkt naar haar zoon, die met zijn vingers de spijs uit een plak kerststol vist voordat hij het ontstane gat opvult met een dikke laag roomboter.

Hij zit zo verlekkerd te eten dat ze een opmerking inslikt.

Jolien zegt niet veel, maar ze blijft aan tafel zitten, terwijl ze anders een excuus verzint om naar boven te kunnen, wanneer ze klaar is met die ene boterham waaraan ze de laatste tijd kennelijk genoeg heeft.

Het betekent trouwens niet meer dan een tijdelijke opleving, nu de druk van school even is weggevallen. Daarover maakt Anne zich geen enkele illusie.

De tegenzin waarmee Jolien haar schooldagen begint lijkt dagelijks groter te worden, maar nog steeds is praten daarover niet mogelijk. Anne zou weleens willen weten hoe andere ouders dat aanpakken. Een kind dat duidelijk een probleem heeft maar weigert er met ook maar één woord over te spreken. Ze weet zeker dat zoiets in andere gezinnen wél opgelost wordt.

Jaap wil zich er niet mee bemoeien.

“Praat jij nou eens met haar,” heeft ze gezegd, maar hij heeft daar heel duidelijke ideeën over.

“Op deze leeftijd zijn het altijd vrouwendingen waarmee meisjes zitten. Daar ga ik me als vader niet mee bemoeien. Ze ziet me aankomen!”

Hij meent het, maar er zit ook een element van gemakzucht in die uitspraak. Voor het goede gesprek is hij niet in de wieg gelegd vindt hijzelf, en dat is voldoende reden voor hem om alles wat moeilijk is en toch besproken moet worden, aan haar over te laten.

Ze heeft zelfs Cas moeten voorlichten, en zo moeilijk kan het voor een vader toch niet zijn om een uit het leven gegrepen verhaal te houden over erecties en natte dromen.

Je zult zien dat zij het straks is die met condooms staat te zwaaien.

Maar van alle frustraties is de grootste dat ze niet in staat is haar dochter, die het duidelijk moeilijk heeft, te helpen.

Na het ontbijt, nadat ze allemaal tot haar verbazing ongevraagd iets naar de keuken hebben gebracht, gaan ze hun eigen dingen doen, maar wel allemaal in de zitkamer als bewijs van het feit dat dit niet zomaar een zondag is.

Jolien op de bank, haar benen opgetrokken onder zich, terwijl ze de cd speelt die ze jaren geleden met sinterklaas heeft gekregen, en die ze met Kerst altijd tevoorschijn haalt. ‘Last Christmas’, keer op keer door die ongelofelijk weeë mannenstem gezongen, Anne kan de tekst dromen. ‘…I gave you my heart but the very next day you gave it away…’ Het is een melodie en een tekst die aan je vastkleven als klittenband, ze betrapt zich erop dat ze het neuriet als ze staat te koken of in de auto zit op weg naar haar werk. Het duurt weken voordat ze er helemaal los van zal zijn.

Casper moppert omdat niemand zin heeft naar zijn cd van Ali B te luisteren, maar hij maakt er geen heibel om. Als het erop aankomt is hij een redelijke jongen. Het valt Anne steeds vaker op hoe hij door te zwijgen of juist iets afleidends te zeggen het wankele evenwicht in het gezin in stand weet te houden.

En Jaap gaat maar heel even, niet langer dan een uurtje, naar kantoor waar nog iets gedaan moest worden, en is vervolgens in De geschiedenis van Woutertje Pieterse gedoken, dat hij beschouwt als een kerkdienst met een leuke dominee, en waaruit hij af en toe hardop stukjes voorleest, met stemverheffing om boven George Michael uit te komen.

Zelf rommelt Anne maar zo’n beetje aan. Leest in de bijlagen van de nrc en de Volkskrant, die samen een moedeloos makende berg krantenpapier vormen, en houdt het eten in de keuken in de gaten.

Kortom, voor een gezinskerstmis loopt het niet slecht, en toch wordt het gevoel van vage onrust dat Anne heeft bevangen vanaf het moment dat ze op Eerste Kerstdag wakker werd van beierende kerkklokken, met het uur groter.

Het gevoel doet haar denken aan die enge film Alien, die ze jaren geleden samen met Jaap heeft gezien.

Astronauten die in bezit worden genomen door een wezen dat in hun lichaam groeit en uitdijt, totdat ze uit elkaar barsten en het onuitsprekelijke in een orgie van bloed en slijm tevoorschijn komt.

Ze slaagt er lang in dat gevoel waarin ze bijna stikt, te bedwingen. Maar op Tweede Kerstdag, het is buiten al donker en achter de vensters van de huizen aan de overkant schitteren kerstboomlichtjes en de bedachtzame vlammen van kaarsen, houdt ze het niet langer vol.

“Even een luchtje scheppen,” zegt ze in het algemeen.

Er wordt geen enkele aandacht aan besteed, Jaap is nog steeds verdiept in Multatuli, Casper luistert met een koptelefoon op naar zijn eigen muziek en Jolien zit een beetje dromerig op de bank voor zich uit te staren terwijl The Carpenters de kamer vullen met hun softe kerstliedjes.

Ze loopt de straat op, haar jas nog open.

Het voelt goed, die bijtende kou tegen haar naakte hals, de wind door haar haren, het heeft iets zuiverends.

In de meeste huiskamers waar ze langskomt staan kerstbomen. Sommige gezinnen zitten al rond de versierde tafel, het is allemaal van een onwaarschijnlijke huiselijkheid.

Ze aarzelt voordat ze de straat in loopt waar Kirsten woonde.

Wat zullen mensen van haar denken als ze haar hier zien?

Maar er is niemand buiten op deze tijd van de avond, en ze vertraagt haar stap als ze het huis nadert.

De gordijnen zijn halfgesloten, ziet ze vanaf de overkant van de straat.

Er is een kerstboom, dus toch! Hij is niet versierd, elektrische kaarsjes geven sober licht. Het is duidelijk een handreiking naar de overgebleven dochter, tenminste, zo stelt Anne het zich voor.

Een paar schemerlampen met crèmekleurige kappen verspreiden een zacht licht. Op een laag kastje dat tegen de muur staat branden kaarsen in een vijfarmige kandelaar.

Ze zitten aan tafel.

Paula en Dick Kooyman ieder aan het hoofd. Tussen hen in, aan de lange kant van de tafel, het zusje Nadine.

De afwezigheid van Kirsten is niet weg te denken, ook niet voor Anne aan de overkant van de straat, die haar ogen niet van het tafereel af kan wenden.

De lege plek aan tafel maakt de dochter die er niet meer is reëler dan ze in werkelijkheid had kunnen zijn.

De vader gaat staan en buigt zich over een schaal.

De moeder en de dochter kijken toe.

Het schokt Anne tot in haar ziel dat er gegeten wordt in dit huis.

Het is een te platvloerse bezigheid als je zoiets verschrikkelijks is overkomen.

Maar terwijl de koude in haar gezicht bijt, realiseert ze zich dat het leven van de mensen in het huis alleen nog maar bestaat uit bezigheden die er totaal niet meer toe doen. Uitgevoerd omdat het er nou eenmaal bij hoort. Slapen, opstaan, je aankleden, eten, de deur uit gaan.

Wat moet je anders?

Achter haar gaat een huisdeur open, het geblaf van een hond, een stem die “Wacht even, ik ga mee!” roept.

Ze loopt snel verder.

De hele weg naar huis kijkt ze niet één woonkamer meer binnen.

Tussen Kerst en Oud en Nieuw ligt de brief van justitie op de deurmat.

Geleund tegen de gangmuur, haar benen lijken van rubber, glijden haar ogen over regels waarvan woorden en stukken zin zich in haar hoofd vasthechten.

Dagvaarding…verdachte…lichamelijk letsel de dood ten gevolge hebbend. De zin ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en⁄of onoplettend rijgedrag’ springt eruit.

Hoe krijg je het voor elkaar om iets wat zo duidelijk is, zo ingewikkeld te formuleren?

Ze loopt naar de keuken, een barre tocht van nog geen vijf meter die ze met moeite volbrengt, waarna ze gaat zitten met in haar hand nog steeds de twee pagina’s die het verhaal vertellen van een herfstavond toen de zon net was ondergegaan, en dicht bij haar huis een meisje met wuivend blond haar dat als een vallende engel haar dood tegemoet vloog.