29
Dinsdag 1 april 2008
‘Denk je dat hij het wel trekt, daarbinnen?’ vraag ik Saul voor de twintigste keer. We zitten in de auto van Sam Kombothekra, op het parkeerterrein van de Long Leighton-gevangenis, en we wachten tot Aidan, Charlie en Sam weer naar buiten komen.
‘Ik denk dat hij het prima trekt,’ zegt Saul zoals hij al twintig keer heeft gezegd. ‘En jij? Kun jij aan wat er zou kunnen gebeuren?’
‘Als Aidan het aankan, dan kan ik het ook aan.’ Gisteren heb ik mijn hele verzameling zelfhulpboeken aan Word on the Street geschonken, waar ik de meeste ook vandaan had. Vanochtend heb ik mijn Charlie Zailer-muur ontmanteld. Die dingen waren allemaal niet echt. De vooruitgang die Aidan en ik hebben geboekt sinds die nacht in Garstead Cottage – dat is echt. Wezenlijk.
Saul geeft een klopje op mijn hand. ‘Ik ga je nu iets vertellen waarvan ik Aidan heb beloofd het nooit aan jou te vertellen,’ zegt hij.
‘Wat?’ Mijn hart krimpt ineen. ‘We zouden geen geheimen meer hebben voor elkaar. Wanneer heeft hij…?’
‘Hij gaat je ten huwelijk vragen. Later op de dag, wat er daarbinnen ook gebeurt. Hij heeft een verlovingsring in zijn zak. Wat ga je zeggen?’
Ik voel me slap van opluchting. ‘Ja, natuurlijk.’
‘Goed zo. Ik wist wel dat dat je antwoord zou zijn.’
‘Maar waarom bederf je de verrassing dan door het me nu al te vertellen?’
‘Er zijn al genoeg verrassingen geweest,’ zei Saul. ‘Met een beetje geluk komen er voorlopig geen meer.’
Ik doe het portier open als ik Charlie over het parkeerterrein op ons af zie komen. Er is iets mis. Ze kijkt te vastberaden, en ze loopt te snel. ‘Jullie moeten allebei mee naar binnen,’ zegt ze.
‘Ik wil hem niet zien,’ zeg ik tegen haar en ik raak in paniek. ‘Aidan wil niet dat ik…’
‘Jullie krijgen Len Smith ook niet te zien. Jullie komen niet eens bij hem in de buurt.’
‘Gaat het goed met Aidan?’
‘Het gaat prima. Hij doet het geweldig.’
‘Maar wat…?’
‘Het is beter als ik het jullie laat zien. Ik neem aan dat jullie geen van beiden je paspoort of rijbewijs bij je hebt?’
‘Nee.’
Saul schudt zijn hoofd.
‘Laat dan alles in de auto – portemonnees, tassen, de hele rambam.’
‘Maar…’
‘Hou je mond en luister. Totdat we hier weer terugkomen, zijn jullie namen Tom Southwell en Jessica Whiteley. En jullie zijn hier allebei voor een sollicitatiegesprek – als leraar Engels voor de gevangenis school. Jullie hebben je paspoort vanochtend al ingeleverd – die hebben zij nu – en jullie zijn alleen even naar buiten gegaan voor de lunch, oké?’
Ik wil net zeggen dat ik het niet kan, als ik Saul hoor zeggen: ‘Goed dan.’ Achter Charlies rug trek ik een gezicht naar hem, maar hij ziet het niet. Hij heeft het druk met het prevelen van ‘Tom Southwell’.
Als we bij het glazen hok aankomen, midden tussen de hoge hekken, zegt Charlie zelfverzekerd haar naam, zowel voor ons als voor de geüniformeerde bewaker daarbinnen. ‘U hebt mijn identificatiebewijs al. Kijk, dat ben ik.’ Ze wijst haar naam aan op de lijst. ‘O, u zat hier net nog niet? Sorry.’
‘Geen probleem.’
‘Wij ook,’ zegt Saul gladjes. ‘Tom Southwell en Jessica Whiteley.’
‘Komt u binnen,’ zegt de bewaker. Hij moet drie hekken voor ons openen. Charlie zegt tegen hem dat we nu verder de weg wel weten en hij laat ons alleen.
‘Waar gaan we heen?’ vraag ik.
‘Geduld, Ruth,’ zegt Saul. Ik kijk hem aan. Hij is anders degene die net nog zei dat hij niet van verrassingen hield. Die man kletst ook maar wat.
‘Naar de klaslokalen,’ zegt Charlie.
‘Ik wil echt geen lesgeven in de gevangenis,’ zeg ik tegen haar. ‘Wat is er nou toch aan de hand?’
Uiteindelijk komen we in een brede gang met groengeverfde muren. Ik denk aan de vorige keer dat ik zo achter Charlie aan liep. Dat lijkt wel een eeuwigheid geleden. Net als in de gang waar we toen door liepen, hangen hier schilderijen en tekeningen aan de muur. De gedetineerden hebben ze gemaakt, en sommige dingen zijn echt heel goed. Charlie blijft staan voor een van de schilderijen, en als ik ernaar kijk, voel ik mijn hart in mijn keel.
‘Zij,’ zeg ik, met dezelfde angst die ik zou voelen als ze ineens voor me zou staan, opgestaan uit de dood. Ik zou haar stijl overal zo uitpikken. En het schilderij zelf herken ik ook, uit Aidans omschrijving.
‘We hadden gelijk,’ zegt Charlie. ‘Het spijt me. Ik weet dat het een schok is, maar je moest dit zien. Ik kon het niet bij je weghouden. Wij hadden gelijk en mijn baas had het mis. Mijn ex-baas,’ verbetert ze.
‘De moord op Mary Trelease,’ zeg ik. ‘Dus ze had er wel een kopie van gemaakt. Maar… hoe kan dit dan hier…?’
‘Ze heeft Smith hier bezocht,’ zei Charlie. ‘Toen we hiernaartoe reden bedacht ik ineens dat ze dat wel eens gedaan kon hebben. Waarom niet? Zij wilde zo dicht bij Aidan komen als mogelijk, zolang ze maar niet te veel risico liep. Ze wist dat Aidan nooit bij Smith langsging en dat ze ook geen contact hadden. Ze kon de verleiding niet weerstaan.’
‘Je bedoelt… je hebt Len Smith gevraagd…?’
Charlie schudt haar hoofd. ‘Sam en Aidan zijn bij hem. Ik heb hem niet gezien. Nee, ik heb iemand van de bewaking gevraagd of ik een lijst mocht zien van de mensen die Smith hebben bezocht. Er stond een Martha Heathcote op die lijst. Heathcote was haar huis in Villiers, dat ben ik nagegaan. De bewaker die ik het vroeg was heel behulpzaam. Hij wist zich nog te herinneren dat Smith na dat bezoek heel erg overstuur was. Het is het enige bezoek dat hij heeft gehad sinds hij naar deze inrichting is overgebracht – iedereen dacht dat hij het geweldig zou vinden, maar dat was niet zo. Integendeel. Mevrouw Heathcote had twee cadeautjes voor hem meegenomen, en die wilde hij allebei niet hebben. Hij zei tegen de bewakers dat ze die moesten verbranden. Het ene cadeau was een schilderij. Het andere een boek.’
‘IJs op de zon,’ mompel ik.
‘Ja. Dat staat hier nu in de bibliotheek,’ zegt Charlie. ‘Ze hebben niet zulke ruime budgetten, het is hier net als overal. Dus een aanvulling op hun bibliotheek wilden ze echt niet weggooien, en dat schilderij kon mooi aan de muur.’
‘Het is niet gesigneerd,’ zeg ik terwijl ik naar het schilderij staar. Aidan had het voor me beschreven, maar nu ik het zie – althans, nu ik Martha’s replica zie – is het toch totaal anders. Het schilderij stelt een slaapkamer voor. Het is er donker, maar er komt wel wat licht door de gordijnen. Het lijkt alsof het ’s ochtends heel vroeg is. Op het bed zijn drie mensen afgebeeld: een oudere man, slapend op zijn zij, in een hemd vol zweetplekken, en met onder zijn hoofd een vergeeld kussen en rond zijn mond opgedroogd kwijl. Verder ligt er een naakte vrouw midden op het bed. Haar ogen staan wijd open en om haar nek zijn wat lichte blauwe plekken te zien. Ik geloof niet dat iemand met zekerheid zou durven zeggen dat ze dood is, behalve als ze het al wisten. Aan de andere kant van de vrouw zit een jongeman, of een oudere jongen, gekleed in een T-shirt en een korte broek met zijn armen om zijn knieën te huilen. Hij kijkt de toeschouwer aan. Aidan. Ze heeft hem perfect neergezet: hoe hij er toen uit moet hebben gezien, hoe hij zich moet hebben gevoeld.
‘Hij moet dit zien,’ zeg ik. ‘Hij kan het gebruiken om te bewijzen wat er is gebeurd als… als zijn stiefvader niet…’
Charlie schudt haar hoofd. ‘Dat hoeft niet. Smith doet wat Aidan van hem wil. Het komt goed, echt.’
‘Het komt goed,’ herhaalt Saul en hij knijpt me in mijn arm.
‘Zelfs al had ze de juiste titel erop gezet…’ zegt Charlie.
‘Hoe bedoel je, de juiste titel?’ Ik kijk goed, maar zie nergens een titel staan. Er staan geen letters op het doek.
‘Ik dacht dat ze het De moord op Mary Trelease zou hebben genoemd,’ zegt Charlie. ‘Ik begrijp niet waarom ze dat niet heeft gedaan.’
‘Hoe heeft ze het dan genoemd?’ vraagt Saul, en hij leunt dicht tegen de muur aan, om naar de achterkant van het stuk te kunnen kijken. Natuurlijk: daar zou de titel staan, als het al ergens stond.
Heel voorzichtig, met beide handen, tilt Charlie het doek van de muur en draait het om, zodat Saul en ik het etiket op de achterkant kunnen lezen. De tranen springen mij in de ogen als ik Mary’s handgeschreven woorden lees, woorden waar Charlie en Saul niets van begrijpen, en die Aidan ook niet zou snappen.
Woorden die alleen ik begrijp. Vier in totaal.
De andere helft leeft.