Historische notities
‘De vrouw van de consul’ is voortgekomen uit twee
verlangens: ik wilde een portret schetsen van Sempronia, een van de
opmerkelijkste vrouwen van haar tijd, en de rol van de wagenrennen
aangeven in deze periode in de Romeinse Republiek. Niemand die als
kind de film Ben Hur heeft gezien zal de spectaculaire paardenrace
kunnen vergeten (lang voordat met computers beelden konden worden
gegenereerd), met echte wagenmenners en paarden en een
duizendkoppig publiek. Ben Hur heeft onvergetelijke beelden in mijn
geheugen achtergelaten; nadere gegevens vond ik in Sport in Greece
and Rome van H.A. Harris (Thames and Hudson/Cornell University
Press, 1972), een zeer Britse kijk op de Romeinse wagenrennen en
gokken, met een amusante lijst van vertaalde Latijnse namen van
echte paarden.
De Dagelijkse Handelingen uit het verhaal hebben echt bestaan,
zoals we weten door verwijzingen naar de Acta Diurna in het werk
van Cicero en Petronius; hierbij wil ik nog een andere verwijzing
vermelden, in een buitengewoon grappige, maar pijnlijk gedateerde
detectiveroman: The Julius Caesar Murder Case van Wallace Irwin uit
1935, waarin de onverschrokken verslaggever Manny (die eigenlijk
Manlius heet) aan de Tiber zijn neus in bedenkelijke zaakjes
steekt.
Wat Sempronia betreft: lezers kunnen meer over haar vinden in
Sallustius’ Samenzwering van Catilina, die een intrigerende
beschrijving van haar stamboom, karakter en motieven bevat; zij
heeft niet alleen een kleine rol bij die samenzwering gespeeld, ze
was ook de moeder van Decimus Brutus, die met de beroemdere Junius
Brutus een van de moordenaars van Caesar was. In een vroege versie
van mijn roman Catilina’s wapen schreef ik een lange beschrijving
van haar die ik later besloot te schrappen; ik was blij dat ik in
‘De vrouw van de consul’ op Sempronia terug kon komen. ‘Dat ze een
dochter van Gajus Gracchus was is onwaarschijnlijk,’ schrijft Erich
Gruen in The Last Generation of the Roman Republic (University of
California Press, 1974) maar het is verleidelijk om te speculeren
dat Sempronia niettemin een nakomelinge kan zijn geweest van die
radicale fanaticus in de late Republiek die door de heersende
klasse is vermoord en de status van volksmartelaar verwierf.
‘Als een cycloop in een oogwenk kon verdwijnen’ geeft Gordianus’
huiselijke leven weer. Katten waren in die periode nog betrekkelijk
nieuw en niet overal welkom. De culturele botsing van oost en west,
zoals in de verschillende .levensvisies van Gordianus en Bethesda
uitgebeeld, zal steeds meer een onlosmakelijk deel worden van het
kosmopolitische leven in Rome naarmate de wereldhoofdstad in
opkomst meer nieuwe mensen en ideeën aantrekt uit de verre streken
binnen haar invloedssfeer.
Van alle historische gebeurtenissen tussen Romeins bloed en Dood
van een slavendrijver is de opmerkelijkste de opstand van
Sertorius; in ‘De witte ree’ wordt zijn verhaal verteld. Het
fabel-verhaal over het witte hertenjong stamt uit verschillende
bronnen, onder meer Plutarchus’ biografie van de opstandige
legeraanvoerder. Het misnoegen van de velen die zich achter
Sertorius schaarden was een vroege manifestatie van de toenemende
tweedracht in Rome, waar een opeenvolging van onlusten een climax
zou bereiken in de burgeroorlog die voor altijd een einde zou maken
aan de republiek.
Toen ik in 2000 in Portugal was om de verkoop van mijn boeken te
bevorderen had mijn uitgever geregeld dat ik een bezoek kon brengen
aan een terrein waar een garumfabriek werd opgegraven, recht onder
een bankgebouw in het centrum van Lissabon (Olisipo, in de
oudheid), een ervaring die me inspireerde om Gordianus naar zo’n
fabriek te laten gaan om hem ‘De geur van rotte vis in Pompeï’ te
laten ontdekken. Lezers die willen weten hoe ga-rum smaakt kunnen
zelf experimenteren: in A Taste of Ancient Rome van Ilaria Gozzini
Giacosa (University of Chicago Press, 1992) staat het recept dat
Gargilius Martialis in de derde eeuw van onze jaartelling
noteerde.
Hoe Hiero, tiran van Syracuse, de uitvinder Archimedes een puzzel
voorlegde die de laatste oploste in een bad, waarna hij ‘Eureka!’
riep, is een bekende anekdote uit de oudheid. Toen ik in Cicero’s
gesprekken in Tusculum, de Tusculanae Disputationes, de bewering
tegenkwam dat hij de verwaarloosde tombe van Archimedes had
herontdekt, vond ik dat daar een detectiveverhaal in stak, en zo is
‘De tombe van Archimedes’ ontstaan. De zestiende idylle van
Theocritus, waarin de verdienste van Hiero’s bewind wordt bezongen,
vormt een interessante tegenstelling met Cicero’s eigen beweringen
in Orationes Verrinae, zijn redevoeringen tegen Verres, waarin hij
ernstige corruptie en wanbeheer bij het door de Romeinen gevoerde
bestuur over Sicilië in zijn eigen tijd aan de kaak stelde.
Bij het lezen van Theocritus gedurende mijn naspeuringen voor ‘De
tombe van Archimedes’ trof me bij de drieëntwintigste idylle van de
dichter de ingeving voor ‘Door Eros gedood’. De bijzonderheden over
de afgewezen minnaar, de onverschillig blijvende jongen, de
zelfmoord en het beeld van Eros stammen allemaal van Theocritus. In
zijn versie is de dood het gevolg van goddelijke, niet menselijke,
wraak; ik heb van de zedenles van de dichter een moordmysterie
gemaakt. Dit verhaal is oorspronkelijk geschreven voor Yesterday’s
Blood: An Ellis Peters Memorial Anthology (Headline, 1998), waarin
verschillende schrijvers eer bewezen aan wijlen de auteur die
broeder Cadfael verzon. In dat boek opperde ik dat het thema van
het verhaal Ellis Peters vertrouwd zou zijn voorgekomen, omdat zij
vaak verliefden (in het geheim of in het openbaar) in haar boeken
liet optreden. In de meeste van haar verhalen overwint de liefde en
verliefden triomferen; was het maar zo geweest voor de
verschillende verliefden in dit verhaal.’
Over gladiatoren had ik nog nooit een lang verhaal geschreven, en
dus besloot ik dat te doen in ‘Een gladiator sterft slechts één
keer’. Het succes van de film Gladiator bij het publiek en de
critici heeft me bevreemd (wat me ertoe heeft gebracht een
bespreking op mijn eigen website te plaatsen), maar de tijdloze
fascinatie van de gladiator valt niet te ontkennen. Niet alle
Romeinen keken graag naar bloedvergieten in de arena (Cicero vond
de gevechten weerzinwekkend) maar de Romeinse traditie die bloedige
kracht-
metingen verbond met uitvaartspelen werd een wijdverbreid gebruik.
Eeuwen later houden die gruwelijke ondernemingen ons nog bezig: ze
bevreemden ons, knagen aan ons geweten en prikkelen onze obscene
belangstelling.
‘Pop en de vergiftigde koek’ is geschreven toen het
Clintonschandaal op zijn hoogtepunt was; vandaar de cynische toon.
De bijzonderheden van het misdrijf zijn te vinden bij Valerius
Maximus (5.9.1) en worden verder toegelicht in The Last Generation
of the Roman Republic van Gruen (vooral op pagina 527). Cicero’s
grapje over de koek wordt overgeleverd door Plutarchus; dat ik het
bij deze zaak heb gebruikt is een kwestie van artistieke vrijheid.
(Overigens: de Palla in dit verhaal is dezelfde Palla van wie de
eigendommen door Marcus-Caelius zouden zijn gestolen; die
beschuldiging was een van dat zaken die Caelius ten laste zouden
worden gelegd, naast de moord op een gezant uit Egypte, in het
proces dat centraal staat in mijn roman De venusworp. In de
heersende klasse in het Rome van Gordianus kende iedereen
iedereen.)
‘De kersen van Lucullus’ werd indirect geïnspireerd door een lezer
in Duitsland, Stefan Cramme, die een website heeft over Rome in de
oudheid (www.hist-rom.de). Toen ik van mijn uitgever hoorde dat er
een nieuwe pocketuitgave van Romeins Bloed zou verschijnen, zodat
ik kleine vergissingen in het boek zou kunnen herstellen, nam ik
contact op met Cramme, die over een encyclopedische kennis van het
oude Rome beschikt, om hem te vragen ‘op alle slakken zout te
leggen’. Cramme bracht me op de hoogte van een anachronisme, dat
tot dan toe alle andere lezers leek te zijn ontgaan: in Romeins
Bloed noemde Gordianus in een ogenblik van erotische dromerij de
lippen van Bethesda ‘als kersen’. Helaas, merkte Cramme op, zijn de
meeste historici het erover eens dat kersen pas in Rome verschenen
toen ze uit het gebied aan de Zwarte Zee weren ingevoerd door de
terugkerende veldheer Lucullus omstreeks 66 voor Christus: veertien
jaar na de actie in Romeins Bloed. Omdat het onwaarschijnlijk was
dat Gordianus kersen als vergelijking zou hebben gebruikt,
verbeterde ik die passage. In de huidige pocketversie van Romeins
Bloed worden Bethesda ‘s lippen niet met kersen vergeleken, maar
met granaatappels, ongeveer dezelfde claus, misschien niet echt
gelukkig gekozen, die wordt uitgesproken door de gemene Nefertete
(Anne Baxter) om Mozes (Charlton Heston) uit te dagen in de Cimpy
filmklassieker The Ten Commandments.
Geen enkele schrijver van historische romans wordt graag op een
vergissing betrapt en het probleem van kersen in Rome liet me niet
los. Ik verdiepte me verder in de verspreiding van kersen in het
mediterrane gebied, en ik ontdekte dat de bronnen niet unaniem zijn
over de vraag of kersen in Rome onbekend waren voor Lucullus’
terugkeer uit het Zwarte-Zeegebied, dus er is een kleine kans dat
Gordianus’ droombeeld toch geen anachronisme is; maar een
belangrijker gevolg van mijn onderzoek was een steeds groter
wordende belangstelling voor Lucullus en zijn verbijsterende
carrière. (De biografie van Plutarchus is fascinerend om te lezen.)
Zonder hem in de romans ooit te hebben beschreven, besloot ik dat
in een kort verhaal te doen, en tegelijkertijd voor mijn eigen
gemoedsrust die kwestie van de kersen te behandelen. Zo is ‘De
kersen van Lucullus’ ontstaan. Het voorval van de tuinier Motho is
fictie, maar de mensen in Lucullus’ vriendenkring, ook de filosoof
Antiochus, de beeldhouwer Arcesilaus en de dichter Aulus Archias,
hebben echt bestaan, en alle persoonlijke bijzonderheden over de
opmerkelijke opkomst en treurige ondergang van Lucullus zijn op
feiten gebaseerd.