XXV

Een hand streelde mijn arm. “Anna,” fluisterde een stem.

Ik slaakte een kreet. Was dit droom of werkelijheid?

“Je bent je tas vergeten. Ik heb hem teruggebracht.”

“Ik weet het,” zei ik timide.

“Waarom ben je weggegaan?” vroeg hij zachtjes. “Ik dacht dat we een team waren.”

“Ik weet het niet precies,” mompelde ik. “Ik wilde gewoon naar huis.”

“Dat had je me moeten zeggen.” Zijn stem was melodieus, net zoals de eerste keer dat ik hem had ontmoet. “Ik zou je geholpen hebben.” Hij begon mijn schouder te strelen.

“Misschien had ik dat inderdaad moeten doen. Ik begrijp niet wat me overkwam.” Ik hield mijn adem in terwijl Oscars hand zich langzaam naar omlaag bewoog.

“Ik had zo’n leuke avond voor ons in gedachten. En opeens was je weg.” Hij legde zijn hoofd op mijn borst. Zijn hand streelde de binnenkant van mijn dijen. “Heb je de veerboot genomen?”

“Ja,” loog ik. “Hoe ben je hier zo snel gekomen?”

“Ik heb zo mijn contacten.” Ik voelde zijn glimlach op mijn lichaam.

“Maar je gasten dan, van de charter?”

“Er zijn geen gasten. Ik wilde gewoon even weg. Een paar dagen met jou alleen.”

Ik geloofde hem niet. “Hoe ben je het huis binnengekomen?” vroeg ik aarzelend.

“Je had de voordeur niet op slot gedaan.” Oscar grinnikte. “Geloof me: niets houdt ons gescheiden. Geen zee, geen slot op de voordeur.”

Hij strekte zich naast me uit en zijn zachte gestreel ging door. Mijn lichaam verstijfde, uit verdediging of uit simpele angst. Mijn ademhaling was stoterig en oppervlakkig, in tegenstelling tot het diepe zuchten naast me. Het liefst zou ik willen opstaan, het lichaam naast me wegduwen. Verlamd door angst kon ik echter niets doen.

“Merde!” riep Oscar plotseling uit. “Je hebt me behekst. Het lukt niet.” Hij ging rechtop zitten. “Wat doe ik hier? Ik moet iets drinken.”

“Ik zal koffie voor je zetten, of thee,” zei ik hulpvaardig.

“Koffie dan maar. Daar word ik wakker van. Ik ben moe.” Ik pakte een T-shirt en een slipje en deed ze aan. “Ik zie je liever zonder,” grinnikte Oscar.

Hij liep achter me aan de trap af. Mijn handen trilden toen ik de ketel water op het vuur zette. Ik vond de filter en vulde hem met gemalen koffie. Een paar minuten later zette ik twee mokken op de keukentafel. Oscar was tegenover me gaan zitten.

“Waarom ben je weggegaan?” vroeg hij weer. “Je hebt iets ontdekt, hè?”

Ik durfde geen antwoord te geven, en hij zat er niet op te wachten.

“Eerst dacht ik dat alles in orde was,” ging hij door. “Toen was je verdwenen. Ik wist meteen dat er iets mis was. Die ansichtkaart. Toen je weg was, heb ik de kaartentafel doorzocht. Verdomme, ik was dat ding helemaal vergeten. Stom.” Hij liet zijn hoofd zakken.

“Je hebt Julia gekend,” probeerde ik zachtjes.

“Ze was voor mij de ware.” Oscar keek me aan, maar leek me niet te zien. “We hebben elkaar op St.-Martin ontmoet. Ik dacht dat ze voor altijd bij me zou blijven, zij samen met mij en de boot. Maar zoals gewoonlijk ging het niet door.”

“Sorry,” zei ik, alsof het mijn schuld was.

Hij schudde zijn hoofd en sprak op zachte toon verder: “Ik had grootse plannen om de wereld rond te zeilen. Dat was altijd mijn droom geweest. Het leek maar niet te lukken. Op een dag heb ik bij wijze van grap mijn haar laten groeien en gezworen het niet vóór het Panamakanaal af te knippen. En normaal verafschuw ik mannen met lang haar! Toen kwam ik Julia tegen.”

Oscars gezicht ontspande zich. Het leek wel alsof hij glimlachte.

“God wat hield ik van haar. Ze was een droom, mijn droomvrouw. Aantrekkelijk, levendig, vol vuur. Ze had jaren op boten doorgebracht. Wat kon er nu fout gaan? Eerst zeilden we naar Europa. Daar was ze nooit geweest. De rest van de wereld zou later aan de beurt komen. We hadden alle tijd. Ik had haar over dat leuke huisje hier vlakbij verteld. Dat was van mijn zusje. We zouden het vast wel mogen gebruiken.”

“Marchant?” vroeg ik. Ik herinnerde me de naam van de eigenaar.

“Hoe weet je dat?” Hij wachtte even. “Ja, Isabelle, mijn zus. Ze mocht Julia graag. Ze is een keertje naar de cabanon gekomen. Zelf bleef ze in Byblos, de snob. Ze heeft zelfs een verklaring ondertekend waarin stond dat Julia zo lang ze wilde in het huis mocht blijven. Dat deed ze om mij te pesten, dat weet ik zeker. We kunnen niet met elkaar opschieten, mijn zus en ik.

Daarna kon ik met de beste wil van de wereld Julia niet uit dat huis weg krijgen. Wat ik ook probeerde, ze wilde daar blijven. Ze had het naar haar zin. Ik voelde me bedrogen als nooit tevoren. Daar zat ze dan in mijn zus’ cabanon, beschermd door die stomme verklaring. Mijn zus was weg. Ik heb een advocaat geraadpleegd, maar die zei dat hij er niets aan kon doen. Julia kon er blijven zo lang ze wilde. Vreselijk, begrijp je?”

Ik knikte. Zolang ik ervoor kon zorgen dat Oscar kalm bleef en zonder opwinding zijn verhaal deed, zouden de uren van de nacht zonder incident voorbijgaan.

“Uiteindelijk heb haar maar in haar sop laten gaarkoken. Ik ben teruggezeild naar de Antillen. Maar daar had ik het na een jaartje wel weer gezien. Toen ben ik de oceaan weer overgestoken. Alles in m’n eentje.”

“Dat moet zwaar geweest zijn,” zei ik.

“Het was niet gemakkelijk, maar ik weet wat ik doe.” Oscar bleef even zwijgen. “Ten slotte ben ik weer in Cogolin beland. Ik heb daar een auto geleend en ben naar het huisje gereden. Julia was er nog steeds. We hebben gevreeën, met een passie als nooit tevoren. Ik wil dat je dit goed begrijpt, Anna. Je bent een slimme vrouw, en ik mag je wel.”

Hij keek me aan om een bevestiging, en die gaf ik hem. In zijn ogen zag ik dat hij er niet zo zeker van was.

Hij ging verder: “En toch wilde ze niet uit Frankrijk weg. Ik was heel gefrustreerd. Ik had een prachtige boot te koop gezien, veel groter dan de Evasion” Hij zag mijn verbaasde blik. “Ja, dat was mijn vorige boot. Ik heb de nieuwe gekocht, de Orion, in de hoop dat Julia zich erop thuis zou voelen. Daarmee zou ze eindelijk de reis om de wereld met me willen maken.”

“Wat is er met de Evasion gebeurd?” vroeg ik.

“Die heb ik aan Jean-Luc verkocht. Ik heb hem er een lening op gegeven. Hij was altijd achterop met zijn betalingen. Nu moet ik proberen de boot terug te halen. Dat zal niet zo eenvoudig zijn.” Hij glimlachte.

“Waarom ben je niet samen met Julia in de cabanon gaan wonen? Je hield toch van haar? En ze was hier gelukkig,” probeerde ik.

“Je begrijpt er helemaal niets van,” riep Oscar uit. “Ik ben een zeiler. Ik wil niet aan land wonen. Julia wist dat van het begin af aan. Ze had met mijn plannen ingestemd. Oké, we zijn eerst naar Frankrijk gegaan, en naar de Middellandse Zee. Dat was natuurlijk niet de route; dat had ik voor haar gedaan. Maar het was de afspraak dat we samen zouden zeilen, en zij heeft haar belofte verbroken.” Oscars vuisten waren gespannen. De huid over zijn knokkels was spierwit. “Ik koop die schitterende boot, met alles erop en eraan, en ze wil nog steeds niet met me mee. Ze neemt me in haar bed, dat trouwens niet eens van haar is, en dan duwt ze me weer weg.” Zijn ademhaling versnelde hoorbaar.

Ik moest doorzetten, de angst die me omklemde proberen te negeren. Ik moest hem door laten praten. Straks zou de ochtendzon opkomen. Daarmee zou alles helderder worden. Misschien.

“Waarom heb je haar gedood?” vroeg ik zacht.

“Het was een ongeluk. Ik was vanuit Tunesië in Cap d’Agde aangekomen. Ik had haar daarvandaan een kaartje gestuurd, tot mijn eigen stomme verbazing, want ik schrijf nooit brieven of kaartjes. Ik heb een auto geleend en het hele eind hiernaartoe gereden. Ze was dolblij om me te zien. Ze liet me de kaart zien die ze net gekregen had. Voor de grap scheurde ze hem doormidden. Ze gaf mij de ene helft en hield de andere voor zichzelf. Zo konden we elkaar jaren later nog herkennen, zei ze, ook al leken we dan vreemden. De passende stukjes zouden ons bij elkaar houden.

‘s-Morgens vroeg ik haar mee te gaan, terug naar de boot. Ze wees het voorstel van de hand; ze wilde in het huis blijven. Trouwens, zei ze, ze had die verklaring van mijn zus.

Ze maakte me razend. Alles wat ze daar had – het huis, de meubelen, het bed, die stomme verklaring – had ze alleen maar gekregen omdat ze mijn vriendin was. Als ze dan niet met me samen wilde zijn, had ze naar Canada kunnen vertrekken. Ik had haar bij de autoriteiten kunnen aangeven. Ze zat al heel lang zonder visum.” Oscar haalde zijn schouders op. “Maar dan was ik haar voorgoed kwijt geweest.”

“Wat is er toen gebeurd?” drong ik aan. Ik wilde de waarheid weten, en Oscar leek bereid te zijn die te vertellen, gretig bijna.

“Ze beweerde dat ik haar had geslagen. Zulke dingen doe ik niet. Misschien was ik een beetje hardhandig, maar ik heb haar niet door de kamer gemept. Ze wilde dat ik wegging. Ik had geen enkele macht over haar, schreeuwde ze. Ze gaf toe dat het huis van mijn zus was, maar de meeste spulletjes erin waren van haar, zei ze.

Toen zag ik het bronzen beeldje dat ik voor haar op St.-Martin had gekocht. Ze had het daar bewonderd; het deed haar aan ons denken, had ze indertijd gezegd. Ik greep het beeld als om te zeggen: en dit dan? Ze probeerde het uit mijn handen los te trekken. Wat er toen precies gebeurde, weet ik niet meer. Ze rende het huis uit en ik ging achter haar aan. Ik probeerde haar vast te pakken, maar ze was te snel. Waar ze naartoe rende weet ik niet. Misschien naar jouw huis? Dat was zinloos, want je was vast diep in slaap, zoals altijd.” Oscar gaf een kort lachje.

Er vlijmde een koude pijn door me heen. Gesteld dat Julia inderdaad mijn hulp had gezocht? Ik had niets gehoord. “Het spijt me zo,” mompelde ik, alsof Julia aanwezig was.

“Dat kun je nog wel vaker zeggen. Wie weet, misschien had jij deze hele tragedie kunnen voorkomen.”

Ik keek Oscar aan en zag opeens de waanzin in zijn ogen.

“Wat gebeurde er toen?” vroeg ik kalm.

“Hoe bedoel je?”

“Je zei dat je buiten achter Julia aan rende.”

“Ja…” Oscar aarzelde even, alsof hij naar woorden zocht. “Ja, uiteindelijk haalde ik haar toch in. Ik was woedend, want ze had me tot het uiterste gedreven. Ik gaf haar een klap. Ze viel meteen neer. Toen zag ik dat ik dat stomme beeldje nog in mijn hand hield. Het was haar schuld. Als ze er niet om gevochten had, zou ik het niet vastgehouden hebben. Zij had deze rotsituatie gecreëerd, de merde waar we nu in zaten. Ik keek op haar neer en gaf haar nog een klap. Misschien nog een, dat weet ik niet meer.

Toen was er alleen maar stilte. Op mijn hand zat bloed, op het beeldje zat bloed. Dichtbij lag een tuinslang. Ik heb alles afgespoeld. Toen ben ik vertrokken. Ik wist niet of Julia dood was of niet. Het kon me ook niets schelen. Voor het dorp heb ik dat stomme beeldje in een vuilniscontainer gegooid. Ja, ik heb Julia geslagen. En ze is gestorven. Maar het was niet mijn schuld.”

“En je hebt Ahmed ervoor op laten draaien,” fluisterde ik.

“Niemand zou me hebben begrepen. En ik verdom het om hiervoor in de gevangenis te gaan zitten.”

“Heeft niemand in de omgeving jullie gezien? Ik bedoel toen je bij haar was?”

“Niet dat ik weet. We bleven op onszelf. Ik geloof dat ik in totaal niet meer dan twee maanden in de cabanon heb doorgebracht. Mijn zus wist er natuurlijk vanaf, maar die was ver weg, met haar nieuwe vriend.” Hij wachtte even. “Jean-Luc wist het ook, natuurlijk.” Oscar keek me plotseling aan. “Waarom vertel ik je dit eigenlijk allemaal?”

“Je zei dat je wilde dat ik het zou begrijpen,” zei ik geruststellend.

“Dat is waar.” Hij staarde weer naar de tafel.

“Zei je dat Jean-Luc Julia kende?”

“We hadden hem op de Azoren ontmoet, tijdens de oversteek. Hij zat bewonderend naar mijn boot te kijken, de Evasion toen. Hij wilde haar kopen. Toen we in Frankrijk kwamen en Julia zo moeilijk begon te doen, kocht ik een grotere boot, de Orion. Maar dat heb ik je geloof ik al verteld.” Oscar bracht een hand naar zijn voorhoofd en begon langzaam te wrijven. “Ik ben moe,” zei hij.

“Waarom ga je niet een uurtje op bed liggen?” vroeg ik rustig. Daarmee zouden de vroege morgenuren probleemloos aanbreken.

“Wat denk je wel? Dat ik zo iemand ben als jij, die bij de eerste vermoeidheidsverschijnselen in bed valt en meteen inslaapt?” schamperde Oscar. Er zat een vlokje speeksel in een mondhoek.

“Natuurlijk niet,” mompelde ik.

“Waar was ik gebleven? Ik vertel dit allemaal alleen om je te helpen, zodat je het allemaal kunt begrijpen. Je moet nog een heleboel leren.”

“Je had het over de periode dat je de Orion gekocht had en de Evasion aan Jean-Luc verkocht,” zei ik rustig.

“Je gaat vooruit. Ja, ik heb de Evasion aan Jean-Luc verkocht. Ik heb hem zelfs een lening gegeven. Hij was altijd laat met betalen. Elke keer als ik hem opzocht over die achterstallige bedragen vroeg hij hoe het met Julia ging. Op een avond in de bar had ik hem over de problemen tussen Julia en mij verteld. Dat was stom van me. Godvergeten junkie!”

“Hij chanteerde je.” Daar was ik nu zeker van. Net zo zeker als van het feit dat Jean-Luc de ansichtkaart in de cabanon gevonden had.

“Niemand chanteert Oscar Vervey! Jean-Luc mag er misschien op gezinspeeld hebben, maar daar kwam hij niet ver mee. Misschien was ik niet zo scherp wat betreft de volgende betaling, maar hij had geen eenvoudig leven. Heroïne is niet goedkoop, weet je. Nee, alles was onder controle, totdat jij je neus erin stak. Ik moest mijn uiterste best doen om je in het gareel te houden. Begrijp me goed, ik vond het leuk om bij je te zijn. Ik dacht zelfs dat ik van je hield.” Hij stak zijn hand uit en aaide even de mijne. “Maar je werd een probleem. Jean-Luc vertelde me dat je met zijn vriendin had gepraat.”

“Hildegard,” mompelde ik.

Oscar haalde even zijn schouders op. “Jean-Luc kwam op het idee om je te bellen, je te waarschuwen. Nou, daar is hij niet in geslaagd. De zwakkeling.”

“Dus het was inderdaad Jean-Luc die me gebeld had?”

Oscar negeerde mijn opmerking; hij was te druk bezig met zijn eigen verhaal. “En toen verscheen hij in Porquerolles. Ik moest hem toen wel wegsturen. Hij had met die opgefokte kop van hem van alles tegen je kunnen zeggen. Eerst wilde hij niet weg. Hij was te moe, zei hij. Ten slotte stemde hij toe. Ja, ik heb zo mijn maniertjes.” Oscar glimlachte.

“En nu is hij dood.”

“Zijn eigen schuld. Hij begon zenuwachtig te worden. Hij zocht naar een fix, kon die niet vinden, of had geen geld. Zijn toestand werd echt een beetje link. Toen heb ik het spul maar voor hem gekocht. Als vriend. Het was niet zo moeilijk te vinden in de regio. Maar het was een stuk puurder dan hij gewend was. Hoe kon ik dat nou weten? Het was mijn schuld niet. Ik heb die naald niet in zijn arm gestoken.” Oscar was even stil. “Heb je wat cognac voor bij deze koffie?”

“Het spijt me. Zelfs geen Guavaberry uit St.-Maarten.” Ik probeerde te glimlachen.

“Waarom ben je daar in godsnaam naartoe gegaan?” vroeg hij.

“Toen ik hoorde dat je daarnaartoe was, begon ik me ongerust te maken. Wie weet wat je daar zou ontdekken. En dat heb je dus gedaan. Malcolm vertelde me dat je naar een boot zocht die Evasion heette.”

Maggie had haar mond dus toch niet gehouden.

“Als de gendarmes met Jean-Luc zouden praten, zaten we misschien allemaal in moeilijkheden.”

“We?”

“O, Anna, waarom ben je zo nieuwsgierig? Je had niets te maken met het leven van Julia en mij. Kijk nou eens wat je gedaan hebt. In plaats van dat we allemaal een rustig leventje kunnen leiden, zijn we in alle staten. ‘s-Nachts kunnen we niet slapen. We leven als opgejaagd wild. Ik kan niet accepteren wat je ons hebt aangedaan.”

Er viel een lange stilte. Oscars vuisten waren weer gebald. Zijn armen trilden, zijn gezicht was verwrongen. Ik had rustig naar hem geluisterd, had geprobeerd geen spiertje te bewegen, en had gewacht op de dageraad. Automatisch gingen mijn ogen naar mijn horloge. Hoeveel uur nog te gaan? Oscar zag me kijken.

“Heb je ergens een afspraak?” Hij greep mijn pols. Met één beweging rukte hij het horloge van mijn arm. Het bandje knapte gemakkelijk doormidden. Hij smeet de stukken in een hoek. “Ik wil dat je je aandacht bij mij houdt. Jóüw programma is nu niet belangrijk.” Oscar keek naar mijn naakte pols en de blauwe plek er net boven, waar hij een etmaal geleden mijn arm had verwrongen. “Kijk ernaar,” eiste hij. “Dan zie je dat je niet moet proberen me voor de gek te houden.” Hij greep mijn pols weer en kneep even, voldoende om de vorige pijn terug te halen.

Ik begon te koken van woede. Oscar had geen enkel recht om me aan te vallen. Ik had stil naar hem geluisterd. Ik had hem zijn verhaal laten vertellen, zonder enig commentaar van mijn kant. Ik had hem bemind en hem al mijn vertrouwen gegeven. Maar hij had me voorgelogen, en iedereen om me heen. Maar bovenal had hij niet het recht me aan te vallen – toen niet, nu niet, nooit. Ik draaide me om en vond de pook naast de open haard. Ik pakte hem op en hield hem voor me uit.

“Waag het niet om me ooit weer aan te raken,” riep ik.

Oscar schoot naar voren en greep mijn pols weer. Hij kneep zo hard dat ik wel los moest laten. Met de andere hand pakte hij de pook.

“Je denkt dat je sterker bent,” siste hij. “Typisch een vrouw, net zoals Julia. Jullie zijn allemaal niet wijs. Eerst heel lief en dan willen jullie je eigen ruimte. Nou, die krijg je niet.”

Hij stond op en liep om de tafel heen. Er was vuur in zijn ogen. De ijzeren pook lag in zijn hand. Ik liep achteruit in de richting van de zitkamer. Aan mijn linkerkant zag ik de voordeur. Oscar had me gezegd dat ik hem niet op slot gedaan had. Ik strekte mijn hand uit naar de deurknop. Hij bewoog. De deur zwaaide open. Binnen een seconde was ik buiten. Ik rende over het terras, naar het gras. Achter me hoorde ik snelle voetstappen en een stoterige ademhaling. Ik verschool me achter een struik, wachtend tot de voetstappen zouden verdwijnen.

Nu was er alleen de stilte. Het deed pijn. Ik keek om me heen en zag geen schim, geen silhouet in de duisternis.

Na een tijdje stond ik op en rende weer vooruit, verder weg van het huis. Droog gras striemde de zolen van mijn voeten. Ik had geen doel voor ogen. Ik wilde alleen maar weg, weg van de dreigende hand van mijn minnaar.

Toen struikelde ik. Over een tak of misschien een tuinslang. Op de grond draaide ik mijn gezicht omhoog. Een schaduw stond over mij heen. Een hand hield iets vast.

“Probeer maar niet om van me weg te komen, Anna. Dat lukt je toch niet. Ik heb je in vertrouwen genomen en je hebt me bedrogen. Ik dacht dat jij anders was, dat jij me zou begrijpen.”

Hij hief zijn arm omhoog. Straks zou ik de klap voelen, en daarmee het begin van het eind van mijn leven.

Ik gilde.

“Blijf staan!” riep een stem. In het schijnsel van een zaklantaarn zag ik Oscar en de ijzeren pook boven zijn hoofd. Zijn houding veranderde opeens: niet meer de vlammende woede, maar nu een plotselinge angst.

“Ik heb een pistool in mijn hand,” ging de stem verder. Hij had gezag, want Oscar liet zijn arm zakken. De stem wendde zich tot mij en veranderde van toon: “Ren naar mijn huis, madame, en vraag mijn vrouw om de gendarmes te bellen. Voorlopig heb ik deze man onder controle. En als het moet, schiet ik. Daar kunt u zeker van zijn.”

Mijn redder was mijn buurman, maitre Perrin.