13

Hij heeft geen vriendin.

Die informatie heb ik gisteren uit Trish weten te peuteren onder het mom dat ik nieuwsgierig was naar alle buren. Er zou een meisje uit Gloucester zijn geweest, maar dat is al maanden voorbij. Ik heb vrij baan. Nu alleen nog een strategie.

De volgende ochtend ben ik tijdens het douchen en aankleden gefixeerd door gedachten aan Nathaniel. Ik ben me ervan bewust dat ik ben teruggevallen in het gedrag van een veertienjarige puber; dat het niet veel scheelt of ik teken hartjes met pijlen waar ‘Samantha’ en ‘Nathaniel’ bij staat, maar het kan me niet schelen. Zoveel had ik er nou ook weer niet aan om een rijpe, nuchtere bedrijfsjurist te zijn.

Ik borstel mijn haar, kijk uit over de nevelig groene velden en voel een onverklaarbare luchthartigheid. Ik heb geen reden om zo blij te zijn. Op papier ziet het er allemaal nog even rampzalig uit. Mijn hoogvliegerscarrière is voorbij. Mijn familie heeft geen idee waar ik zit. Ik verdien een fractie van mijn vorige salaris in een functie die me onder andere verplicht andermans vuile ondergoed van de vloer te rapen.

En toch moet ik neuriën terwijl ik mijn bed opmaak.

Mijn leven is veranderd en ik verander mee. Het is alsof de behoudende, kleurloze Samantha van voorheen een popje van papier is geworden. Ik heb haar in het water gegooid en ze verdwijnt langzaam. En er is een nieuwe ik voor haar in de plaats gekomen. Een ik met mogelijkheden.

Ik heb nog nooit achter een man aangezeten, maar tot gisteren had ik ook nog nooit een kip bedropen. Als ik dat kan, kan ik toch zeker ook wel een man vragen of hij met me uit wil? De oude Samantha zou rustig hebben afgewacht tot hij naar haar toe kwam.

Nou, de nieuwe Samantha niet. Ik heb de koppelprogramma’s op tv gezien, ik weet hoe het werkt. Het gaat allemaal om hoe je kijkt, je lichaamstaal en flirterige gesprekken.

Ik loop naar de spiegel en bekijk mezelf voor het eerst sinds ik hier ben met eerlijke, onverschrokken ogen.

Ik heb er meteen spijt van. De onwetendheid was beter.

Om te beginnen: geen mens kan er toch goed uitzien in een blauw nylon jasschort? Ik pak een ceintuur, doe hem om mijn middel en sjor het jasschort omhoog tot de rok een centimeter of acht korter is, net als vroeger op school.

‘Hallo,’ zeg ik tegen mijn spiegelbeeld, en ik schud achteloos mijn haar over mijn schouder. ‘Ha, Nathaniel. Hé, Nat.’

Het enige wat er nog aan ontbreekt is heel veel heel slecht aangebrachte zwarte eyeliner, en dan ben ik in alle opzichten weer mijn eigen veertienjarige zelf.

Ik pak mijn make-uptasje, ben tien minuten bezig met het afwisselend opbrengen en verwijderen van make-up en heb dan iets wat natuurlijk en subtiel, maar toch zichtbaar is. Of heb ik tien minuten verprutst? Ik zou het niet weten.

Nu de lichaamstaal. Ik trek een denkrimpel in mijn voorhoofd, zo doe ik mijn best me de regels van tv te herinneren. Als een vrouw zich aangetrokken voelt tot een man, krijgt ze grote pupillen. En ze leunt zonder het zelf te weten naar hem over, lacht om zijn grapjes en laat haar polsen en handpalmen zien.

Ik leun naar mijn spiegelbeeld over en houd mijn handen op om het te proberen.

Ik lijk Jezus wel.

Ik doe er een flirterige lach bij. ‘Ha ha ha,’ roep ik hardop. ‘Wat ben je toch geestig!’

Nu lijk ik op een blije Jezus.

Ik vraag me ernstig af of dit mijn kans vergroot.

Ik ga naar beneden, trek de gordijnen open om de felle ochtendzon binnen te laten en raap de post van de mat. Net als ik in een regionaal makelaarstijdschrift zit te bladeren om te zien wat een huis hier in de Cotswolds kost, wordt er aangebeld. Er staat een vent in uniform met een klembord op de stoep, en op de inrit achter hem staat een bestelauto. ‘Een bestelling van Professional Chef’s Equipment

Direct,’ zegt hij. ‘Waar zal ik de dozen neerzetten?’

‘O, goh,’ zeg ik nerveus. ‘In de keuken, alstublieft. Dank u.’

Professioneel keukengerei. Dat zal wel voor mij zijn, de professionele kok. Ik had zo’n beetje gehoopt dat het pas later gebracht zou worden.

‘Samantha, wat is dat voor auto?’ roept Trish, die in ochtendjas op hooggehakte muiltjes de trap af wiebelt. ‘Zijn dat bloemen?’

‘Het zijn de keukenspullen die u voor me had besteld!’ Op de een of andere manier weet ik een enthousiaste toon te treffen.

‘O, fijn! Eindelijk!’ Trish kijkt me stralend aan. ‘Nu kun je ons versteld laten staan van je kookkunst! Vanavond krijgen we toch gegrilde zeebrasem met fijngesneden groenten, is het niet?’

‘Eh… ja!’ hijg ik. ‘Ja, ik dacht het wel.’

‘Opgepast!’

We springen allebei opzij voor twee bezorgers met hoge stapels dozen in hun armen. Ik loop mee naar de keuken en kijk ongelovig naar de groeiende berg. Wat hebben de Geigers in godsnaam allemaal besteld?

‘Ja, we hebben álles voor je gekocht,’ zegt Trish alsof ze gedachten kan lezen. ‘Toe maar! Maak maar open! Je staat natuurlijk te popelen!’

Ik pak een mes en begin de eerste doos uit te pakken, terwijl Trish het plastic van een andere doos met haar scheermesnagels doorsnijdt. Uit de massa piepschuimkorrels en bubbeltjesplastic til ik een blinkende, roestvrijstalen… dinges. Wat is dit in vredesnaam? Ik kijk snel op het etiket op de zijkant van de doos. Tulbandvorm.

‘Een tulbandvorm!’ jubel ik. ‘Fantastisch. Net wat ik nodig had.’

‘We hebben er acht besteld,’ zegt Trish zorgelijk. ‘Is dat genoeg?’

‘Eh…’ Ik kijk er hulpeloos naar. ‘Dat moet meer dan genoeg zijn.’

‘En dan nu de steelpannen.’ Trish heeft een doos met glanzende aluminium pannen opengescheurd en laat me er verwachtingsvol een zien. ‘We hebben ons laten vertellen dat dit de allerbeste kwaliteit was. Vind jij dat ook? Als gediplomeerd chef-kok?’

Ik kijk naar de pan. Die is nieuw en glimt. Meer zou ik er niet van kunnen zeggen.

‘Laten we maar eens kijken,’ zeg ik zo professioneel mogelijk. Ik neem de steelpan taxerend in mijn handen, til hem op, kijk naar de bodem, haal mijn vinger langs de rand en tik om het af te maken met mijn nagel tegen het oppervlak. ‘Ja, dat is een kwaliteitspan,’ zeg ik ten slotte. ‘U hebt een goede keus gemaakt.’

‘O, fijn!’ Trish wroet stralend in een volgende doos. ‘En moet je dit zien!’ Piepschuim in het rond strooiend diept ze een vreemd gevormd hebbedingetje met een houten handvat op. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien! Wat is het, Samantha?’

Ik kijk er zwijgend naar. Wat is dat in hemelsnaam? Het lijkt op een kruising tussen een zeef, een rasp en een garde. Ik spiek snel op de doos, maar het etiket is eraf gescheurd.

‘Wat is het?’ vraagt Trish weer.

Kom op, ik ben een gediplomeerd chef-kok. Natuurlijk weet ik wat dit is.

‘Dit wordt gebruikt bij een zeer gespecialiseerde kooktechniek,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Zeer gespecialiseerd.’

‘Maar wat dóé je ermee?’ Trish kijkt er perplex naar. ‘Doe het eens voor?’ Ze steekt me het handvat toe.

‘Tja.’ Ik neem het ding van haar over. ‘Het is een soort… kloppende… rondgaande beweging… met lichte pols…’ Ik klop een paar keer stevig in de lucht. ‘Zoiets. Het is moeilijk voor te doen zonder de, eh, de truffels.’

Truffels? Waar haal ik het vandaan?

‘Zodra ik hem gebruik, zal ik het u laten zien,’ besluit ik, en ik leg het ding snel op het aanrecht.

‘Ja, graag!’ Trish kijkt me opgetogen aan. ‘Hoe noem je zo’n ding?’

‘Ik ken het niet anders dan als… truffelklopper,’ zeg ik na een korte aarzeling. ‘Maar er zou ook een andere benaming voor kunnen zijn. Zal ik koffie voor u zetten?’ voeg ik er snel aan toe. ‘Ik pak de rest later wel uit.’

Ik zet de waterkoker aan, pak de koffiepot en kijk naar buiten. Nathaniel beent over het gazon.

O, god. Al mijn verliefdheidsbellen rinkelen. Een complete, echte, ouderwetse puberverliefdheid.

Ik kan mijn ogen niet van hem afhouden. De zon valt op de punten van zijn donkerblonde haar en hij heeft een stokoude verschoten spijkerbroek aan. Terwijl ik kijk, pakt hij een grote zak met iets op, zwaait hem moeiteloos omhoog en mikt hem op iets wat een composthoop zou kunnen zijn.

Opeens stel ik me voor dat hij mij net zo optilt. Dat hij me met gemak rondzwaait in zijn grote, sterke armen. Ik bedoel maar, ik kan nooit veel zwaarder zijn dan een zak aardappelen…

‘En, Samantha, hoe was je vrije weekend?’ onderbreekt Trish mijn gemijmer. ‘We hebben je bijna niet gezien! Ben je de stad in geweest?’

‘Ik ben bij Nathaniel thuis geweest,’ antwoord ik zonder erbij na te denken.

‘Nathaniel?’ vraagt Trish stomverbaasd. ‘De túínman? Waarom?’

Ik besef prompt dat ik een grote blunder heb gemaakt. Ik kan niet bepaald zeggen: ‘Om kookles te volgen.’ Ik kijk haar even dommig aan terwijl ik probeer ter plekke een overtuigende verklaring te bedenken.

‘Eigenlijk… gewoon om dag te zeggen…’ antwoord ik uiteindelijk. Ik hoor dat ik hakkel. En ik voel dat ik rood word.

Ik zie aan Trish’ gezicht dat het haar begint te dagen. Haar ogen worden zo groot als schoteltjes.

‘O, op zó’n manier,’ zegt ze. ‘Wat snóézig!’

‘Nee!’ zeg ik snel. ‘Het is niet… echt niet…’

‘Wees maar niet bang!’ onderbreekt Trish me met nadruk. ‘Ik zeg geen woord. Ik ben de discretie zelve.’ Ze drukt een vinger tegen haar lippen. ‘Je kunt van me op aan.’

Voordat ik nog iets kan zeggen, pakt ze haar koffie en loopt de keuken uit. Ik zak tussen al het keukengerei en verpakkingsmateriaal op de keukenvloer en pruts aan de truffelklopper.

Dat was pijnlijk, maar ik denk niet dat het iets uitmaakt. Als ze maar niets ongepasts tegen Nathaniel zegt.

Dan dringt tot me door hoe stom ik ben. Natúúrlijk gaat ze iets ongepasts tegen Nathaniel zeggen. Ze gaat een o zo subtiele toespeling maken. En god weet wat hij dan van me zal denken. Dit zou heel gênant kunnen worden. Dit zou alles kunnen verpesten.

Ik moet naar hem toe om hem heel duidelijk te maken hoe het zit. Dat Trish me verkeerd heeft begrepen en dat ik helemaal niet verliefd op hem ben of zo.

Waarbij ik natuurlijk heel duidelijk moet maken dat ik dat wél ben. Ik dwing mezelf te wachten tot ik Trish en Eddie van ontbijt heb voorzien, de nieuwe keukenspullen heb opgeborgen, olijfolie en geraspte citroenschil heb gemengd en de zeebrasemfilets voor vanavond erin heb gelegd, precies zoals ik van Iris heb geleerd.

Dan sjor ik mijn uniform nog iets hoger, doe voor de zekerheid nog wat eyeliner op en loop de tuin in, gewapend met een mand die ik in de proviandkast heb gevonden. Als Trish vraagt wat ik doe, ben ik kruiden aan het plukken voor het avondeten.

Ik loop een tijdje door de tuin en vind Nathaniel ten slotte in de boomgaard achter de oude muur, waar hij op een ladder touw om een boom staat te binden. Op weg naar hem toe word ik plotseling bespottelijk zenuwachtig. Mijn mond is droog – en voelde ik mijn knieën echt knikken?

God, je zou toch denken dat ik me een beetje kon beheersen. Je zou toch denken dat ik na zeven jaar als bedrijfsjurist iets steviger in mijn schoenen zou staan. Ik negeer mijn zenuwen zo goed mogelijk, loop naar de ladder, schud mijn haar over mijn schouder en glimlach naar hem, waarbij ik probeer mijn ogen niet dicht te knijpen tegen de zon.

‘Hallo!’

‘Hallo!’ Nathaniel kijkt glimlachend naar beneden. ‘Hoe gaat het?’

‘Goed, dank je! Stukken beter. Nog geen rampen…’

Het blijft stil. Opeens merk ik dat ik iets te indringend naar zijn handen kijk, die het touw aantrekken. ‘Ik kwam even wat… rozemarijn halen.’ Ik wijs naar de mand. ‘Heb je dat?’

‘Ja, hoor. Ik zal wat voor je afknippen.’ Hij springt van de ladder en we lopen samen over het pad naar de kruidentuin.

Het is volkomen stil, zo ver van het huis, op een enkel gonzend insect en het knerpen van het grindpad onder onze voeten na. Ik probeer iets luchtigs en spontaans te verzinnen om te zeggen, maar er komt niets.

‘Wat is het warm,’ weet ik ten slotte uit te brengen.

Goh, goed.

‘Hm, hm.’ Nathaniel knikt en stapt soepeltjes over de stenen muur van de kruidentuin. Ik probeer lichtvoetig achter hem aan te huppelen en blijf met mijn voet achter de muur haken. Au.

‘Gaat het?’ Nathaniel kijkt over zijn schouder.

‘Ja, hoor!’ zeg ik stralend, hoewel mijn voet pijnlijk bonst. ‘Eh… mooie kruiden!’ Ik gebaar oprecht bewonderend om me heen. De kruidentuin is zeshoekig, met paadjes tussen de vakken. ‘Heb jij dat allemaal aangelegd? Ongelooflijk.’

‘Dank je. Ik ben er zelf ook mee in mijn nopjes.’ Nathaniel glimlacht. ‘Maar goed. Je rozemarijn.’

Hij pakt een snoeischaar uit een oud leren holstergeval en begint in een donkergroene, stekelige struik te knippen.

Mijn hart slaat op hol. Nu moet ik zeggen wat ik kwam zeggen.

‘Dus, eh… Het is gek,’ begin ik zo luchtig mogelijk terwijl ik aan de geurige blaadjes van een ruige plant voel, ‘maar Trish lijkt een verkeerde indruk van ons te hebben! Ze schijnt te denken dat we… Je weet wel.’

‘Aha.’ Hij knikt zonder me aan te kijken.

‘Wat natuurlijk… belachelijk is!’ vervolg ik met weer een lachje.

‘Hm-hm.’ Hij knipt nog wat takjes rozemarijn af en steekt ze op. ‘Heb je hier genoeg aan?’

Hm-hm? Is dat alles? Is dat alles wat hij over het onderwerp te melden heeft?

‘Ik wil eigenlijk iets meer,’ zeg ik, en hij richt zijn aandacht weer op de struik. ‘Dus… is het niet belachelijk?’ vervolg ik in een radeloze poging hem tot een echt antwoord aan te zetten.

‘Ja, natuurlijk.’ Pas nu kijkt Nathaniel me aan. Hij heeft een frons in zijn gebruinde voorhoofd. ‘Jij wilt voorlopig nergens aan beginnen. Niet zo snel na een mislukte relatie.’

Ik kijk hem wezenloos aan. Hoe komt hij in vredesnaam…

O, ja. Mijn mislukte relatie.

‘Ja,’ zeg ik na een korte stilte. ‘Ja, precies.’

Verdomme.

Waarom moest ik een mislukte relatie verzinnen? Hoe kwam ik op het idéé?

‘Hier is je rozemarijn.’ Nathaniel legt een geurig bundeltje in mijn armen. ‘Verder nog iets?’

‘Eh, ja!’ zeg ik snel. ‘Mag ik ook wat munt?’

Ik zie hem voorzichtig tussen de rijen kruiden door naar de munt lopen, die in grote stenen bakken staat.

‘Trouwens…’ Ik dwing mezelf luchtig te klinken. ‘Trouwens, zo slecht was die relatie nu ook weer niet. Ik geloof zelfs dat ik er wel zo’n beetje overheen ben.’

Nathaniel kijkt op en houdt een hand boven zijn ogen tegen de zon.

‘Je bent in een week over een relatie van zeven jaar heen?’

Nu hij het zó stelt, klinkt het inderdaad een beetje ongeloofwaardig. Ik denk razendsnel na.

‘Ik ben heel veerkrachtig,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik ben net… rubber.’

‘Rubber,’ herhaalt hij met een uitgestreken gezicht.

Was rubber een slechte woordkeus? Nee. Kom op, rubber is sexy.

Nathaniel legt de munt bij de rozemarijn in mijn armen. Zo te zien probeert hij me te doorgronden.

‘Mam zei…’ Hij zwijgt verlegen.

‘Wat zei ze?’ vraag ik een beetje hijgerig. Hebben ze over me gepraat?

‘Mam vroeg zich af of je… mishandeld bent.’ Hij kijkt snel een andere kant op. ‘Je bent zo gespannen en nerveus.’

‘Ik ben niet gespannen en nerveus!’ antwoord ik prompt.

Misschien was dat een beetje een gespannen, nerveuze reactie.

‘Ik ben van nature zenuwachtig,’ leg ik uit, ‘maar ik ben niet mishandeld of zo. Ik was alleen… Ik voelde me altijd… gevangen.’

Het woord verrast mij ook.

Ik zie in een flits mijn leven bij Carter Spink voor me. Soms woonde ik zo ongeveer op kantoor, wekenlang. Ik nam bergen werk mee naar huis. Beantwoordde elk uur e-mail. Misschien voelde ik me echt een beetje gevangen.

‘Maar het gaat wel weer.’ Ik schud mijn haar over mijn schouder. ‘Ik ben klaar om verder te gaan… en ik sta open voor een nieuwe relatie… of iets lossers… wat dan ook…’

Een wipje voor één nacht zou al goed zijn…

Ik kijk naar hem op, doe mijn uiterste best om grote pupillen op te zetten en breng als terloops een hand naar mijn oor om het af te maken. Er valt een lange, geladen stilte, die alleen wordt doorbroken door het gonzen van insecten.

‘Waarschijnlijk kun je je beter niet halsoverkop in iets nieuws storten,’ zegt Nathaniel. Hij wendt zich zonder me aan te kijken van me af om de bladeren van een struik te inspecteren.

Zijn rug heeft iets opgelatens. Het bloed golft naar mijn gezicht als ik het snap: hij laat me een blauwtje lopen zonder me te willen kwetsen. Hij wil niets met me.

Aargh. Dit is afschuwelijk. Daar sta ik dan, met mijn opgesjorde rok en eyeliner alle lichaamstaal te spreken die ik ken, ik bied me zo ongeveer áán… En hij probeert me duidelijk te maken dat hij geen belangstelling heeft.

Ik besterf het. Ik moet hier weg. Bij hem.

‘Je hebt gelijk,’ zeg ik geagiteerd. ‘Het is nog veel te vroeg om aan zulke dingen te denken. Het zou zelfs een ontzettend slecht idee zijn. Ik ga me gewoon op mijn nieuwe baan toeleggen. Koken en… enzovoort. Ik moet weer eens aan het werk. Bedankt voor de kruiden.’

‘Niets te danken,’ zegt Nathaniel.

‘O. Goed. Nou, tot ziens dan maar.’

Ik klem de bundel kruiden steviger in mijn arm, maak rechtsomkeert, stap over de muur, deze keer zonder mijn voet te stoten, en loop met grote passen over het grindpad terug naar het huis.

Ik ben méér dan gegeneerd. Dat was dan de gloednieuwe Samantha.

Ik ga nooit meer achter een man aan, echt nooit. Mijn oorspronkelijke strategie van beleefd wachten, niet opgemerkt worden en dan zien hoe hij er met een ander vandoor gaat was oneindig veel beter.

Enfin, ik zit er niet mee. Eigenlijk is het maar beter zo, want ik moet me echt op mijn werk storten. Zodra ik weer binnen ben, zet ik de strijkplank en het strijkijzer klaar, doe de radio aan en zet een lekker sterke kop koffie. Hier ga ik me voortaan op richten: het volbrengen van mijn taken voor die dag. Niet op mijn stomme, belachelijke verliefdheid op de tuinman. Ik krijg betaald om hier een klus op te knappen en dat zal ik doen ook.

Halverwege de ochtend heb ik tien overhemden gestreken, een lading was in de machine gestopt en de serre gestofzuigd. Tegen de lunch heb ik in alle kamers beneden afgestoft en gestofzuigd en alle spiegels met azijn gepoetst. Rond theetijd heb ik nog een was gedraaid, mijn groenten in de keukenmachine gehakt, de wilde rijst afgemeten die gestoomd moet worden en met zorg vier mandjes filodeeg gekneed voor mijn ‘tartes de fruits’, zoals Iris me heeft geleerd.

Om zeven uur heb ik de eerste partij aangebrande deegmandjes weggegooid en de tweede partij gebakken, met aardbeien gevuld en bedekt met warm gemaakte abrikozenjam. Ik heb de gehakte groenten in olijfolie met knoflook gebakken tot ze zacht waren. Ik heb mijn snijbonen geblancheerd. Ik heb de zeebrasem in de oven gezet. Ik heb ook de nodige slokken vermout voor de ‘coulis’ genomen, maar dat terzijde.

Mijn gezicht is knalrood, mijn hart bonst en ik jaag in een soort versnelde werkelijkheid door de keuken… maar ik voel me wel lekker. Ik voel me zelfs bijna opgetogen. Kijk mij nou, ik bereid helemaal in mijn eentje een maaltijd… en ik heb alles in de hand! Behalve het fiasco met de champignons dan, maar die liggen veilig in de afvalbak.

Ik heb de tafel gedekt met het mooiste servies dat ik kon vinden en kaarsen in de zilveren kandelaars gezet. Ik heb een fles Prosecco in de koelkast klaargelegd, de verwarmde borden staan in de oven en ik heb zelfs Trish’ cd met liefdesliedjes van Enrique Iglesias opgezet. Het voelt alsof ik het eerste dineetje van mijn leven geef.

Met een plezierig soort kriebel in mijn maag strijk ik mijn schort glad, doe de keukendeur open en roep: ‘Mevrouw Geiger? Meneer Geiger?’

Ik zou een grote gong moeten hebben.

‘Mevrouw Geiger?’ probeer ik nog eens.

Er komt totaal geen antwoord. Ik had verwacht dat ze inmiddels wel bij de keuken zouden rondhangen. Ik loop de keuken weer in, pak een glas en een vork en laat ze luid tegen elkaar tinkelen.

Niets. Waar zitten ze toch?

Ik doorzoek de kamers beneden, maar daar is niemand. Dan loop ik behoedzaam de trap op.

Misschien hebben ze een Joy of Sex-moment. Misschien kan ik me beter terugtrekken.

‘Eh, mevrouw Geiger?’ roep ik aarzelend. ‘Het eten is opgediend.’

Ik doe nog een paar aarzelende passen en hoor dan stemmen aan het eind van de gang. ‘Mevrouw Geiger?’

Plotseling zwaait er woest een deur open.

‘Waar heb je anders geld voor?’ snerpt de stem van Trish door de lucht. ‘Leg me dat maar eens uit!’

‘Ik hoef jou niet uit te leggen waar we geld voor hebben!’ schreeuwt Eddie terug. ‘Je hebt er altijd wel raad mee geweten!’

‘Als jij ook maar íéts begreep…’

‘Ik begrijp het heel goed!’ Eddie klinkt alsof hij tegen een hartaanval aan zit. ‘Zeg nou niet dat ik het niet begrijp!’

Oóó-kéé. Waarschijnlijk dus geen Joy of Sex- moment. Ik sluip op mijn tenen weg, maar het is al te laat.

‘En Portugal dan?’ krijst Trish. ‘Weet je dát nog?’ Ze stormt de kamer uit in een dwarreling van roze, ziet mij en blijft stokstijf staan.

‘Eh, het eten is klaar,’ mompel ik met mijn blik strak op de vloer gericht. ‘Mevrouw.’

Eddie beent de kamer uit. ‘Als jij nog één keer over dat kloterige Portugal begint…’

‘Eddie!’ valt Trish hem woest in de rede, en dan knikt ze naar mij. ‘Pas devant.

‘Huh?’ zegt Eddie met een kwade kop.

‘Pas devant les… les…’ Ze draait met haar handen alsof ze het ontbrekende woord tevoorschijn wil toveren.

‘Domestiques?’ opper ik schutterig.

Trish werpt me een ijzige blik toe en richt zich waardig op. ‘Ik ben in mijn kamer.’

‘Het is verdomme ook mijn kamer, hoor!’ zegt Eddie ziedend, maar de deur is al dichtgeslagen.

‘Eh… ik heb gekookt…’ begin ik aarzelend, maar Eddie loopt me straal voorbij.

Ik ben de wanhoop nabij. Als die zeebrasem niet snel wordt opgegeten, verschrompelt hij helemaal.

‘Mevrouw Geiger?’ Ik klop op de slaapkamerdeur. ‘Ik ben bang dat het eten verpietert…’

‘Nou en?’ antwoordt haar gedempte stem. ‘Ik ben niet in de stemming om te eten.’

Ik kijk ongelovig naar de deur. Ik ben verdomme de hele dag met het eten voor die twee bezig geweest. Alles staat klaar. De kaarsen branden, de borden staan in de oven. Ze kunnen gewoon niet weigeren te eten.

‘Jullie móéten eten!’ roep ik uit, en Eddie blijft halverwege de trap staan. De slaapkamerdeur gaat open en een verblufte Trish kijkt naar buiten.

‘Wat?’ zegt ze.

Oké. Nu moet ik het tactisch spelen.

‘Iedereen moet eten,’ improviseer ik. ‘Het is een menselijke behoefte. Dus waarom zou u uw meningsverschil niet onder het eten uitpraten? Of laat het even wachten! Drink een glas wijn, kom tot rust en spreek af niet over, eh… Portugal te beginnen.’

Bij het woord ‘Portugal’ voel ik dat ze hun stekels opzetten.

‘Ik ben er niet over begonnen,’ grauwt Eddie. ‘Ik dacht dat dat onderwerp was afgesloten.’

‘Ik begon er alleen over omdat jij zo gevóélloos deed…’ Trish’ stem wordt schril en ze veegt een plotselinge traan uit haar oog. ‘Hoe denk je dat het voor mij is om jouw… paradepaardje te zijn?’

Paradepaardje?

Ik mag niet lachen.

‘Trish.’ Tot mijn verbijstering rent Eddie zo snel als zijn buik toestaat de trap op. ‘Dat mag je niet zeggen.’ Hij pakt haar bij de schouders en kijkt haar indringend aan. ‘We hebben altijd een verbond gehad. Dat weet je toch? Al sinds Sydenham.’

Eerst Portugal, nu Sydenham. Ik zal Trish toch eens met een fles wijn op de bank moeten zetten om haar hele levensverhaal uit haar te trekken.

‘Ja,’ fluistert Trish.

Ze kijkt naar Eddie op alsof er verder geen mens op de wereld is, en opeens doet het me pijn. Ze houden echt van elkaar. Ik zie de vijandigheid in hun ogen langzaam smelten, alsof ik naar een chemische reactie in een reageerbuisje kijk.

‘Zullen we gaan eten?’ zegt Eddie ten slotte. ‘Samantha heeft gelijk. We moeten lekker gaan eten samen. Rustig zitten en het uitpraten.’

Hij werpt me een blik toe en ik lach opgelucht naar hem. Goddank. De zeebrasem zal nog wel goed zijn… Ik moet alleen de saus in een kom schenken…

‘Goed dan,’ zegt Trish, nog nasnotterend. ‘Samantha, we gaan vanavond uit eten.’

De glimlach besterft me op de lippen. Wat?

‘Je hoeft niet voor ons te koken, hoor,’ vult Eddie aan, en hij geeft me een joviaal klopje op mijn arm. ‘Neem vanavond maar vrij.’

Wát?

‘Maar… ik heb al gekookt!’ zeg ik snel. ‘Het is klaar.’

‘O. Nou ja, geeft niet.’ Trish maakt een vaag fladderend gebaar. ‘Eet het zelf maar op.’

Nee. Nee, dit kunnen ze me niet aandoen.

‘Maar het staat allemaal al voor jullie klaar! Gegrilde vis… en fijngesneden groenten…’

Trish hoort geen woord van wat ik zeg. ‘Waar zullen we naartoe gaan?’ vraagt ze aan Eddie. ‘Zullen we proberen of er nog een tafel vrij is in The Mill House?’

Ze verdwijnt in de slaapkamer, op de voet gevolgd door Eddie, en ik blijf als verdoofd staan. De deur valt dicht en ik blijf alleen op de overloop achter.

Mijn etentje is naar de knoppen.

Wanneer ze in Eddies Porsche de oprijlaan af gebulderd zijn, loop ik naar de eetkamer en ruim langzaam alles af. Ik zet de kristallen glazen weg, vouw de servetten op en blaas de kaarsen uit. Dan ga ik terug naar de keuken en laat mijn blik glijden over alle gerechten die paraat staan. Mijn saus, die nog op het fornuis borrelt. Mijn garnituur van partjes citroen. Ik was zo trots op alles.

Enfin. Niets aan te doen.

Mijn zeebrasems kijken me vol zelfbeklag aan, maar ik leg er toch een op een bord en schenk mezelf een glas wijn in. Ik ga aan tafel zitten, snij een hap af en breng hem naar mijn mond. Dan leg ik mijn mes en vork neer zonder ook maar iets te proeven. De eetlust is me vergaan.

Een hele dag werk voor niets. En morgen begint het weer van voren af aan. Bij die gedachte krijg ik zin om mijn hoofd op mijn armen te leggen en nooit meer op te kijken.

Wat doe ik hier?

Nee, echt, bedoel ik. Waar ben ik mee bezig? Waarom stap ik niet nu meteen op de trein terug naar Londen?

Terwijl ik daar met kromme schouders zit, hoor ik een klopje op de deur. Ik kijk op en zie Nathaniel met zijn rugzak in de deuropening staan. Bij de herinnering aan onze ontmoeting van die ochtend stijgt het schaamrood me naar de kaken. Onwillekeurig draai ik mijn stoel iets van hem af en sla mijn armen over elkaar.

‘Hallo,’ zeg ik met een licht ‘als je denkt dat ik jou leuk vind, zit je er ver naast’-schouderophalen.

‘Ik dacht, ik ga even zien of je hulp nodig hebt.’ Zijn blik dwaalt over al het onaangeroerde eten in de keuken. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Ze hebben het niet opgegeten. Ze zijn naar een restaurant gegaan.’

Nathaniel kijkt me aan, doet zijn ogen even dicht en schudt zijn hoofd.

‘Terwijl jij de hele dag voor ze in de keuken hebt gestaan?’

‘Het is hun eten. Hun huis. Zij hebben het voor het zeggen.’

Ik probeer het nuchter en onverschillig te zeggen, maar de teleurstelling weegt nog zwaar in mijn binnenste. Nathaniel zet zijn rugzak neer, beent naar het fornuis en kijkt naar de zeebrasem. ‘Ziet er lekker uit.’

‘Het ziet eruit als papperige, te gare vis,’ verbeter ik hem.

‘Zo heb ik hem het liefst.’ Hij grinnikt, maar ik ben niet in de stemming om mee te lachen.

‘Nou, tast toe.’ Ik gebaar naar de schaal. ‘Iemand anders eet het ook niet op.’

‘Tja, in dat geval… Weggooien is zonde.’ Hij schept zichzelf van alle gerechten op, tot hij een belachelijk vol bord heeft, schenkt zichzelf een glas wijn in en komt tegenover me aan tafel zitten.

We zwijgen allebei. Ik kijk niet eens naar hem.

Nathaniel heft zijn glas. ‘Op jou. Gefeliciteerd.’

‘Ja, hoor.’

‘Nee, echt, Samantha.’ Hij wacht geduldig tot ik mijn blik van de vloer omhoog heb gesleept. ‘Of ze het nu wilden eten of niet, dit is echt een prestatie. Ik bedoel, god allemachtig.’ Zijn mondhoeken trekken plagerig. ‘Weet je nog, het laatste diner dat je in deze keuken hebt bereid?’

Ik glimlach onwillig. ‘Het lam des verderfs, bedoel je.’

‘Die kikkererwten. Die vergeet ik nooit meer.’ Hij neemt een hapje vis en schudt ongelovig zijn hoofd. ‘Dit is lekker, trouwens.’

Ik zie die piepkleine zwarte kogeltjes weer voor me; hoe ik in paniek chaotisch rondrende; het op de vloer druipende schuimgebak… en ondanks alles moet ik giechelen. Ik heb al zoveel geleerd sinds die avond.

‘Nou, ik had me die avond best gered, hoor,’ zeg ik nonchalant. ‘Als jij er niet op had gestaan me te hélpen. Tot jij me in de weg kwam lopen, had ik alles in de hand.’

Nathaniel legt nog kauwend zijn vork neer en kijkt me zwijgend aan. Hij heeft rimpeltjes om zijn ogen, van het lachen, denk ik. Ik voel de verraderlijke blos naar mijn wangen stijgen, buig mijn hoofd en zie dat mijn handen met de palm naar boven op het tafelblad liggen.

En ik leun ook nog eens naar hem over, besef ik plotseling tot mijn afgrijzen. Mijn pupillen zullen ook wel zo groot als wagenwielen zijn. Als ik met viltstift ‘ik wil je hebben’ op mijn voorhoofd had geschreven, had ik niet duidelijker kunnen zijn.

Ik leg snel mijn handen in mijn schoot, recht mijn rug en trek een onaangedaan gezicht. Ik ben de gekrenktheid van vanochtend nog niet te boven. Ik zou van de gelegenheid gebruik kunnen maken om iets te zeggen.

‘Dus…’ begin ik, precies tegelijk met Nathaniel.

‘Toe maar.’ Hij gebaart naar me en neemt nog een hap vis. ‘Jij eerst.’

‘Tja.’ Ik schraap mijn keel. ‘Na ons… gesprek van vanochtend wilde ik je even zeggen dat je gelijk had wat een relatie betreft. Ik ben natuurlijk nog niet aan iets nieuws toe. Ik moet er zelfs niet aan denken. Absoluut niet.’

Zo. Daar kan hij het mee doen. Ik vraag me af hoe overtuigend het klonk, maar ik heb tenminste iets van mijn waardigheid gered.

‘Wat wilde jij zeggen?’ vraag ik terwijl ik hem nog eens bijschenk.

‘Ik wilde vragen of je met me uit wilde,’ zegt Nathaniel, en ik giet bijna de fles op tafel leeg.

Wát wilde hij?

Hebben die open handen gewérkt?

‘Maar wees maar niet bang.’ Hij neemt een grote slok wijn. ‘Ik begrijp het wel.’

Terugkomen. Ik moet nu heel snel op mijn woorden terugkomen, maar wel subtiel, zodat hij niet echt merkt dat ik mezelf tegenspreek…

O, verdomme, ik doe gewoon inconsequent. Ik ben een vrouw, en die mogen dat.

‘Nathaniel,’ zeg ik geforceerd kalm, ‘ik wil graag met je uit.’

‘Leuk,’ zegt hij, totaal niet van de wijs gebracht. ‘Kun je vrijdagavond?’

‘Prima.’

Ik grinnik naar hem en voel opeens dat ik honger heb. Ik trek mijn bord met zeebrasem naar me toe, pak mijn bestek en val aan.