XXIV
Er was bijna geen wind. Oscar verontschuldigde zich dat hij de motor moest gebruiken; anders zaten we met Kerstmis nog op zee, zei hij. Zijn gezicht stond gespannen. Dat had ik die ochtend niet gezien.
“Ik heb het gevoel dat je deze trip niet zo plezierig vindt als die naar Porquerolles,” zei ik.
“Ik had gehoopt op een flinke wind,” bromde hij. “En die verdomde charter! Alles op het laatste moment. Ik hou er niet van om verrast te worden. De supermarkt was stampvol. Hele families in de gangpaden. En maar zeuren of ze aardbeien- of kersenjam wilden. Ze moeten een bordje bij de ingang zetten: NIET MEER DAN TWEE PER GEZIN.”
“Je had me om hulp kunnen vragen. Ik had een uur over.”
“Jij had me kunnen bellen. Je hebt mijn nummer. Dat had een heleboel gescheeld.” Oscar was niet blij.
∗
De nacht was gevallen. Een paar sterren begonnen te flonkeren. Ondanks de grommende motor gaf ik me over aan een kalm welbehagen, bijna net zoals op de eerste twee tochten met Oscar. Wat een verschil met de lawaaiige catamarantrips in de Cariben. De rumpunch ontbrak nu, wat zeker bijdroeg aan de rust van de avond.
Het avondeten was sober, zonder wijn. Oscar verklaarde dat hij tijdens een lange zeiltocht nooit dronk. Hij moest tijdens zijn wacht alert blijven. Het glas dat hij me aanbod, sloeg ik af.
We spraken weinig. Eerst vond ik dat best. Dat was het mooie van zeilen: de wijde zee kalmeerde je; de rust veegde je zorgen weg. Maar langzamerhand begon de stilte toch te knagen en werd de rust onbehaaglijk. Er was iets mis. Wat precies kon ik niet ontdekken. Een keer probeerde ik het onderwerp ‘Jean-Luc’ aan te snijden, maar Oscar snoerde me de mond. Dat soort problemen moesten aan land blijven, verklaarde hij. Wat hem betrof was dat hoofdstuk afgesloten. Ik wilde me daar graag bij aansluiten, maar kon het niet zomaar uit mijn hoofd zetten.
We hadden het eten op en droegen onze borden naar beneden.
“Je moet nu maar gaan slapen,” beval Oscar als een strenge vader. “Ik zal vannacht de wacht houden. In de morgen neem jij het van me over en kan ik een paar uurtjes slapen. Gebruik mijn hut maar. Onderweg is de andere hut beter, stabieler, maar met dit kalme weer hoeft het niet. In mijn hut kun je tv kijken als je wilt. Maar probeer in elk geval een paar uurtjes te slapen.”
Volgzaam liep ik naar voren. In de hut strekte ik me uit op het bed. Door het luik boven me staarde ik naar de hemel en de sterren die zich in grote aantallen vertoonden. Wist ik er maar meer van. Dan zou ik mijn sombere gedachten kunnen verzetten. Het ging niet alleen om de herinnering aan Julia, of het beeld van Jean-Luc en Hildegard. Wat me bezighield was het mysterie van de man die nu alleen in de kuip zat. Zijn grillige humeur baarde me zorgen. Ik herinnerde me de nacht in Porquerolles, toen hij zijn woede niet onder controle had gehad. Vandaag was hij zo zachtaardig en liefdevol begonnen. Vol grappen. Nu was hij weer vervallen in een somber humeur waar geen plaats was voor een grap of zelfs maar een teken van affectie.
∗
“Anna, word wakker.” Oscar stond naast me en duwde tegen mijn schouder. “Het is ochtend. Ik ben moe.”
“Ahoi, kapitein,” zei ik. Ik zwaaide mijn benen over de rand van het bed en gaf hem een kus.
“Nu niet, later, als we voor anker liggen.” Oscar glimlachte even terwijl hij me wegduwde. Hij nam de warme plek in bezit. “Er staat een kop koffie voor je in de kuip. Ik heb de automatische piloot aangezet. De koers is juist. Als je denkt dat er iets misgaat, maak me dan wakker.” Hij draaide zich op zijn zij. Het was het sein om hem alleen te laten.
Ik nam plaats naast het stuurrad en keek om me heen. De zon was opgekomen en bescheen een zilverblauwe zee, plat als een pannenkoek. Geen land in zicht. Links, ver weg, zag ik een wit schip de andere richting op varen. Voor me uit was het uitzicht onbelemmerd. Er viel niets te vrezen.
Ik nam een slokje koffie en overdacht de veranderingen in mijn leven. Een maand tevoren had ik niets over zeilen of de zee geweten; nu was ik de baas over dit gedeelte van de tocht. Zonder aarzeling had Oscar me de taak gegeven. Ik was vol zelfvertrouwen, zoals zelden tevoren. Ik kon alles aan!
Na de koffie besloot ik mijn wacht serieuzer aan te pakken. Ik keek naar het kompas en de richting die het aangaf. Oscar had me verzekerd dat de koers juist was, maar als echte zeiler moest ik de details checken. Twee weken geleden, op de reis naar Porquerolles, had Oscar me geleerd hoe je een koers moest uitzetten met behulp van een kaart van de omgeving en andere gegevens. Ik keek om me heen en zag geen kaart. Natuurlijk, de kaart moest op de tafel beneden liggen.
Ik liep het trapje af. Beneden dreunde de motor voort. Boven het lawaai uit hoorde ik een licht snurken uit de voorste hut komen. Ik bewoog me naar Oscars ‘commandopost’. De tafel zelf was leeg en er was geen kaart te bekennen. Oscar moest dit gebied van de Middellandse Zee wel erg goed kennen. Toen herinnerde ik me zijn verhaal over de GPS: dat hij belangrijke punten in het toestel had geprogrammeerd.
Dat was nu vast het geval. Oscar had de bestemming in Corsica opgeroepen en die koers aan de autopiloot door gegeven. Een kaart was niet nodig. Toch vond ik het vreemd. Oscar was zo precies in zijn navigatie. Alles moest dubbel gecheckt worden. Je mocht niet honderd procent op de elektronica vertrouwen. Altijd moest je als back-up ook op de ouderwetse manier je koers uitzetten. En alles in het logboek optekenen.
Ik schudde mijn hoofd. Oscar moest ergens door van slag zijn. Ik besloot hem te laten zien hoe capabel ik was.
Ik tilde de klep van de tafel op om daaronder de kaart te zoeken. Boven op een stapel kaarten en andere papieren lag het logboek. Met één hand hield ik de klep omhoog, met de andere zocht ik door de inhoud van de kaartentafel. De kaarten liet ik een voor een door mijn handen glijden. Ik vond die voor Malta, Tunesië, de Balearen, maar geen kaart voor Corsica.
Ik groef dieper in de stapel. Ten slotte kwam ik bij de bodem aan, het hout, het einde van de zoektocht. Bijna. Mijn vingers raakten ineens een stukje karton. Langzaam verwijderde ik het van de bodem van Oscars stapel. De ochtendzon sprankelde door de patrijspoort. Ik hield het stukje karton omhoog.
Net op tijd onderdrukte ik een kreet. Het was een ansichtkaart, een halve. Eén kant was rafelig, alsof hij haastig was afgescheurd.
Ik zag een stukje strand en een blauwe zee met een paar boten die voor anker lagen.
Met trillende hand keerde ik de kaart om. Daar stond de naam Julia, en haar adres. De stempel was die van Agde, met de datum van 20 mei, twee weken voor haar dood. Aan de linkerkant zag ik een paar letters die van het bericht overgebleven waren, afgescheurd van de andere kant. Aan de onderkant las ik de initialen van de afzender: ‘OV’. Oscar Vervey! Zonder twijfel.
Snel legde ik het stukje terug onder de stapel. Mijn hart bonsde als nooit tevoren. Oscar had haar de kaart gestuurd! Hij had Julia dus gekend. En hij was in die tijd niet in Tunesië geweest, zoals hij Malcolm had verteld. Ik was verlamd van de schok en van angst.
Ik vermande me en kreeg het voor elkaar om zo stil mogelijk de papierstapel weer in orde te brengen. Net toen ik de klep dicht wilde doen, viel mijn oog op het logboek, dat was geopend bij de datum van de vorige dag. Ik las wat er geschreven stond. Met zijn gebruikelijke punctualiteit had Oscar de conditie van de boot beschreven. Ook de bestemming van de reis en de koers naar Corsica. Huiverend las ik mijn naam als crewlid, met aan het eind een uitroepteken.
Stilletjes bladerde ik terug in het boek. Ik kwam bij de passage die de maand mei beschreef. Ik las dat Oscar in Cap d’Agde was gearriveerd, op de 18e. Ik ging verder naar de maand juni. Daar vond ik een aantekening op de 3e van de maand: “Départ. RDV chez J.” Dat was alles. Het was de dag voor Julia’s dood. Het initiaal J. zou Julia kunnen betekenen, RDV, daar was ik niet zeker van. Misschien rendez-vous?. Waar ik nu wel zeker van was: Oscar had Julia gekend. Sterker nog: hij was van Cap d’Agde naar haar huis gereden. Het was zijn auto geweest die Alan gezien had. Waarom had Oscar zijn verblijf zo anders voorgesteld? Waarom had hij zo gelogen? Bovenal: waarom had hij beweerd dat hij Julia niet had gekend?
Ik begon te beven. Met uiterste concentratie sloeg ik de bladzijden van het logboek terug naar de datum waarbij het geopend had gelegen. Mijn handen waren klam van transpiratie. Voorzichtig liet ik de klep van de tafel zakken. Toen glipte hij me uit de vingers. De klap resoneerde door de boot.
“Wat gebeurt er?” schreeuwde Oscar. In een paar seconden stond hij naast me.
“Sorry. De klep glipte uit mijn hand,” zei ik.
“Wat doe je hier?” Oscars gezicht was rood aangelopen. Hij greep me bij de arm, net boven de pols, en liet me niet los.
“Ik was op zoek naar een kaart van de omgeving. Om te kijken of we op de goede koers zaten.” Mijn stem trilde. Ik hoopte dat hij het niet zou merken.
“Als dat nodig was, had ik je de kaart wel gegeven.”
Ik knikte; ik wilde ongeschonden dit gesprek beëindigen. “Oké,” zei ik zachtjes.
Oscars greep rond mijn pols verstevigde zich.
“Je doet me pijn!” riep ik uit.
Oscars ogen boorden zich in de mijne. Ten slotte liet hij me los. Met een kort gebaar gaf hij aan dat ik de ladder naar de kuip op moest.
Ik liep als eerste naar boven. Verlamd door een vreemde angst kon ik geen woord uitbrengen. Oscar leek dat wel best te vinden. Na een poosje stond hij op en liep naar voren, naar de mast. Daar bestudeerde hij het grootzeil, dat slap hing in de windloze morgen. Een lange tijd bleef hij daar zo staan. Daarna liep hij terug naar de stuurhut. Met een sprongetje belandde hij naast me op de houten bank. Zijn ogen fonkelden, alsof ze iets ondeugends hadden gezien. Snel gaf hij me een kus op de wang.
“Laten we gewoon relaxen en van de tocht genieten. We kunnen onze kleren uitdoen en au naturel van de zon genieten. Zo doen zeilers het. En nog veel meer.” Hij grinnikte.
Huiverend besefte ik hoe snel hij de rol van verleider weer had opgenomen na die intense woede-uitbarsting van even tevoren.
“Ik zit lekker zo,” mompelde ik.
“Heb je trek? Ik ga ontbijt maken,” verklaarde hij.
Hij ging de kajuit in. Ik hoorde het gekletter van pannen in de kombuis. Maar honger was wel het laatste wat me bezighield. Ik wilde zo snel mogelijk van deze boot af. Maar daarvoor moest ik eerst op Corsica wachten.
∗
Tegen drie uur ‘s middags kwamen we aan bij de beschutte ankerplaats van Porto. Daarvóór had Oscar me de bekendste punten aan land gewezen. Ook de geschiedenis van het eiland had hij me uitgebreid verteld: de vrijgevochten inwoners en hun verlangen om onafhankelijk van Frankrijk te worden. Ik probeerde het geluid van zijn stem af te zetten. Elke keer als hij zijn mond opendeed moest ik aan die arme Julia denken en aan het gewelddadige dat haar was overkomen. Ik probeerde mijn aandacht op de dramatische kliffen van de kust te richten, op de fjordachtige ingang van de haven. Het lukte me niet. Hun schoonheid ging aan me voorbij.
Eindelijk lagen we voor anker. Oscar vervloekte de diepte van de baai, maar verklaarde na een tijdje toch tevreden te zijn met de positie van de boot.
“Tijd voor mijn bier!” riep hij uit. “Weet je nog wat ik je verteld heb over het controleren van het anker?”
“Ik neem wat water,” zei ik. “Aan bier ben ik nog niet toe.”
“Blijf zitten. Ik haal het wel,” zei Oscar.
Na twee biertjes was Oscar er pas zeker van dat het anker secuur lag. Hij geeuwde. “Ik ben bekaf. Ik denk dat ik een tukje ga doen. Een uurtje maar, voordat we naar de wal gaan. Doe je mee?”
“Ik zit hier goed,” zei ik. “Ik kan zo deze mooie haven bewonderen. Ik wacht wel op je.”
“Laat je maar niet kidnappen.” Hij grinnikte en liep het trapje af. “Want ik kan niet zonder je leven.”
Ik hoorde hem beneden wat rommelen bij de kaartentafel. Ik meende het geluid van een sleutel in het slot te horen. Toen liep hij naar voren, naar zijn hut.
Alleen in de kuip durfde ik pas goed om me heen te kijken. Het liefst zou ik naar het vasteland zwemmen. Maar ik moest op de avond wachten, wanneer we aan wal zouden gaan. Dan zou ik de kans krijgen om ervandoor te gaan. Hoe ik het vasteland kon bereiken was me nog een raadsel. Ik wist dat er veerboten waren, maar betwijfelde of ze ‘s-nachts voeren. Ik zou het vliegtuig kunnen nemen, maar waar en hoe laat? Oscar had vast wel informatie daarover in zijn werktafel beneden, maar ik durfde mijn eerdere fout niet te herhalen. Mijn tas lag naast me, gelukkig met genoeg euro’s voor een snelle vlucht.
Nerveus wachtte ik tot Oscar zich weer zou vertonen. Af en toe voelde ik een flits van angst door me heen gaan, maar dat gebeurde minder vaak dan tevoren op het open water. Aan de wal kon ik om hulp vragen, zo nodig aan wildvreemden.
Dichtbij voer een rubber Zodiac langzaam over het water. Er waren twee mannen aan boord. Zo te zien zaten ze elkaar moppen te vertellen. Ik benijdde hun zorgeloze bestaan; voor hen leek er geen wolkje aan de lucht. Toen ze langsvoeren, wuifden ze naar me. Plotseling ging ik rechtop zitten. Ik herkende ze. Dat waren Jack en Jill, mijn vrienden uit Nieuw-Zeeland! Enthousiast zwaaide ik terug en wenkte hen naderbij te komen. Ze keerden het bootje in mijn richting. Zachtjes botsten ze tegen de Orion aan. Ik drukte een vinger tegen mijn lippen. Met fluisterende stem vroeg ik of ze me een lift naar de kade konden geven. Dat was geen probleem. Ik pakte mijn tas en liet me zo stil mogelijk in de rubberboot zakken. Jack strekte zijn armen uit om me op te vangen. Toen we een eindje van Oscars boot vandaan waren, vertelde ik hun: “Ik moet zo snel mogelijk van dit eiland af zien te komen. Mijn leven is in gevaar.” Ik keek om naar de Orion. Er was geen beweging in de stuurhut te zien, geen hoofd dat uit het vooronder stak. Oscar sliep.
Jack en Jill keken elkaar aan. Ik zag een lichte schouderbeweging.
“Ik weet dat het idioot klinkt, maar geloof me: ik moet hier weg, en wel meteen!”
“Er zijn veerboten,” zei Jack, “maar ik weet niet wanneer ze varen. Je moet daarvoor naar Calvi of Ajaccio. Eerst moet je in Porto een taxi zien te vinden. Je kunt ook vliegen, maar waarvandaan weet ik niet.”
“Wij vertrekken vanavond naar de jachthaven van Cogolin,” zei Jill. Ik zag dat Jack hem scherp aankeek.
“Kan ik met jullie mee?” smeekte ik. “Ik kan voor de reis betalen.”
“Dit is onze boot niet,” zei Jack aarzelend. “We moeten haar alleen maar vóór morgen terug in de haven hebben. De eigenaar had problemen met de motor. Toen heeft hij zijn boot hier achtergelaten en is hij zelf teruggevlogen met zijn vrouw en kinderen. Wij hebben de veerboot genomen hiernaartoe. Nu moeten we nog terugvaren. Eigenlijk hadden we allang weg moeten zijn.”
“Je zou me een enorme dienst bewijzen,” zei ik. “Ik ben doodsbang. Die man met wie ik gezeild heb is een bruut.”
“Sommige mannen zijn zo,” zei Jack. Hij aarzelde even. “Heeft hij je geslagen?” Zonder op een antwoord te wachten besloot hij: “Maak je geen zorgen. We halen je hier veilig weg.”
Met deze woorden voerde hij het toerental van de buitenboordmotor op en stuurde de rubberboot naar een slank motorjacht. Daar aangekomen sprong Jill behendig aan boord en hielp me. Jack hees de Zodiac snel in de davits aan de achtersteven. Weer keek ik om naar de Orion. Nog steeds geen teken van leven aan boord. Jack zette de motor van de grote boot aan.
“Een schoonheid, die motor,” zei hij. “Daarmee zijn we binnen zes uur weer terug, als we ons werk goed gedaan hebben, hè Jill?” Jill grijnsde terwijl hij het anker lichtte. Even later koerste de boot naar de rotsachtige uitgang van de haven. Nog eens keek ik om. Er verscheen een hoofd in de kuip. Ik dook omlaag.
“Je bent echt bang,” zei Jack bijna verbaasd.
∗
Op hoge snelheid kliefde het motorjacht door de zee. De twee Nieuw-Zeelanders zaten relaxed in de cockpit en namen af en toe een slok van hun bier. Ik had het aanbod afgeslagen want ik voelde me niet lekker, misschien door de spanning of door het ongewone van een motorboot. Toen realiseerde ik me dat ik sinds die ochtend niets meer gegeten had. Ik had het ontbijt dat Oscar gemaakt had niet aangeraakt, te bang dat mijn trillende hand me zou verraden.
Jack legde uit hoe Jill aan zijn naam was gekomen. In werkelijkheid heette hij Nigel. Omdat ze altijd als een team samenwerkten, had iemand de bijnaam bedacht. Nigel⁄Jill vond het best. En zo was het gebleven.
“Vertel ons eens iets over die problemen met je vriend.”
“Dat is een lang verhaal.” Boven het lawaai van de motor uit begon ik. Jack en Jill volgden elk woord. Toen mijn verhaal af was, bleven ze een tijdje stil.
“Denk je dat Oscar nu weet dat je die ansichtkaart in zijn tafel gevonden hebt?” vroeg Jack.
“Dat weet ik niet zeker.”
“Volgens mij weet hij het nu wel. Je bent uiteindelijk zijn boot ontvlucht. Je moet erg voorzichtig zijn. Als ik jou was, zou ik de politie bellen,” drong Jill aan.
“Dat ben ik ook van plan.”
“We zijn voor middernacht terug. Je kunt aan boord blijven en dan de politie bellen,” zei Jack.
“Mijn auto staat in de jachthaven. Ik denk dat ik gewoon naar huis rijd en de gendarmes morgenochtend bel. Dan kan ik met een gendarme praten die ik goed ken. Oscar kan me voor die tijd onmogelijk bereiken. Het duurt op z’n minst twintig uur om met een zeilboot terug te varen.”
“Dat is zo. Toch moet je goed uitkijken. Doe alle ramen dicht en de deuren op slot. Je weet maar nooit.” Jill schudde zijn hoofd. “Ik vind het toch geen goed idee. Blijf bij ons, we zullen je beschermen.”
“Ik weet zeker dat ik vannacht geen problemen zal hebben. Ik weet niet hoe ik jullie kan bedanken.”
“Een kleine moeite,” zei Jack. Maar er klonk bezorgdheid in zijn stem.
∗
Zoals voorspeld, kwamen we voor middernacht bij de jachthaven van Cogolin aan. Ik bedankte mijn vrienden uitvoerig. Mijn auto stond op de oude plek.
Een halfuur later was ik weer thuis. Alles leek veilig afgesloten. De luiken waren dicht, er was geen teken van een ongewenste gast. Ik deed de voordeur van het slot en ging mijn huis binnen.
Terwijl de luiken nog steeds secuur gesloten zaten, liep ik de trap op. Op dat moment realiseerde ik me dat ik mijn tas met kleren op de Orion had achtergelaten. Dat was wel het laatste waarover ik me nu zorgen moest maken. Morgen zou ik Nathalie Duguet bellen en haar alles uitleggen.
De hitte in de slaapkamer was benauwend. Ik deed een raam open en duwde het luik opzij. Onmogelijk dat iemand daardoor naar binnen kon komen.
Snel kleedde ik me uit en liet me op bed vallen. Ik was uitgeput. Binnen een paar minuten was ik dan ook vast in slaap.