12
Op zaterdagochtend word ik met bonzend hart wakker en spring uit bed, malend over alles wat ik moet doen…
En dan stoppen de gedachten, als een auto die met gierende remmen tot stilstand komt. Ik blijf even als aan de grond genageld staan en zink dan aarzelend terug in bed, overweldigd door het vreemdste, eigenaardigste gevoel dat ik ooit heb gehad.
Ik heb niets te doen.
Geen contracten door te nemen, geen e-mails te beantwoorden, geen crisisoverleg op kantoor. Niets.
Ik probeer me te herinneren wanneer ik voor het laatst niets te doen had en frons mijn voorhoofd, maar ik geloof niet dat ik het weet. Het lijkt alsof ik sinds ik een jaar of zeven was nóóit niets te doen heb gehad. Ik stap uit bed, loop naar het raam en kijk naar de doorschijnend blauwe vroege-ochtendlucht. Ik kan het niet bevatten. Ik heb een vrije dag. Niemand heeft iets over me te zeggen. Niemand kan me opbellen en mijn aanwezigheid eisen. Dit is mijn eigen tijd. Mijn eigen tijd.
Terwijl ik bij het raam sta en dat feit laat bezinken, krijg ik een raar gevoel vanbinnen. Licht en duizelig, als een gasballon. Ik ben vrij. Ik kijk in de spiegel en zie een opgetogen glimlach over mijn gezicht trekken. Voor het eerst in jaren kan ik doen wat ik wil.
Ik kijk hoe laat het is: pas kwart over zeven. De dag strekt zich als een onbeschreven vel papier voor me uit. Wat zal ik gaan doen? Waar moet ik beginnen? Ik voel weer blijdschap in me opborrelen en heb zin om hardop te lachen.
In mijn hoofd begin ik al een schema voor vandaag op te stellen. Niets partjes van zes minuten. Niets jachten en jagen. Ik ga de tijd in úren afmeten. Een uur om in me in bad te wentelen en me aan te kleden. Een uur om op mijn gemak te ontbijten. Een uur om de krant te lezen, van voor tot achter. Ik ga er de traagste, sloomste, lekkerste ochtend van mijn volwassen leven van maken.
Op weg naar de badkamer voel ik in mijn hele lijf pijnlijke spieren opspelen. Spieren waarvan ik niet wist dat ik ze had. Ze zouden huishoudelijk werk eens als een goede training aan de man moeten brengen. Ik laat een diep, warm bad vollopen, gooi er wat badolie van Trish in, stap in het geurige water en zak tevreden onderuit.
Heerlijk. Ik ga uren en nog eens uren liggen weken.
Ik doe mijn ogen dicht, laat het water over mijn schouders kabbelen en de tijd in grote banen voorbijtrekken. Ik geloof dat ik zelfs even indommel. Ik heb nog nooit van mijn leven zo lang in bad gelegen.
Ten slotte doe ik mijn ogen open, reik naar een handdoek en kom eruit. Terwijl ik me afdroog, reik ik naar mijn horloge, gewoon uit nieuwsgierigheid.
Halfacht.
Wát?
Heb ik maar een kwartier in bad gelegen?
Ik ben verbijsterd. Hoe kan ik maar een kwartier in bad hebben gelegen? Ik blijf even druipend staan, me besluiteloos afvragend of ik er weer in moet stappen en het allemaal nog eens overdoen, maar dan langzamer.
Nee. Dat zou te dol zijn. Laat maar. Dan heb ik maar te snel gebaad. Ik zorg gewoon dat ik echt op mijn gemak ontbijt. Ik ga er echt van genieten.
Ik heb tenminste kleren om aan te trekken. Trish is gisteren met me naar een winkelcentrum in de buurt gegaan, zodat ik ondergoed, korte broeken en zomerjurken kon kopen. Ze zei dat ze me mijn gang zou laten gaan, maar uiteindelijk heeft ze de baas over me gespeeld en alles voor me uitgezocht… en op de een of andere manier zit er niets zwarts bij.
Ik trek omzichtig een roze hemdjurkje en sandalen aan en bekijk mezelf. Ik heb nooit eerder roze gedragen, maar tot mijn verbazing zie ik er niet slecht uit, behalve die bleekveeg in mijn haar dan. Daar moet ik iets aan doen.
Ik loop door de gang zonder een geluid uit de slaapkamer van de Geigers te horen. Ik sluip langs hun deur, plotseling verlegen. Het zal wel gek zijn, een heel weekend in hun huis zonder iets te doen te hebben. Ik kan beter weggaan. Niemand in de weg lopen.
De keuken is nog net zo stil en blinkend als altijd, maar niet meer zo ontzagwekkend. Ik kan in elk geval met de waterkoker en de broodrooster omgaan, en ik heb een hele voorraad jam in de proviandkast gevonden. Ik ga toast voor mezelf maken, met sinaasappel- en gembermarmelade, en een lekkere kop koffie. En ik ga de krant van voor tot achter lezen. Daar ben ik wel zoet mee tot een uur of elf, en dan kan ik bedenken wat ik daarna ga doen.
Ik vind The Times op de mat en als ik ermee de keuken in kom, springt mijn toast net omhoog.
Dát is pas leven.
Ik ga bij het raam zitten, waar ik lekker rustig op mijn toast knabbel, koffie nip en in de krant blader. Na drie sneetjes toast, twee koppen koffie en alle weekendbijlagen strek ik uiteindelijk breed gapend mijn armen uit en kijk op de klok.
Ik geloof mijn ogen niet. Het is pas vier voor acht.
Wat heb ik? Ik had uren over dat ontbijt moeten doen. Ik had hier de hele ochtend moeten zitten. Niet alles binnen twintig minuten afraffelen.
Oké… geen punt. Niets om me druk over te maken. Ik verzin wel een andere manier om te onthaasten.
Ik zet mijn ontbijtboel in de afwasmachine en neem de toastkruimels af. Dan ga ik weer aan de tafel zitten en kijk om me heen. Wat nu? Het is nog te vroeg om eropuit te gaan.
Ik merk opeens dat ik met mijn nagels op de tafel trommel, hou ermee op en kijk even naar mijn handen. Dit is bespottelijk. Ik heb mijn eerste echte vrije dag in tien jaar of zo. Ik zou ontspánnen moeten zijn. Kom op, ik kan toch zeker wel iets leuks bedenken?
Wat doen andere mensen op vrije dagen? Ik laat een aantal beelden van de tv aan mijn geestesoog voorbijtrekken. Zal ik nog eens koffie zetten? Maar ik heb al twee koppen op. Ik hoef eigenlijk niet meer. Zal ik de krant nog eens lezen? Maar ik heb een bijna fotografisch geheugen, dus iets nog eens lezen heeft niet zo veel nut.
Mijn blik dwaalt naar de tuin, waar een eekhoorn op een stenen zuil wakker om zich heen zit te kijken. Zal ik naar buiten gaan, van de tuin, de natuur en de ochtenddauw genieten? Goed plan.
Het probleem met de ochtenddauw is alleen dat je er natte voeten van krijgt. Ik baan me een weg door het vochtige gras en heb er nu al spijt van dat ik open sandalen heb aangetrokken. Of dat ik niet nog even heb gewacht met mijn ochtendwandelingetje.
De tuin is veel groter dan ik had gedacht. Ik loop over het gazon naar een sierheg die het eind lijkt te zijn en zie dan dat de tuin daarachter nog doorgaat, met een boomgaard aan het eind en een soort ommuurde tuin aan mijn linkerhand.
Het is een adembenemende tuin. Dat kan ik zelfs zien. De bloemen zijn kleurig, maar niet schreeuwerig, alle muren zijn bedekt met mooie kruip- of klimplanten en in de boomgaard aangekomen zie ik kleine, goudkleurige peren aan de takken hangen. Ik geloof niet dat ik ooit eerder een echte peer aan een boom heb zien groeien.
Ik loop door de boomgaard naar een grote, vierkante, bruine lap aarde met dichte rijen begroeiing. Dat zullen de groenten zijn. Ik por voorzichtig met mijn voet in een plant. Het zou een kool kunnen zijn, of een krop sla. Of de bladeren van iets wat onder de grond groeit, misschien.
Eerlijk gezegd zou het wat mij betreft ook iets buitenaards kunnen zijn. Ik heb geen idee.
Ik drentel nog wat rond, ga dan op een bemoste houten bank zitten en kijk naar een struik vol witte bloemetjes. Goh, mooi.
En nu? Wat worden mensen geacht in hun tuin te dóén?
Ik heb het gevoel dat ik iets te lezen zou moeten hebben. Of dat ik iemand zou moeten opbellen. Mijn handen jeuken om iets te doen. Ik kijk op mijn horloge. Het is nog maar zestien over acht. O, god.
Kom op, ik mag het nog niet opgeven. Ik blijf hier nog even van de rust genieten. Ik leun achterover, nestel me behaaglijk op de bank en kijk een tijdje naar een vogeltje dat in de grond pikt.
Dan kijk ik weer op mijn horloge. Zeventien over acht.
Ik kan dit niet.
Ik kan niet de hele dag niksen. Ik word er krankzinnig van. Ik zal nog een krant bij de dorpswinkel moeten gaan kopen. Als ze Oorlog en vrede hebben, koop ik dat ook. Ik sta op en net als ik kordaat over het gazon terugloop, maant een bliepje in mijn zak me tot staan.
Het is mijn mobieltje. Ik heb een sms gekregen. Iemand heeft me op zaterdagochtend in alle vroegte een sms gestuurd. Ik pak het toestel en kijk er nerveus naar. Ik heb al meer dan een dag geen contact meer met de buitenwereld gehad.
Ik weet dat ik meer sms’jes heb gekregen, maar ik heb ze niet gelezen. Ik weet dat er berichten op mijn voicemail zijn ingesproken, maar ik heb er niet één beluisterd. Ik wil het niet weten. Ik verdring het allemaal.
Ik voel aan mijn mobieltje en zeg tegen mezelf dat ik het weg moet stoppen, maar mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Iemand heeft me een paar seconden geleden een bericht gestuurd. Iemand heeft ergens een bericht aan mij ingetoetst op een mobiele telefoon. Ik krijg opeens een visioen van Guy in zijn vrijetijdsbroek en blauwe overhemd. Aan zijn bureau, met gefronste wenkbrauwen aan het toetsen.
Om me zijn excuses aan te bieden.
Om me nieuws te vertellen. Een ontwikkeling die ik gisteren niet had kunnen vermoeden…
Ik kan er niets aan doen. Ondanks alles voel ik opeens een sprankje hoop. Terwijl ik daar op het vroege-ochtendgazon sta, voel ik hoe ik mentaal uit die tuin word getrokken, terug naar Londen, terug naar kantoor. Er is daar een hele dag voorbijgegaan zonder mij. Er kan veel gebeuren in een dag. Alles kan veranderen. Alles kan op de een of andere manier ten goede zijn gekeerd.
Of… nog erger geworden zijn. Ze doen me een proces aan. Ik word vervolgd.
De spanning in mijn binnenste stijgt. Ik knijp steeds harder in mijn mobieltje. Goed of slecht, ik moet het weten. Ik klap het toestel open en vind de sms. Hij komt van een nummer dat ik niet herken.
Wie? Wie heeft me in vredesnaam een sms gestuurd?
Ik toets bijna misselijk ‘ok’ in om het bericht te lezen.
Nathaniel?
Nathaniel?
Ik ben zo opgelucht dat ik in de lach schiet. Natuurlijk! Ik heb hem gisteren mijn nummer gegeven, voor zijn moeder. Ik klik naar beneden om de rest van het bericht te lezen.
mam kan vandaag met de kooklessen beginnen, als je zin hebt. nat
Kooklessen. Ik voel enthousiasme opkomen. Dat is het. De ideale manier om de dag te vullen. Ik sms snel terug:
heel graag. dank je. sam
Ik verzend het bericht met een glimlach. Dit is leuk. Een paar minuten later bliept de telefoon weer.
hoe laat? is 11 te vroeg? nat
Ik kijk op mijn horloge. Het is nog tweeëneenhalf uur tot elf uur.
Tweeëneenhalf uur waarin ik niets anders te doen heb dan de krant lezen en Trish en Eddie ontlopen. Ik sms terug:
10 uur ook goed? Sam
Om vijf voor tien sta ik klaar in de hal. Het schijnt dat het huis van Nathaniels moeder lastig te vinden is, dus hebben we hier afgesproken, zodat hij me erheen kan brengen. Ik zie mezelf in de gangspiegel en krimp in elkaar. De gebleekte veeg in mijn haar is nog erg zichtbaar. Ik strijk mijn haar een paar keer naar voren en naar achteren, maar ik kan het niet verbergen. Misschien kan ik mijn hand achteloos bij mijn hoofd houden onder het lopen, alsof ik in diep gepeins verzonken ben. Ik probeer een paar poses voor de spiegel.
‘Heb je hoofdpijn?’
Ik draai me geschrokken om en zie Nathaniel in de deuropening staan, in een ruitjeshemd en spijkerbroek.
‘Eh, nee hoor,’ zeg ik met mijn hand stevig tegen mijn hoofd. ‘Ik stond alleen…’
Ach, wat heeft het ook voor nut? Ik laat mijn hand zakken en Nathaniel kijkt naar de streep.
‘Leuk,’ zegt hij. ‘Net een das.’
‘Een das?’ zeg ik beledigd. ‘Ik lijk niet op een das.’
Een snelle blik in de spiegel, ter geruststelling. Nee, ik lijk niet op een das.
‘Dassen zijn schitterende dieren,’ zegt Nathaniel schouderophalend. ‘Ik zou liever op een das lijken dan op een wezel.’
Wacht even. Sinds wanneer kan ik alleen maar tussen das en wezel kiezen? Ik weet niet eens meer hoe we in dit gesprek verzeild zijn geraakt.
‘Misschien kunnen we maar beter gaan,’ zeg ik waardig. Ik pak mijn tas, werp nog een laatste blik in de spiegel en loop naar de deur.
Goed dan. Misschien heb ik in de verte iets van een das.
De zomerlucht wordt al warm buiten, en ik snuif waarderend terwijl ik over het grind van de oprijlaan loop. Er hangt een soort lekkere bloemengeur die ik beslist ergens van ken…
‘Kamperfoelie en jasmijn!’ schiet me opeens te binnen. Ik heb de badolie van Jo Malone thuis.
‘Kamperfoelie langs de muur.’ Nat wijst naar een wirwar van piepkleine lichtgele bloempjes op de oude, goudkleurige stenen. ‘Vorig jaar geplant.’
Ik kijk belangstellend naar de tere bloesems. Dus zo ziet kamperfoelie eruit?
‘Maar er staat hier geen jasmijn,’ zegt hij verbaasd. ‘Ruik je het echt?’
‘Eh…’ Ik maak een vaag handgebaar. ‘Misschien ook niet.’
Ik geloof dat ik op dit moment beter niets over die badolie kan zeggen. Of op welk moment dan ook, trouwens.
We bereiken de weg en ik besef dat ik voor het eerst sinds mijn komst hier het terrein van de Geigers verlaat, afgezien van het winkeluitstapje met Trish dan, maar toen had ik het te druk met het zoeken van haar cd van Celine Dion om oog voor mijn omgeving te hebben. Nathaniel is links afgeslagen en beent soepel door, maar ik kan me niet bewegen. Ik kijk met open mond naar het schouwspel voor mijn ogen. Dit dorp is gewoon adembenemend.
Ik had er geen idee van.
Ik kijk om me heen en zie de oude, honingkleurige stenen muren. De rijen eeuwenoude huizen met puntdaken. Het riviertje met de wilgen erlangs. Verderop staat de pub die ik de eerste avond heb gezien, getooid met hangmanden vol bloemen. In de verte hoor ik hoefgeklepper. Alles is in harmonie. Het is allemaal zacht en rustig en het voelt alsof het al eeuwen zo is.
‘Samantha?’
Nathaniel heeft eindelijk gemerkt dat ik als aan de grond genageld ben blijven staan.
‘Sorry.’ Ik ren naar hem toe. ‘Het is gewoon zo mooi! Dat wist ik niet.’
‘Ja, het is mooi.’ Ik hoor trots in zijn stem. ‘Er komen te veel toeristen, maar…’ Hij schokschoudert.
‘Ik had er geen idee van!’ We lopen verder door de straat, maar ik blijf met grote ogen om me heen kijken. ‘Moet je die rivier zien! Moet je dat kérkje zien!’
Ik voel me net een kind dat een nieuw speeltje ontdekt. Ik ben eigenlijk nooit op het Engelse platteland geweest, besef ik plotseling. We bleven altijd in Londen, en anders gingen we naar het buitenland. Ik weet niet eens meer hoe vaak ik in Toscane ben geweest, en ik heb ooit een halfjaar in New York gewoond toen mam daar gedetacheerd was, maar de Cotswolds heb ik nog nooit gezien.
We volgen een oude stenen boogbrug de rivier over. Op het hoogste punt blijf ik staan om naar de eenden en zwanen te kijken.
‘Het is gewoon schitterend,’ verzucht ik. ‘Echt beeldschoon.’
‘Heb je hier dan niets van gezien toen je aankwam?’ Nathaniel neemt me geamuseerd op. ‘Of ben je zomaar uit het niets opgedoken?’
Ik denk terug aan die panische, verdwaasde, radeloze reis. Hoe ik uit de trein stapte, met bonzend hoofd, en alles in een waas zag.
‘Zoiets,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik keek niet echt goed om me heen.’
We kijken allebei naar een koppel zwanen dat vorstelijk onder het bruggetje door zeilt. Dan kijk ik op mijn horloge. Het is al vijf over tien.
‘We moeten doorlopen,’ zeg ik geschrokken. ‘Je moeder zit te wachten.’
Ik snel de brug af. ‘Er is geen haast bij,’ roept Nathaniel me na. ‘We hebben de hele dag de tijd.’ Hij loopt met grote passen de brug af en haalt me in. ‘Niets aan de hand. Je hoeft niet te rennen.’
Hij loopt de straat in en ik voeg me bij hem en probeer zijn ontspannen tred bij te benen, maar ik ben niet aan dat gemoedelijke tempo gewend. Ik ben gewend over drukke stoepen te benen, dwars door de massa heen, duwend en met mijn ellebogen werkend.
‘En, ben je hier geboren en getogen?’ vraag ik terwijl ik probeer mijn benen tot slenteren te dwingen.
‘Ja.’ Hij slaat links af een beklinkerd laantje in. ‘Ik ben hier teruggekomen toen mijn vader ziek werd, en na zijn dood moest ik dingen regelen. Voor mam zorgen. Het is zwaar voor haar geweest. De financiën waren een puinhoop… Het was allemaal een puinhoop.’
‘Wat erg voor jullie,’ zeg ik onbeholpen. ‘Heb je nog meer familie?’
‘Een broer, Jake. Hij is een week hier geweest.’ Nathaniel aarzelt. ‘Hij heeft zijn eigen bedrijf. Een groot succes.’
Hij praat net zo ontspannen als anders, maar ik bespeur een zweempje van… iets. Misschien kan ik beter niet meer naar zijn familie vragen.
‘Nou, ik zou hier graag willen wonen,’ zeg ik enthousiast.
Nathaniel kijkt me bevreemd aan. ‘Je woont hier toch?’ frist hij mijn geheugen op.
Het verrast me. Hij zal wel gelijk hebben. In feite woon ik hier.
Onder het lopen probeer ik dat nieuwe idee te verwerken. Ik heb nooit ergens anders dan in Londen gewoond, afgezien van mijn studietijd in Cambridge. Ik heb altijd een Londense postcode gehad. Een Londens kengetal. Zo ben ik. Zo… was ik.
De oude ik begint echter steeds verder weg te lijken. Als ik aan mezelf terugdenk, al is het maar de ik van een week geleden, is het alsof ik mezelf door overtrekpapier zie.
Alles wat ik ooit koesterde, is verwoest. Ik voel me ook nog steeds beurs en gekwetst, maar tegelijkertijd… heb ik me nog nooit zo zinderend van de mogelijkheden gevoeld. Ik snuif de plattelandslucht zo diep op dat ik mijn borstkas voel uitzetten en word plotseling overspoeld door optimisme; euforie bijna. In een opwelling blijf ik bij een reusachtige boom staan en kijk omhoog naar de zwaar met groen beladen takken.
‘Walt Whitman heeft een prachtig gedicht over een eik geschreven.’ Ik steek een hand op en aai teder over de koele, ruwe schors. ‘“Ik zag een eik groeien in Louisiana. Heel alleen stond hij, en het mos hing van zijn takken neer.”’
Ik kijk zijdelings naar Nathaniel, half verwachtend dat hij onder de indruk zal zijn.
‘Het is een beuk,’ zegt hij met een knikje naar de boom.
O. Goh.
Ik ken geen gedicht over een beuk.
‘We zijn er.’ Nathaniel duwt een oud smeedijzeren hek open
en
gebaart naar een tegelpad met aan het eind een huisje met blauwe bloemetjesgordijnen. ‘Mag ik je voorstellen aan je kooklerares?’
Nathaniels moeder is heel anders dan ik had verwacht. Ik had me een gemoedelijk vrouwtje Piggelmee met een grijs knotje en een half brilletje voorgesteld, maar in plaats daarvan zie ik een pezige vrouw met een levendig, knap gezicht. Ze heeft helderblauwe ogen met een aanzet van potloodlijntjes eromheen. Haar grijze haar hangt in vlechten aan weerszijden van haar gezicht en ze draagt een spijkerbroek met een schort erop, een T-shirt en espadrilles, en ze staat met kracht een soort deeg te kneden.
‘Mam?’ Nathaniel grinnikt en duwt me verder de keuken in. ‘Daar is ze dan. Samantha. Samantha… mijn moeder. Iris.’
‘Samantha, welkom.’ Iris kijkt op en ik zie dat ze me al knedend van top tot teen bekijkt. ‘Even dit afmaken.’
Nathaniel wenkt dat ik moet gaan zitten, en ik zak behoedzaam op een houten stoel. De keuken ligt aan de achterkant van het huis en is vol licht en zon. Overal staan bloemen in kannen van aardewerk. Er staat een ouderwets groot fornuis, en een geloogde houten tafel, en er is een staldeur naar buiten. Terwijl ik me zit af te vragen of ik nu iets moet zeggen, komt er een kip binnen die aan de vloer begint te krabben.
‘O, een kip!’ roep ik voordat ik er erg in heb.
‘Ja, een kip.’ Iris kijkt me licht spottend aan. ‘Nog nooit een kip gezien?’
Alleen in de koeling van de supermarkt. De kip loopt pikkend naar mijn sandalen met open tenen en ik trek snel mijn voeten onder mijn stoel, met een houding alsof ik dat toch al van plan was.
‘Zo.’ Iris pakt het deeg, vormt er efficiënt een bal van die ze op een bakblik legt, trekt de zware ovendeur open en schuift het bakblik erin. Ze wast haar met bloem bestoven handen bij het aanrecht en draait zich naar me om.
‘Zo, dus jij wilt leren koken?’ Ze zegt het vriendelijk, maar zakelijk. Volgens mij is dit een vrouw die geen woorden verspilt.
‘Ja,’ zeg ik met een glimlach. ‘Graag.’
‘Van die chique Franse liflafjes,’ vult Nathaniel aan, die tegen het fornuis geleund staat.
‘En kun je al goed koken?’ Iris droogt haar handen aan een roodgeblokte handdoek. ‘Nathaniel zei dat je nog nooit had gekookt, maar dat kan niet waar zijn.’ Ze vouwt de handdoek op en glimlacht voor het eerst naar me. ‘Wat kun je al? Wat zijn je basisgerechten?’
Haar indringende blauwe ogen maken me een tikje nerveus. Ik pijnig mijn hersenen, zoekend naar een gerecht dat ik kan maken.
‘Nou, ik kan, eh, toast maken,’ zeg ik. ‘Toast is mijn basisgerecht.’
‘Toast?’ herhaalt Iris verbluft. ‘Alleen maar toast?’
‘En warme broodjes,’ vul ik snel aan. ‘Theebroodjes… Alles wat je kunt roosteren, eigenlijk…’
‘Ja, maar wat kun je kóken?’ Iris hangt de handdoek over een roestvrijstalen stang aan het fornuis en kijkt me onderzoekend aan. ‘Wat dacht je van een… omelet? Je kunt toch zeker wel een omelet maken?’
Ik slik. ‘Niet echt.’
Iris kijkt me zo ongelovig aan dat ik ervan bloos. ‘Ik heb eigenlijk nooit huishoudkunde gehad op school,’ leg ik uit. ‘Ik heb nooit geleerd hoe je eten maakt.’
‘Maar je moeder zal toch wel… Je grootmoeder…’ Ze ziet me nee schudden en breekt haar zin af. ‘Níémand?’
Ik bijt op mijn onderlip. Iris zucht alsof de ernst van de situatie nu pas tot haar doordringt.
‘Dus je kunt helemaal niets koken. En wat heb je beloofd voor de Geigers te koken?’
O, god.
‘Trish wilde een weekmenu zien, dus toen heb ik, eh… Ik heb op basis hiervan een menu opgesteld.’ Ik haal schaapachtig het gekreukte menu van Maxim’s uit mijn tas en geef het aan Iris.
‘Assemblé van gesmoord lam met sjalotjes met gesuikerde aardappel in een korst van geitenkaas, gegarneerd met spinaziepuree met kardemom,’ leest ze ongelovig voor.
Ik hoor geproest, kijk op en zie dat Nathaniel zich slap staat te lachen.
‘Ik had niets anders!’ roep ik afwerend uit. ‘Wat had ik dan moeten zeggen: vissticks met patat?’
‘“Assemblé” is gewoon een duur woord,’ zegt Iris, die nog steeds naar het menu kijkt. ‘Het is een opgeleukte stamppot. Dat kan ik je wel leren. En die gesmoorde forel met amandelen is simpel zat…’ Ze laat haar vinger verder naar beneden glijden en kijkt dan met gefronst voorhoofd naar me op. ‘Ik kan je die gerechten wel leren maken, Samantha, maar als je echt nog nooit hebt gekookt, zal het niet gemakkelijk worden.’ Ze kijkt even naar Nathaniel. ‘Ik vraag me af…’
Ik zie haar kijken en word bang. Alsjeblieft, laat haar nou niet zeggen dat ze zich heeft bedacht.
‘Ik leer snel.’ Ik leun naar voren. ‘En ik zal enorm mijn best doen. Ik heb er alles voor over. Ik wil dit echt heel, heel graag.’
Ik kijk haar ernstig aan en probeer de boodschap door te seinen: alstublieft. Ik moet het leren.
‘Goed dan,’ zegt Iris uiteindelijk. ‘We zetten je aan het koken.’
Ze reikt in een kast naar een keukenweegschaal en ik grijp die kans aan om een kladblok en pen uit mijn tas te pakken. Als Iris zich omdraait en me ziet, kijkt ze me verwonderd aan.
‘Waar is dat voor?’ Ze knikt naar het kladblok.
‘Om aantekeningen te maken,’ leg ik uit. Ik noteer de datum, zet er ‘Kookles 1’ onder, onderstreep het en kijk op. Iris schudt langzaam haar hoofd.
‘Samantha, je gaat geen aantekeningen maken,’ zegt ze. ‘Koken is geen kwestie van schrijven, maar van proeven, voelen, aanraken en ruiken.’
Dat moet ik onthouden. Ik trek snel de dop van mijn pen en krabbel: ‘Koken = kwestie van proeven, ruiken, voelen enz.’ Ik doe de dop op de pen en kijk op. Iris kijkt me ongelovig aan.
‘Proeven,’ zegt ze, en ze pakt me de pen en het papier af. ‘Niet schrijven. Je moet je zintuigen gebruiken. Je intuïtie.’
Ze haalt het deksel van een pan die zacht op het fornuis staat te sudderen en zet er een lepel in. ‘Proef maar.’
Ik steek voorzichtig de lepel in mijn mond.
‘Jus,’ zeg ik meteen. ‘Zalig!’ voeg ik er beleefd aan toe.
Iris schudt haar hoofd. ‘Niet zeggen wat je denkt dat het is, maar zeggen wat je proeft.’
Ik kijk haar niet-begrijpend aan. Het moet een strikvraag zijn.
‘Ik proef… jus.’
Haar gezichtsuitdrukking blijft afwachtend. Ze wil meer horen.
‘Eh, vlees?’ gok ik.
‘Wat nog meer?’
Mijn hoofd is leeg. Ik kan niets meer bedenken. Ik bedoel, het is jus. Wat kun je verder nog over jus zeggen?
‘Proef nog eens,’ zegt Iris onvermurwbaar. ‘Je moet beter je best doen.’
Ik zoek naar woorden. Mijn gezicht begint te gloeien. Ik voel me net dat stomme kind op de achterste bank dat de tafel van twee niet kan opzeggen.
‘Vlees, water…’ Ik probeer wanhopig te bedenken wat er nog meer in jus zit. ‘Bloem!’ zeg ik in een plotselinge inval.
‘Samantha, niet proberen de smaak te herleiden. Vertel me gewoon wat je proeft.’ Iris houdt me de lepel weer voor. ‘Proef nog eens, en nu met je ogen dicht.’
Met mijn ogen dicht?
‘Goed.’ Ik neem een hap en doe gehoorzaam mijn ogen dicht.
‘Zo. Wat proef je nu?’ hoor ik de stem van Iris in mijn oor. ‘Concentreer je op de smaaksensatie. Verder niets.’
Met mijn ogen stijf dicht sluit ik al het andere buiten en concentreer me alleen op mijn mond. Het enige waar ik me van bewust ben, is de warme, zoutige smaak op mijn tong. Zout. Dat is een smaak. En zoet… en… Ik proef nog iets bij het slikken…
Het is bijna alsof er kleuren zichtbaar worden. Eerst de felle die je niet kunt missen en dan de zachtere die je gemakkelijk zouden kunnen ontgaan…
‘Het is zoutig en vlezig…’ zeg ik bedachtzaam, zonder mijn ogen open te doen, ‘… en zoet, en… bijna fruitig? Zoiets als kersen?’
Ik doe mijn ogen open, een beetje gedesoriënteerd. Iris kijkt me doordringend aan. Opeens zie ik Nathaniel achter haar, die ook naar me kijkt. Het maakt me een beetje zenuwachtig. Jus proeven met je ogen dicht is best intiem, blijkt nu. Ik weet niet of ik het wel prettig vind dat iedereen naar me kijkt.
Iris lijkt het te begrijpen.
‘Nathaniel,’ zegt ze gedecideerd, ‘we hebben ingrediënten voor al die gerechten nodig.’ Ze maakt een lange boodschappenlijst, die ze aan hem geeft. ‘Ga dat eens voor ons inslaan, lieverd.’
Hij loopt de keuken uit en ze kijkt me met een flauwe glimlach om haar lippen aan. ‘Dat was een stuk beter.’
‘Mijn hemel, ze snapt het?’ zeg ik hoopvol, en Iris werpt schaterend het hoofd in de nek.
‘Nog niet, schat, op geen stukken na. Hier, trek een schort aan.’ Ze reikt me een rood-met-wit gestreept schort aan en ik bind het verlegen om.
‘Het is heel vriendelijk van u dat u me wilt helpen,’ zeg ik aarzelend terwijl zij uien pakt en een oranje groente die ik niet thuis kan brengen. ‘Ik ben u heel dankbaar.’
‘Ik hou wel van een uitdaging,’ zegt ze met twinkelende ogen. ‘Anders verveel ik me maar. Nathaniel doet alles voor me. Te veel, soms.’
‘Maar toch. U hebt me nog nooit gezien…’
‘Wat ik hoorde, stond me wel aan.’ Iris pakt een zware houten snijplank. ‘Nathaniel heeft me verteld hoe je jezelf laatst uit de penarie hebt geholpen. Daar was lef voor nodig.’
‘Ik moest toch iets doen?’ Ik lach spijtig.
‘En het draaide erop uit dat ze je salarisverhoging gaven. Prachtig.’ Als ze glimlacht, krijgt ze fijne lijntjes rond haar ogen, als zonnestralen. ‘Trish Geiger is een ontzettend onbenullige vrouw.’
‘Ik mag Trish graag,’ zeg ik loyaal.
‘Ik ook.’ Iris knikt. ‘Ze heeft Nathaniel veel steun gegeven, maar het kan je niet ontgaan zijn dat ze weinig of geen hersens heeft.’ Ze zegt het zo nuchter dat ik moet giechelen. Ik kijk toe hoe zij een grote, blinkende pan op het fornuis zet. Ze draait zich om, slaat haar armen over elkaar en kijkt me aan. ‘Je hebt ze dus finaal ingepakt?’ ‘Ja,’ zeg ik met een glimlach. ‘Ze hebben geen idee wie ik ben.’
‘En wie ben je dan?’
De vraag overrompelt me. Ik doe mijn mond open, maar er komt geen geluid uit.
‘Heet je wel echt Samantha?’
‘Ja!’ zeg ik ontdaan.
‘Dat was een beetje bot.’ Iris heft begrijpend een hand. ‘Maar als er een meisje uit het niets op het platteland opduikt en een baan aanneemt waar ze niet geschikt voor is…’ Ze zwijgt even alsof ze naar woorden zoekt. ‘Je hebt een slechte relatie achter de rug, zei Nathaniel?’
‘Ja,’ mompel ik met gebogen hoofd. Ik voel dat Iris me aandachtig opneemt met haar schrandere ogen.
‘Je wilt er niet over praten, hè?’
‘Liever niet, nee. Nee.’
Ik kijk op en zie begrip in haar ogen.
‘Mij best.’ Ze pakt een mes. ‘Zullen we dan maar? Stroop je mouwen op, maak een staart in je haar en was je handen. Ik ga je leren uien snijden.’
We koken het hele weekend door.
Ik leer een ui in dunne plakjes snijden en hem dan een kwartslag te draaien en er dobbelsteentjes van te maken. Ik leer kruiden hakken met een mes met een rond lemmet. Ik leer vlees in te wrijven met bloem en gemalen gember, waarna ik het in een gloeiend hete gietijzeren pan braad. Ik leer dat je deeg met snelle, koude handen moet kneden, bij een open raam. Ik leer het trucje om snijbonen eerst in kokend water te blancheren en ze dan pas in boter te sauteren.
Een week geleden wist ik niet eens wat sauteren wás.
Tussen het koken door zit ik met Iris op de stoep naar de in de aarde krabbende kippen te kijken, nippend van versgezette koffie met een pompoenmuffin of zelfgebakken brood met zoute brokkelkaas en sla ertussen.
‘Eet en geniet,’ zegt Iris telkens wanneer ze me mijn portie geeft, en zodra ik begin te eten, schudt ze ontstemd haar hoofd. ‘Niet zo snel. Neem er de tijd voor. Próéf wat je eet!’
Zondagmiddag maak ik onder Iris’ kalme leiding gebraden kip met een vulling van salie en ui, gestoomde broccoli, wortelen met komijn en gebakken aardappelen. Wanneer ik de zware ovenschaal uit de oven til, laat ik de warme, naar kip geurende lucht even om me heen zweven. Ik heb nog nooit zoiets huiselijks geroken. De kip is goudkleurig; het knapperige, brosse vel is bespikkeld met de peper die ik eroverheen heb gemalen; het vleesnat sist in de schaal.
‘Tijd voor de jus,’ roept Iris vanaf de andere kant van de keuken. ‘Kip uit de schaal en op een dienschaal leggen… en afdekken. We moeten hem warm houden… Nu de ovenschaal schuin houden. Zie je die vetbolletjes bovenop? Die moet je eruit lepelen.’
Terwijl ze praat, legt ze een deegdekseltje op een pruimen-kruimeltaart. Ze bestrijkt het met boter, wipt de taart in de oven, reikt naadloos naar een doekje en veegt het werkblad schoon. Ik heb de hele dag naar haar gekeken, hoe snel en precies ze in de keuken werkt, al proevend en de situatie volkomen meester. Geen greintje paniek. Alles gaat zoals het moet gaan.
‘Goed zo.’ Ze staat naast me en kijkt hoe ik de jus klop. ‘Doorgaan… het wordt zo dikker…’
Ongelooflijk, dat ik jus sta te maken. Ik maak jus.
En het lukt, zoals alles in deze keuken. De ingrediënten gehoorzamen. Het mengelmoesje van kipvocht, bouillon en bloem verandert op de een of andere manier in een gladde, geurige vloeistof.
‘Heel goed!’ zegt Iris. ‘Schenk het nu maar in die lekker warme kom… klontjes eruit zeven… Zie je nou hoe gemakkelijk dat is?’
‘Volgens mij kun je toveren,’ zeg ik plompverloren. ‘Daarom lukt alles hier. Jij bent een kookheks.’
‘Een kookheks!’ Ze grinnikt. ‘Die is goed. Kom op. Schort af. Tijd om te genieten van wat we hebben gemaakt.’ Ze doet haar schort af en steekt haar hand uit om het mijne aan te nemen. ‘Nathaniel, heb je de tafel gedekt?’
Nathaniel is het hele weekend de keuken in en uit geweest, en ik ben aan zijn aanwezigheid gewend geraakt. Ik heb het zelfs zo druk gehad met koken dat hij me nauwelijks is opgevallen. Nu dekt hij de houten tafel met biezen placemats, oud bestek met benen heften en servetten met een pastelruitje.
‘Wijn voor de koks,’ zegt Iris. Ze pakt een fles uit de koelkast en ontkurkt hem. Ze schenkt me een glas in en wijst naar de tafel. ‘Zitten, Samantha. Je hebt genoeg gedaan dit weekend. Je zult wel kapot zijn.’
‘Welnee!’ zeg ik in een reflex, maar als ik op de dichtstbijzijnde stoel zak, voel ik pas hoe uitgeput ik ben. Ik doe mijn ogen dicht en merk dat ik me voor het eerst die dag ontspan. Mijn rug en armen doen pijn van al het hakken en mengen. Mijn zintuigen zijn gebombardeerd met geuren, smaken en nieuwe ervaringen.
‘Niet in slaap vallen!’ roept Iris me terug naar het heden. ‘Dit is onze beloning! Nathaniel, lieverd, zet Samantha’s gebraden kip daar maar neer. Jij mag voorsnijden.’
Ik open mijn ogen en zie Nathaniel met de dienschaal aankomen. Nu ik de kip weer zie, helemaal knapperig, goudkleurig en mals, gloei ik opnieuw van trots. Mijn eerste gebraden kip. Ik wil er bijna een foto van maken.
‘Je wilt toch niet zeggen dat jíj dit hebt gemaakt?’ zegt Nathaniel ongelovig.
Ha-ha. Hij weet heel goed dat ik het heb gemaakt. Toch moet ik zijn glimlach wel beantwoorden.
‘Zomaar iets wat ik al eerder in elkaar had gedraaid…’ Ik haal achteloos mijn schouders op. ‘Zoals wij Franse koks gewend zijn.’
Nathaniel snijdt de kip met een geroutineerd gebaar voor, en Iris schept de groente op. Als we allemaal bediend zijn, gaat ze zitten en heft haar glas.
‘Op jou, Samantha. Je hebt het uitstekend gedaan.’
‘Dank je.’ Ik glimlach en wil een slokje wijn nemen, maar dan zie ik dat de andere twee zich niet bewegen.
‘En op Ben,’ vervolgt Iris zacht.
‘Op zondag herdenken we pap altijd,’ legt Nathaniel uit.
‘O.’ Ik aarzel even en hef dan ook mijn glas.
‘Zo.’ Iris’ ogen schitteren en ze zet haar glas neer. ‘Het moment van de waarheid.’ Ze neemt een hap kip en ik kijk hoe ze kauwt. Ik probeer niet te laten merken hoe gespannen ik ben.
‘Heel goed,’ zegt ze uiteindelijk met een knikje. ‘Echt heel goed.’
Ik straal tegen wil en dank. ‘Echt? Is het lekker?’ Iris heft haar glas naar me.
‘Mijn hemel. De kip snapt ze in elk geval.’
Ik zit in de gloed van het avondlicht en zeg zelf niet veel, maar eet en luister naar de andere twee. Ze vertellen me anekdotes over Eddie en Trish, over toen ze de dorpskerk wilden kopen om er een gastenverblijf van te maken, en ik moet wel lachen. Nathaniel zet zijn plan voor de tuin van de Geigers uiteen en maakt een schets van de laan met limoenbomen die hij bij Marchant House heeft gemaakt. Hoe levendiger hij wordt, hoe sneller hij tekent, en het potloodstompje lijkt piepklein in zijn grote hand. Iris ziet me met bewondering toekijken en wijst me op een aquarel van de dorpsvijver aan de muur.
‘Die heeft Ben gemaakt.’ Ze knikt naar Nathaniel. ‘Hij heeft een aardje naar zijn vaartje.’
De sfeer is ontspannen en ongedwongen, heel anders dan de maaltijden vroeger bij ons thuis. Er hangt niemand aan de telefoon. Niemand heeft haast om ergens anders naartoe te gaan. Ik zou hier de hele nacht kunnen blijven.
Tegen het eind van de maaltijd schraap ik mijn keel.
‘Iris, ik wil je nogmaals bedanken.’
‘Ik vond het leuk.’ Iris neemt een hap pruimen-kruimeltaart. ‘Ik heb altijd graag de baas over mensen mogen spelen.’
‘Nee, echt. Ik ben je heel dankbaar. Ik weet niet wat ik zonder jou had moeten beginnen.’
‘De volgende keer gaan we lasagne maken. En gnocchi!’ Iris neemt een slokje wijn en bet haar mond. ‘We maken er een Italiaans weekend van.’
‘De volgende keer?’ Ik kijk haar met grote ogen aan. ‘Maar…’
Je dacht toch niet dat je er al was?’ Ze lacht bulderend. ‘Ik ben nog maar net met je begonnen!’
‘Maar… Ik kan niet al je weekends in beslag nemen…’
‘Ik geef je je diploma nog niet,’ zegt ze met een vrolijke onbehouwenheid, ‘dus je hebt geen keus. Zo, en waar heb je verder nog hulp bij nodig? Schoonmaken? Wassen?’
Ik geneer me een beetje. Het is wel duidelijk dat ze precies weet hoe ik me gisteren in de nesten heb gewerkt.
‘Ik weet niet goed hoe de wasmachine werkt,’ geef ik onwillig toe.
‘Dat lossen we op.’ Ze knikt. ‘Ik kom wel even langs als ze weg zijn en dan kijken we ernaar.’
‘En ik kan geen knopen aanzetten…’
‘Knopen.’ Ze pakt potlood en papier en noteert het, nog steeds kauwend. ‘Kun je zomen?’
‘Eh…’
‘Zomen.’ Ze schrijft het op. ‘En strijken?’ Ze kijkt op, plotseling geanimeerd. ‘Je hebt vast al moeten strijken. Hoe heb je je daar uit gered?’
‘Ik stuur het strijkgoed naar Stacey Nicholson,’ biecht ik op. ‘In het dorp. Ze vraagt drie pond per overhemd.’
‘Stacey Nicholson?’ Iris legt het potlood neer. ‘Die domme gans?’
‘In haar advertentie stond dat ze een ervaren wasvrouw was.’
‘Ze is vijftien!’ Trish schuift woest haar stoel naar achteren. ‘Samantha, ik wil niet dat jij Stacey Nicholson voor je strijkwerk betaalt. Je gaat leren het zelf te doen.’
‘Maar ik heb nog nooit…’
‘Ik leer het je wel. Iedereen kan strijken.’ Ze loopt naar een zijkamertje, pakt een oude strijkplank met een gebloemde hoes, klapt hem uit en wenkt me. ‘Wat moet je strijken?’
‘Voornamelijk de overhemden van meneer Geiger,’ zeg ik, en ik loop zenuwachtig naar de strijkplank.
‘Goed.’ Iris steekt de stekker van het strijkijzer in het stopcontact en draait aan de knop. ‘Heet, voor katoen. Wachten tot het strijkijzer warm is. Het heeft geen zin om te beginnen voordat het op temperatuur is. Zo, ik zal je eens laten zien hoe je een overhemd aanpakt…’
Ze wroet met gefronste wenkbrauwen in een baal schoon wasgoed in het zijkamertje. ‘Overhemden… overhemden… Nathaniel, trek je overhemd eens even uit.’
Ik verstijf, kijk naar Nathaniel en zie dat hij ook is geschrokken.
‘Mam!’ Hij lacht verlegen.
‘O, stel je niet aan, jongen,’ zegt Iris ongeduldig. ‘Je kunt je overhemd toch wel even uitdoen? Dat is niet gênant. Je vindt het toch niet gênant, Samantha?’
‘Eh…’ Mijn stem is een beetje schor. ‘Eh, nee, natuurlijk niet.’
‘Kijk, dit is de stoomknop.’ Iris drukt een knop op het strijkijzer in en er spuit een wolk stoom de lucht in. ‘Altijd eerst kijken of er genoeg water in de stoomopening zit… Nathaniel! Komt er nog wat van?’
Door de stoom heen zie ik Nathaniel langzaam zijn overhemd openknopen. Ik vang een glimp van zijn gladde, gebruinde huid op en sla snel mijn ogen neer.
Niet zo puberaal doen. Dan trekt hij zijn overhemd maar uit, nou en?
Hij gooit het overhemd naar zijn moeder, die het behendig opvangt. Ik kijk angstvallig naar de vloer. Ik ga niet naar hem kijken.
Ik kijk níét naar hem.
‘Je begint met het kraagje…’ Iris spreidt het overhemd op de strijkplank uit. ‘Je hoeft niet veel kracht te zetten.’ Ze leidt mijn hand en het strijkijzer glijdt over de stof. ‘Soepel blijven bewegen…’
Dit is belachelijk. Ik ben een rijpe, volwassen vrouw. Ik kan wel naar een man zonder overhemd kijken zonder het op mijn zenuwen te krijgen. Weet je wat ik doe? Ik kijk even achteloos. Ja. Dan hoef ik er niet meer aan te denken.
‘Nu het schouderjuk…’ Iris keert het overhemd om en ik begin weer te strijken. ‘Heel goed… Nu de manchetten…’
Ik pak het overhemd om het om te draaien, en terwijl ik het doe, kijk ik per ongeluk-expres op.
God allemachtig.
Ik vraag me af of dat niet-meer-aan-denken-plan wel wat wordt.
‘Samantha?’ Iris pakt het strijkijzer uit mijn hand. ‘Je maakt schroeiplekken in het overhemd!’
‘O.’ Ik kom weer bij. ‘Sorry. Ik… ik dacht er even niet bij na.’
‘Wat zijn je wangen rood.’ Iris legt bezorgd een hand op mijn wang. ‘Gaat het wel, lieverd?’
‘Het zal van de, eh, de stoom komen.’ Ik begin weer te strijken, gloeiend als een oven.
Iris geeft weer aanwijzingen, maar er dringt geen woord tot me door. Terwijl ik het strijkijzer blindelings heen en weer haal, denk ik obsessief aan a) Nathaniel; b) Nathaniel zonder overhemd aan; c) of Nathaniel een vriendin heeft.
Ten slotte schud ik het gestreken overhemd uit, volmaakt in de plooi en met alle vouwen op de juiste plaats.
‘Heel goed,’ zegt Iris, en ze klapt voor me. ‘Nog even oefenen en je kunt het in op de kop af vier minuten.’
‘Ziet er goed uit,’ zegt Nathaniel, die zijn hand uitsteekt en naar me glimlacht. ‘Dank je.’
‘Niets te danken!’ pers ik er kwakend uit, en ik wend snel mijn blik weer af. Mijn hart bonst in mijn keel.
Leuk, hoor. Echt leuk. Eén glimp van zijn lijf en ik ben smoorverliefd.
Ik dacht echt dat ik meer diepgang had, eerlijk waar.