19
Woensdag 5 maart 2008
‘Heb jij ooit tegen Aidan gelogen?’ vroeg Mary.
‘Nee, ik geloof het niet.’ Als ik al loog, dan deed ik dat om mijzelf te beschermen. En Aidan.
‘Martha wel. Als ze trouw was gebleven aan zichzelf – als ze de waarheid over zichzelf had verteld – dan zouden Aidan en zij nooit hun pact tegen de anderen hebben gesloten en zich samen uit de voeten hebben gemaakt. Ze zouden niet in bed zijn beland – Martha had het dan misschien nog net gered. Het was die nacht samen die haar liefde voor Aidan en de wanhoop die daarmee gepaard ging naar een dieper niveau trok.
‘Wat gebeurde er dan?’ vroeg ik.
‘De vijf Grote Mislukkelingen van de Toekomst gingen na het interview voor The Times samen een borrel drinken. Daar kwam het weer ter sprake – dat geklets over je privéleven of je werk. En dat eindigde in slaande ruzie. Ze dronken allemaal te veel en het gezellige geouwehoer verzuurde. Iedereen maakte geintjes ten koste van Aidan. Zelfs Martha vond het eigenlijk een beetje hoogdravend klinken toen hij zei dat hij alleen voor zijn werk leefde. En als er één ding is wat Aidan haat, dan is het wel dat mensen hem uitlachen. Heb je wel eens van Doohan Champion gehoord?’
‘Van naam. Dat is toch die beroemdheid?’
‘Dat kun je wel stellen.’
‘Maar je had het over de vijf Grote Mislukkelingen?’
‘Uiteindelijk mislukt iedereen,’ zei Martha kortaf. ‘Sommige mensen doen er alleen langer over dan anderen. Doohan zei dat Aidan een opgeblazen eigenpijper was. Martha verdedigde hem. Ze zei dat zij een stelletje oppervlakkige losers waren – en dat als Aidan pretentieus was, dat ook voor haar gold. Zij was het immers met hem eens, althans, ze deed alsof. Door Aidans lasteraars aan te vallen had ze eindelijk haar enige ambitie waargemaakt: ze had indruk op hem gemaakt. Ze gingen met z’n tweeën weg, kraakten elkaars persoonlijkheid en creatieve prestaties af boven een bord curry ergens in Soho, en eindigden in het hotel dat The Times voor hen had geregeld – in Aidans kamer.’
‘Weet je hoe dat hotel heette?’
‘The Conrad.’ Mary keek me vreemd aan. ‘In Chelsea Harbour.’ Niet The Drummond.
‘Ze hadden seks, volgens de technische definitie van het woord.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Er was sprake van penetratie, maar dat was het wel zo’n beetje. Aidan wilde niet echt.’
‘Heeft Martha je dat verteld?’
‘Later, toen hij haar had weggewerkt, begon ze het aan iedereen, zelfs haar ouders, te vertellen, omdat ze het niet kon begrijpen. En ze wilde altijd alles begrijpen, Martha. De wereld moest behapbaar zijn, anders kon ze het niet aan. Ze vond het toen niet zo erg dat de seks tegenviel, vanwege wat er nog meer gebeurde in bed. Aidan had gezegd dat hij van haar hield, en dat hij altijd al van haar had gehouden, sinds die dag van het sollicitatiegesprek op Trinity.’
Mary springt uit de vensterbank waar ze in zat en begint rusteloos te ijsberen. Haar stem klinkt opgewonden, alsof nu het gedeelte komt waar ze zich op had verheugd. ‘Hij vertelde haar precies wat ze wilde horen: dat hij altijd al wist dat ze bijzonder was, dat hij zich alleen tegen haar avances had verzet omdat hij bang was voor de kracht van zijn gevoelens voor haar. Hij sprak over de toekomst, zei dat hij nooit meer van haar gescheiden wilde zijn. Hij moest de volgende ochtend vroeg weg uit het hotel omdat hij in de National Portrait Gallery werd verwacht, waar hij artist-in-residence was. Toen hij haar gedag kuste zei hij: “Je hoort van mij. Supersnel.”’ Mary lacht. ‘Martha was schrijfster. Woorden waren belangrijk voor haar. Als zij er zeker van was dat hij dat had gezegd, dan had hij dat ook gezegd.’
‘Maar hij liet niets meer van zich horen.’ Mijn vraag klinkt als een feit. Het verhaal is nieuw voor me, maar komt me akelig bekend voor. Bij mij deed Aidan hetzelfde: zeggen dat hij van me hield, me ten huwelijk vragen, me de hele nacht in het hotel vasthouden om meteen daarna afstandelijk, onbereikbaar te worden, en zich met de dag verder terug te trekken. Ook al zette hij zijn spullen bij mij thuis, zelf verdween hij uit mijn leven.
‘Hij liet aanvankelijk niets van zich horen,’ zegt Mary. ‘Martha schreef hem, en belde – niets. Geen reactie. Uiteindelijk, toen ze niets anders meer kon bedenken, heeft ze hem bij de National Portrait Gallery opgewacht. Een week lang, elke dag, maar hij was er nooit. Ze ging naar binnen en vroeg naar hem, en ze vertelden haar dat zijn aanstelling de week ervoor was beëindigd. Hij was verhuisd, en had zijn nieuwe adres niet achtergelaten. Dat was het moment waarop ze het verhaal aan iedereen ging vertellen die maar wilde luisteren – obers, barkeepers, taxichauffeurs. Ze maakte zichzelf volslagen belachelijk, maar dat kon haar niets schelen. Ze wilde weten hoe het nu toch had kunnen gebeuren: hoe kan een man het ene moment tegen je zeggen dat hij voor eeuwig van jou zal blijven houden en het volgende moment verdwijnen?’
Ik begin last te krijgen van de rook, ook al staat het raam open en heeft Mary haar laatste sigaret al even geleden uitgemaakt. Ik kom met een voor de hand liggend antwoord. ‘Mannen zeggen dat soort dingen om een vrouw in bed te krijgen.’
‘Nee!’ zegt ze fel. ‘Martha lag al met hem in bed toen hij die dingen zei. Ze had alles gedaan wat hij wilde, of hij nu met valse romantische lulkoek kwam of niet, en dat wist hij best. Het was vanwege zijn eigen trots dat hij deed of hij verliefd op haar was. Aidan is een perfectionist. Hij moet in alles wat hij doet de beste zijn. En toen hij bij Martha binnen was, werd hij slap. Hij kon fysiek niets meer doen om de situatie te redden, dus dan moest hij maar vlug wat zeggen, om toch nog indruk te maken.’ Mary’s ogen waren twee harde, grijze stenen. De verbittering klonk door in haar woorden. ‘Al dat gepassioneerde gelispel over eeuwige liefde was niet meer dan een rookgordijn. Hij meende er geen woord van. Het enige wat er voor hem toe deed was dat Martha zou denken dat het met hem beter was dan met andere kerels. En dat dacht ze ook. Zoals ik al zei, Martha was een woordenmens. Het kon haar niet schelen dat de seks mislukt was – hij bracht haar fantasie tot leven met wat hij zei. Die nacht was de mooiste nacht van haar leven. Een nacht met een leugenachtige, impotente…’
‘Stop!’ Ik kan dit niet meer aanhoren. ‘Waar is het gebeurd? Waar heeft ze zich verhangen? Hier?’ Ik probeer niet te denken aan hoe kalm ik was toen ik voor het eerst binnenstapte in Garstead Cottage – het was alsof ik mijn bestemming had bereikt. Alsof ik hier thuishoorde.
‘Beneden,’ zegt Mary. ‘Ik zal het laten zien. Kom.’
‘Nee! Is dat waarom je me hier mee naartoe heb genomen? Ik wil het niet zien!’
‘Wat denk je dan dat ik daar beneden heb liggen, Martha’s lijk? Dat is het niet. Het is een expositie, meer niet. Je houdt toch zo van kunst?’ Voor ik de kans krijg te antwoorden, zegt ze op een zangerige toon die me door merg en been gaat: ‘Aidan hield ook een expositie. Hij stuurde Martha een uitnodiging.’
‘Je bedoelt… voor ze die nacht doorbrachten?’ Als ik blijf praten hoef ik niet te kijken naar wat ze me ook maar wil laten zien.
‘Daarna, een paar weken later, toen Martha nog worstelde met de vraag waarom hij niet “bijna meteen” van zich had laten horen, zoals hij had beloofd. Ze maakte zich al op om hem opnieuw te vergeten, toen er ineens via haar uitgever een uitnodiging kwam voor zijn vernissage. Er zat geen briefje bij, alleen een voorgedrukt kaartje van de galerie. Dus die stomme koe kreeg weer hoop. Ze had er zo genoeg van om zich ellendig te voelen, dat ze zich overal aan vast had gegrepen.’
‘Ging ze erheen?’
‘Wat denk jij? Haar moeder ging mee, zogenaamd voor de morele steun, maar het plan was eigenlijk dat de familie Wyers Aidan een financiële injectie zou geven, en dat hij deed wat hij moest doen, zoals zij het zag: haar dochter gelukkig maken.’
‘Je bedoelt omkoping?’
‘Zo ongeveer. Maar dan wel zo subtiel mogelijk.’ Mary ziet mijn shock en begint te grijnzen. ‘Villiersmensen doen niet anders – een krat champagne naar de directrice om te zorgen dat die een goede referentie schrijft, dat soort dingen. Martha wist precies wat Cecily van plan was, en ze was wanhopig genoeg om het door de vingers te zien. Zij wilde Aidan, en het kon haar niet schelen hoe ze hem kreeg. Tijdens de vernissage keurde hij haar nauwelijks een blik waardig. Toen ze hem confronteerde met de vraag waarom hij haar eigenlijk had uitgenodigd, zei hij: “Jij bent toch geïnteresseerd in mijn werk? Dat leek immers altijd zo. Ik dacht dat je er wel bij wilde zijn.”’
Als ik weer iets kan uitbrengen, zeg ik: ‘Ik geloof gewoon niet dat hij zo bot is geweest.’ Niemand is zo bot.
‘O jawel,’ zegt Mary. ‘Jij gelooft dat wel, omdat het waar is. Toen Martha verdrietig reageerde, gaf hij haar een sneer, en zei hij dat ze nep was. Dat hij hoopte dat ze zijn werk nog wel wilde steunen, ook al was het tussen hen niks geworden. Zo noemde hij het – “dat het niks was geworden” – alsof hij er alles aan had gedaan. Toen ging Martha door het lint, en zei dat ze had gelogen toen ze zei dat haar werk belangrijker was dan een gelukkig privéleven. Dat de anderen gelijk hadden – dat hij inderdaad een opgeblazen eigenpijper was. Beetje pijnlijk was dat, aangezien een paar van die anderen ook op de vernissage waren. Maar het pijnlijkst was het voor Cecily.’
Mary schudt vol walging het hoofd. ‘Martha had eindelijk door dat het voorbij was – de fantasie die ze jaren had gekoesterd was die avond eindelijk gestorven. Hij had haar uitgenodigd terwijl hij wist wat zij voor hem voelde, in de hoop dat ze een van zijn macabere schilderijen zou kopen. Maar haar moeder wist niet dat het game over was, dus die stak van wal met haar campagne. Ze overstelpte Aidan met haar charme, vertelde hem dat zij Martha’s moeder was, gaf hints over de omvang van het familiekapitaal, stond te dubben welk schilderij ze zou kopen en verklaarde dat ze dusdanig in dubio stond, dat ze misschien wel meer dan één schilderij moest kopen. Martha nam haar terzijde en smeekte haar niets te kopen, maar daar wilde Cecily niets van horen. Ze gaf in zoverre toe, dat ze maar één schilderij kocht, en niet twee – dat was haar concessie, maar ze nam Martha niet serieus toen die zei dat ze wilde dat Aidans expositie zou mislukken. In het heetst van de strijd zei Martha wel vaker dingen die ze niet meende, en Cecily was eraan gewend dat ze daarna meteen in tranen uitbarstte en alles terugnam. Ze zag niet in dat het dit keer anders was.’ Mary vervalt in een sombere stilte.
‘Anders omdat Martha hem eindelijk had opgegeven?’ vraag ik voorzichtig, in de wetenschap dat ik Aidan nooit zou opgeven, hoewel hij mij misschien al heel lang geleden heeft afgeschreven. Ik hou van hem, wat hij ook heeft gedaan.
‘Anders omdat ze hem nu haatte,’ zegt Mary kwaad, alsof ik te traag van begrip ben. ‘Ze besloot zichzelf te vernietigen, en hem erbij, in één klap: door haar zelfmoord. Martha was nogal een fan van het grote gebaar. Ze nodigde Aidan uit met de smoes dat ze hem een opdracht wilde geven om een schilderij te maken. Hij zei eerst dat hij niet wilde – hij werkte vanuit inspiratie, en hij deed niets in opdracht, al die voorspelbare shit die ze wel van hem had verwacht. Dat drukte ze de kop in door hem vijftigduizend pond te beloven. De nobele kunstenaar wilde zich daar wel voor laten omkopen, zo bleek. Als het bedrag maar hoog genoeg was. Martha stuurde hem de volgende dag een cheque voor vijftigduizend pond, plus de routebeschrijving naar dit huis – haar schuilplek, waar ze altijd schreef.’
Ik kan niet verhullen hoe geschokt ik ben. ‘Vijftigduizend pond? Had ze dan zoveel geld?’
‘Jij hebt echt geen idee, hè? Voor mensen zoals Martha en ik – voor een gemiddeld meisje hier op Villiers – is vijftigduizend niet “zoveel”. Het is voor ons ongeveer hetzelfde als, weet ik veel, vijfhonderd pond voor jou.’ Ze trekt haar wenkbrauwen op. ‘Sorry, dat bedoelde ik niet zo badinerend als het klonk.’
‘De rest kan ik wel raden,’ zeg ik, want ik wil dat hier een eind aan komt. ‘Hij kwam hier, en zij heeft zich opgehangen waar hij bij was.’
‘Ze had het allemaal keurig geregeld. Ze stond op een tafel. Ze had de voordeur van de cottage opengelaten, muziek opgezet…’
‘“Survivor,”’ mompel ik.
‘Precies. Zodat hij zou weten dat ze thuis was, zodat hij binnen zou lopen en naar haar op zoek zou gaan. Hij trof haar in de eetkamer, op tafel, met een touw om haar nek dat ze aan de haak van de tafellamp had vastgemaakt. Hij zei niets toen hij haar zo zag, en zij zei maar één ding tegen hem: “Die vijftigduizend mag je houden. Ik heb het toch niet meer nodig.” En toen sprong ze.’ We schrikken allebei plotseling bij Mary’s laatste woorden, ons bewust van hoe het zou voelen om door de lucht te vallen, waarbij je val alleen gebroken wordt door een plotselinge ruk waarbij je je nek breekt.
‘Waarom was jij dan hier?’ vraag ik, en ik probeer het sluipende, holle gevoel dat Mary’s verhaal me geeft te negeren.
‘Martha en ik waren onafscheidelijk,’ zegt ze met lege ogen en vlakke stem.
‘Totdat zij Aidan ontmoette?’
‘Zelfs daarna nog.’
‘Dus…’ Het kost me moeite te bepalen wat me precies onrust baart. Was Mary in de kamer toen Martha het touw om haar nek deed? Heeft ze haar soms aangemoedigd? Stond ze erbij te kijken zonder iets te zeggen? Aidan en Mary, de twee mensen die Martha het meest nabij waren, allebei kunstenaars. ‘Wist Aidan dat jij ook kunstschilder bent?’ vraag ik.
‘Dat was ik toen nog niet. Voor Martha stierf had ik nog nooit van mijn leven iets geschilderd, los van de fruitschalen bij tekenles.’
Onmogelijk, wil ik zeggen. ‘Maar…’ Jij bent veel te goed, dat kan niet waar zijn.
‘Het is zo,’ zegt Mary. Ze knielt neer voor de spiegel van de kaptafel, steekt haar kin in de lucht en strijkt langs haar hals. ‘Door Aidan ben ik begonnen met schilderen. Wij… we waren allebei aanwezig toen ze stierf. We hebben haar geen van beiden gered. En daarna zijn we allebei volledig ingestort. We konden het verder met niemand anders hebben over wat er was gebeurd dan met elkaar. Een ander zou het nooit begrijpen. Aidan vertelde me dat hij altijd had geschilderd om van zijn pijn af te komen. Hij noemde het geen “pijn”. Hij noemde het: “Alle shit in mijn hoofd”. Nou, in mijn hoofd zat ook een hoop shit, een hele hoop zelfs, dus heb ik zijn advies opgevolgd. Hij heeft me geholpen, hij zei dat ik goed was, echt goed. Hij zei dat ik beter was dan hij.’
Ze breekt het verhaal af. ‘Er is geen enkel excuus voor de manier waarop ik… hem alles heb vergeven wat hij haar heeft aangedaan. Hij vertelde me hoe het voor hem was geweest, en het klonk zo anders. Totaal anders dan wat Martha mij allemaal had verteld. En zelfs al wist ik hoe hij haar had behandeld… Zoals ik al zei, het is onvergeeflijk.’
‘Hebben Aidan en jij…’
Mary snuift. ‘We werden vrienden, meer niet. Tenminste, ik dacht dat we vrienden waren.’ Ze draait haar hoofd de andere kant op en staart naar haar doorgroefde spiegelbeeld. ‘Dus, nu weet je hoe egocentrisch ik ben. Ik haat Aidan niet om wat hij Mary heeft aangedaan. Ik wil mezelf altijd wel voorhouden dat ik hem haat, want dan voel ik me beter over mezelf, maar het is niet zo. Ik haat hem alleen om wat hij mij heeft aangedaan.’
Ik kan het niet opbrengen om het haar te vragen.
Mary staat op. ‘Kom op,’ zegt ze. ‘Ik zal het je laten zien.’
Ik loop achter haar aan de slaapkamer uit. Op de overloop is het minder rokerig, hoewel de geur daar voor een deel ook hangt. We lopen de steile trap af, de ruime keuken in, en dan een grote open zitstudeerkamer door met een balkenplafond. Dan gaan we een smalle gang in, met aan het andere eind een dichte deur. Mary pakt de sleutel die op de deurpost balanceert. ‘Ik heb hem altijd op slot,’ zegt ze. ‘Want wat hierbinnen staat is mij heel dierbaar. Niemand heeft het ooit gezien behalve Cecily, Aidan en de politie.’
‘De politie?’
‘De verscheidene leden van de politie van Farnham die het helaas te beurt viel om hier te komen inspecteren, als ik weer eens paranoïde ben, om te controleren of Aidan me niet in het huis opwacht met een bijl. Behalve die van gisteravond, die wilde niet binnen kijken. Ze zijn mij zo langzamerhand zo beu dat ze niet meer fatsoenlijk controleren.
Ze doet de deur van het slot en trekt hem open. Dan zet ze een stap opzij zodat ik naar binnen kan kijken. De stank van verfdampen die uit de kamer komt is bijna ondraaglijk. Eerst zie ik niet waar ik naar kijk. Een enorme berg; afval. Alsof er een container vol puin op de grond is gestort. Een deel van het puin ziet er pluizig uit, als veren van verschillende soorten vogels, die allemaal niet bij elkaar passen. Maar ik zie ook hout, doek, in alle denkbare kleuren, en delen van… is dat nu schilderslinnen?
Abberton. Binnen de contouren van een persoon heeft Mary dit op het doek geplakt: stukjes stof en puin uit deze hoop.
Ineens zie ik tientallen kleine fragmenten: een geschilderde glimlach, een vingernagel, een veeg grijsblauwe lucht, en stukje van iets vleeskleurigs. Een stoeltje, niet meer dan een paar centimeter hoog en breed, in tweeën gescheurd. ‘Schilderijen,’ zeg ik ademloos. ‘Dit waren schilderstukken, doeken. En in stukken gezaagde lijsten. Hoeveel…?’
De berg is bijna even hoog als ik. Iemand heeft er blikken verf overheen gegooid, misschien wel tientallen blikken, zodat het eruitziet alsof het in veelkleurig draad is verpakt. Harde, opgedroogde poeltjes verf bedekken de vloer. Alsof iemand naast de hoop heeft gestaan met een blik verf en die erover heeft gegoten, zodat het van boven naar de bodem sijpelde. Dezelfde kleuren zijn lukraak over het crèmeen-goudkleurige behang gespetterd en over de drie grote ingelijste botanische prenten die aan de muren hangen: geel, blauw, rood, wit, groen, zwart. Achter in de kamer staat een eettafel die tegen het grote schuifraam is geschoven, en daarop staan nog meer blikken verf naast een draagbare telefoon en een asbak, drie ongeopende blikjes Heinz ravioli en een roestige blikopener.
‘Schilderijen,’ bevestigt Mary. ‘Lijsten. En spanramen, de houtjes waar je een doek op spant. Spanraam, dat vind ik altijd een fijn woord, een woord met spanning. En als ik niet zoveel spanning had gevoeld, had ik nooit een penseel opgepakt.’
Ik staar als aan de grond genageld door de omvang van het gebroken hout en het verscheurde doek, de glimpen van de landschappen en interieurs, menselijke gezichten en kleding: een oorlel, een ketting, een jaszak. Het is bijna alsof sommige stukken opzettelijk groter zijn dan de rest, alsof sommige stukken het mochten overleven. Ik knijp mijn ogen samen, probeer me nergens op te focussen, en dan lijkt het net een hoop veelkleurige edelstenen. De stapel bestrijkt bijna de hele kamer, en laat aan allebei de kanten maar een heel klein stukje vrij.
‘Wiens schilderijen zijn… waren dit?’ vraag ik.
‘De mijne,’ zegt Mary. ‘Ze zijn nu allemaal van mij. Ik heb ze terug-gehaald.’ Ze draait zich om en glimlacht. ‘Welkom op mijn expositie.’