XVI

Zoals Oscar al voorspeld had, vertrokken we laat uit Porquerolles. Voor achten was hij naar de havenmeester gegaan. Twee uur later kwam hij terug. Hij legde me uit dat het belangrijk was om zo’n aanvaring officieel te melden in verband met de verzekering. Je weet maar nooit, zei hij me. Hij zou niet verbaasd zijn als de andere partij een aanklacht tegen hém zou indienen.

Tijdens de terugtocht keerde de rust aan boord terug. Met een kussen in mijn rug zat ik in de kuip een brief aan mijn dochter te schrijven. Een paar keer had ik geprobeerd haar de recente gebeurtenissen per e-mail te beschrijven, maar het was me niet gelukt. Als ik het langzaam op papier zette, zou het me misschien lukken. Ik had Oscar om een paar velletjes gevraagd en hij vond een lege blocnote in de kaartentafel. Die had hij niet nodig, drong hij aan. Hij schreef alleen maar in zijn logboek, nooit een brief of ansichtkaart; daar deed hij niet aan.

Terwijl ik met de brief worstelde, was Oscar in zijn logboek verdiept. Twee schrijvers met twee verschillende doeleinden, dacht ik. In zijn armen voelde ik me één met hem; nu, daarbuiten, waren we twee gescheiden zielen.

Het was na tienen toen ik eindelijk thuiskwam. Ik maakte de deur open en voelde een welkom me tegemoetkomen. De keuken was een bekende, de koffiemok in het afwasrek een vriendin, het zachte licht boven de tafel een geliefde. Dit was mijn thuis. Ik liep naar boven, deed snel mijn kleren uit en gleed onder het zomerse beddenlaken. Even miste ik Oscars aanwezigheid. Daarna voelde ik niets meer, tot aan de volgende morgen.

De nooit aflatende zomerzon gluurde door mijn raam. Ik keek op mijn horloge en zag dat ik bijna tien uur geslapen had. Ik nam een douche en deed luchtige kleren aan. Beneden zette ik koffie en nam een kopje mee naar buiten. Om me heen kijkend zag ik dat de planten en bloemen op mijn aandacht stonden te wachten. De jonge bougainville pronkte met een tweede en zelfs een derde bloem, maar was net zo dorstig als de rest van de tuin. Drie dagen zonder water was iets te veel geweest.

Ik gaf de planten water, knipte de uitgebloeide rozen af, trok onkruid uit de grond en overwoog even het gras te maaien. De vlijmscherpe zon maakte een einde aan mijn activiteiten. Binnen ging ik aan mijn computer zitten en zocht internet op. Een paar berichten wachtten in mijn mailbox. Nog niets van Dave. Wel een seintje van Vicky om me te herinneren aan haar plannen voor de Cape. Ook een bericht van een adjunct-productmanager bij het Amerikaanse bedrijf. Mijn voorstel was aangekomen. Jammer genoeg was de bewuste productmanager ziek en kon het nog wel twee weken duren voor hij beter was. Zonder hem kon men geen beslissingen nemen, maar over twee weken zou ik zeker iets definitiefs horen. Ik keek naar mijn kalender: 8 juli. Ik kon makkelijk een weekje pakken tussen nu en het volgende contact.

De klok beneden vertelde me dat het al middag was. Ik had nog niet gegeten en begon dat te voelen. Ik sloot de computer af en ging naar de keuken om een late lunch klaar te maken. Op tafel lag een Nice-Matin van een week geleden. Ik wilde hem net opvouwen en op de stapel van oude kranten leggen, toen mijn oog op een advertentie viel: St.-Martin, Allez et retour – 419 euros. Voor een retour! Het was natuurlijk laagseizoen in de Cariben. De aanbieding staarde me aan.

Ik werd enthousiast. In plaats van naar Cape Cod konden Vicky en ik een week op St.-Martin of aan de Nederlandse kant, St.-Maarten, doorbrengen. Ik moest haar eerst overhalen, natuurlijk. Een retour uit Boston zou nu ook niet zoveel kosten. En de hotels, in het laagseizoen, mochten geen probleem zijn. Op St.-Maarten zou ik Dave kunnen opzoeken en eindelijk het verband tussen Jean-Luc en Julia leggen. Ik wist zeker dat er een verband was. Tot nu toe had ik niet veel succes gehad. De gemiste kans in Porquerolles knaagde aan me. Wie weet wat ik nog meer op dit Caribische eiland zou opduiken.

Ik liep terug naar mijn computer. Op internet zocht ik naar vliegprijzen van Boston naar St.-Maarten. De laagste die ik vond was net onder de vijfhonderd dollar.

Ik begon een zoektocht naar het eiland zelf. Dit keer in het algemeen, want ik had nu geen bijzondere interesse in catamarans. Ik vond pagina na pagina met informatie over diverse hotels. Hun locaties hadden onbekende namen: Oriënt Bay, Oyster Pond, Grand Case. Elke site nam de tijd om zich te vertonen, vertraagd door de foto’s van azuurblauwe zwembaden en tropische gastenkamers. Eén hotel sprong eruit. De beschrijving sprak van een koloniaal huis met ‘uitzicht op de tropische haven van Philipsburg’. De kamers waren comfortabel, elk met een plafondventilator. De laagseizoenprijs was perfect. Philipsburg, las ik, was de hoofdstad van de Nederlandse kant. In de haven lagen vast wel zeilboten. Ik noteerde het telefoonnummer van het hotel en sloot de computer af.

Op mijn horloge zag ik dat het bijna zes uur was. Te vroeg om Vicky te bellen. Het was nu twaalf uur ‘s middags in Boston. Ze was op haar werk en ik wilde haar daar niet storen. Ik moest het na middernacht maar proberen. Ondanks het gemak van e-mail en heldere telefoonverbindingen voelde ik hoezeer we door afstand en tijd van elkaar werden gescheiden.

Ik maakte voor mezelf eindelijk wat eten klaar. Aan tafel herinnerde ik me Oscars opmerking dat hij als hij alleen was altijd staande at. Ik stond op en droeg mijn bord naar een hoek van het aanrecht. Met mijn rug ertegenaan geleund probeerde ik me zijn solitaire leven voor te stellen. Het was geen gemakkelijke positie. Ik glimlachte om het dwaze experiment. Ik zat niet op een boot; dit was mijn huis, mijn eigen leven.

Na de maaltijd ging ik naar boven met een roman die ik nog niet gelezen had. Ik zette de televisie aan. Het eerste kanaal vertoonde een documentaire over de zee en de visvangst rond een afgelegen eiland in de Stille Oceaan. De beelden waren aangenaam en kalmerend. Ik voelde een ijle band met deze wereld. Ik liet het programma aanstaan en pakte mijn boek.

Ik was halverwege het tweede hoofdstuk. Op de achtergrond klotste de zee tegen een boot. Een man riep iets in een vreemde taal. Ik wierp een blik op het scherm. Een visser stond rechtop in zijn boot. De lijn in zijn hand stond strak gespannen. Toen ging de telefoon.

“Hoe gaat het?” vroeg een diepe stem.

Ik schoot overeind. “Prima,” mompelde ik.

“Je zit televisie te kijken,” merkte mijn echtgenoot op. Een tv in de slaapkamer had Ben altijd afgekeurd.

“Niet echt.” Vertwijfeld zocht ik naar de afstandsbediening.

“Ben je alleen?”

“Natuurlijk.” Had iemand me met Oscar gezien en Ben gewaarschuwd? Maggie zeker niet. Maar Ben belde me nooit op; hij stuurde alleen af en toe een e-mail. En nu, net een dag na mijn trip naar Porquerolles, had hij de telefoon gepakt. Ik begon nerveus te worden, hoewel ik toch alle recht had om een tochtje te maken met een vriend – misschien zelfs met een minnaar.

“Ik maak me zorgen om je,” ging Ben door.

“Dat is helemaal niet nodig,” zei ik vrolijk. “Alles is rustig hier.”

“Ik vind dat je terug moet komen.”

“Daar hebben we het acht maanden geleden al over gehad. Ik heb toen nee gezegd, en het is nog steeds nee. Hier zouden we gaan wonen, en hier wil ik blijven.” Meer dan ooit was ik daarvan overtuigd.

“Dan moeten we maar gaan scheiden,” zei Ben kortaf.

Ik schrok. Dat had ik niet verwacht. “Waarom? Wil je hertrouwen?” flapte ik eruit.

“Dat heeft er…Nee, natuurlijk niet. Maar het is idioot om getrouwd te zijn en niet samen te leven.”

“Moet je horen, ik geef toe dat we er serieus over moeten praten. Maar niet over de telefoon. Kun je deze zomer hiernaartoe komen?”

“Dan moet ik naar een congres,” mompelde Ben.

“Al is het maar voor een week, eind van de zomer?”

“Ik zal erover denken. Heb je nog iets van Vicky gehoord?”

“Ja. We zijn bezig een weekje vakantie samen te organiseren. Ze stelde de Cape voor.”

“Goed idee.”

“Ik kijk ernaar uit. Vicky zal een scheiding niet leuk vinden,” voegde ik eraan toe.

“Ze is een volwassen vrouw,” gromde Ben. “Ik moet nu weg. Ik zal je wel een e-mail sturen over de zomer.”

Zonder een afscheidsgroet hing hij op. Net op dat moment vond ik de afstandsbediening en zette de televisie uit.

Ik liet me terugvallen in de kussens en dacht aan ons gesprek. Tot mijn verbazing had het me niet van mijn stuk gebracht, ook al zat Ben aan een scheiding te denken, ook al was er misschien een andere vrouw in zijn leven. We hadden tenminste met elkaar gesproken, en dat beurde me op. Ben had gelijk: we konden deze patstelling niet laten voortduren. Ik keek bijna uit naar zijn komst deze zomer, als hij tenminste besloot te komen.

Ik pakte mijn boek weer op en besloot nu zonder achtergrondgeluid verder te gaan.

Enkele pagina’s later rinkelde de telefoon weer. Met tegenzin pakte ik op, bang dat het Ben weer zou zijn, die zijn eerdere belofte om de situatie kalm te bespreken misschien wilde intrekken.

“Anna, met Oscar. Heb ik je wakker gemaakt?”

“Nee. Ik zit te lezen, in bed.”

“Je klinkt gespannen. Is er iets?”

“Nee hoor. Ik voel me prima.”

“Ik wou dat ik bij je was. Ik bel om je te vertellen hoeveel ik van je gezelschap genoten heb, en meer natuurlijk. Sorry voor dat ene incident. Soms zeg ik dingen waar ik later spijt van heb. Ik was woedend. Mijn verontschuldigingen.”

Ik zat rechtop. Dit was hartverwarmend. De donkere Oscar vervaagde en werd nu vervangen door het beeld van een liefhebbende man. “Het was niet belangrijk,” loog ik.

“Wil je nog een keer met me meegaan?” vroeg hij. “Ik ben van plan een dezer weken naar Corsica te gaan. Voor vijf of zes dagen. Het is een prachtig eiland. Ken je het?”

“Nee.”

“Je moet het beslist zien. Het is Frans, en toch on-Frans. Nog gekker dan Porquerolles. Zeil met me mee. Zeil met me rond de wereld, als je wilt. Herinner je je wat ik over Barbuda verteld heb?”

“Ik zal erover nadenken.” Na Bens telefoontje was ik niet in staat om over een volgende escapade na te denken met de man die me zo overweldigd had met zijn hartstocht. “Nu moet ik mijn dochter in Boston bellen. Het is bijna middernacht, nu krijg ik haar misschien te pakken.”

“Dat moet je doen. Je bent moeder; het is belangrijk om contact met je dochter te houden. Sorry ook voor die toestand met Jean-Luc. Ik had moeten proberen hem langer in Porquerolles te houden. Maar het is een lastige vent. En dat anonieme telefoontje…”

“Ik weet niet zeker of het Jean-Luc was. Ik ken zijn stem niet en kan het dus niet vergelijken.”

“Ik weet het, het is mijn schuld.” Oscar aarzelde. “Oké, ik beloof je dat je hem zult ontmoeten. Niet nu, maar als hij terugkomt. Daar zorg ik voor. Nu laat ik je met rust. Welterusten, chérie.” Met een zachte klik hing hij op.

Ik had de kans niet gehad om over mijn plannen voor St.-Maarten te vertellen. Maar als hij me meer ruimte had geboden, zou ik het dan gedaan hebben? Ik wist het niet zeker.

Om mijn kansen te vergroten, wachtte ik tot één uur ‘s-nachts voordat ik Vicky belde.

“Hallo,” antwoordde mijn dochter.

“Met je moeder.”

“Mam! Wat fijn. Alles in orde?”

“Ja hoor. Luister, kun je volgende week vrij nemen?”

“Dat kan, maar ik weet niet of dat huisje op de Cape dan beschikbaar is. Ik kan het wel snel nagaan.”

“Ik heb een ander idee,” zei ik. “Waarom gaan we niet een weekje naar St.-Maarten?”

“St.-Maarten? In de Cariben?”

“Ja. Dat Hollandse eiland in de zon. Een stukje geschiedenis, ook voor jou.”

“Maar het is warm en zonnig hier en, neem ik aan, bij jou ook. Wie gaat er nou geld uitgeven om naar het zuiden te gaan?”

“Dat is het nou net! De prijzen zijn ongelooflijk laag. Een week daar met z’n tweeën kost minder dan een week op de Cape. Ik trakteer, natuurlijk.”

“En die orkanen dan? Het nu toch het seizoen?”

Daar had ik niet aan gedacht. “Die zijn toch in september?” Er schoot me iets te binnen. “Ik heb geloof ik een link gezien naar een centrum in Florida met informatie over orkanen.”

“Mijn moeder de computernerd!”

Ik negeerde haar geplaag. “Ik zal het opzoeken. Bij de vorige orkaan die Boston zou aandoen waarschuwden ze al dagen van tevoren. En dat ding droop gewoon af. Weet je wat? Als het ernaar uitziet dat een storm zich richting Cariben beweegt, doen we het niet. Dan gaan we naar de Cape, of ergens anders heen. En als we toch op het eiland zitten en het wordt onrustig, dan pakken we het eerste het beste vliegtuig. Wat vind je ervan?”

“Wat ik ervan vind? Een waanzinnig plan. Weet je zeker dat je wel in orde bent? Ik herken mijn eigen moeder niet! Je bent altijd zo voorzichtig.”

“Wijt het maar aan de zon en de zee,” zei ik.

Vicky zuchtte. “Ik zou je dolgraag weer willen zien. Jij zoekt alles maar uit. Ik neem volgende week in elk geval vrij. Dat moet geen probleem zijn, want het is nu rustig op kantoor. Als het je niet lukt, beloof je dat je dan naar Boston komt?”

“Beloofd,” zei ik. “Ik bel je morgen met alle details.”

“Liefs, mam.”

“Tot gauw, lieve schat.”

De volgende morgen vroeg vertrok ik naar Saint-Tropez, naar mijn favoriete reisbureau. Ze waren net opengegaan. Tot mijn opluchting zag ik dat er nog maar één wachtende voor me stond.

Ik liet de baliemedewerkster de advertentie uit de krant zien. Ja, zei ze, dat klopt. Ze liet haar vingers over het keyboard vliegen. Na een paar minuten vertelde ze me dat ik de volgende maandagmorgen het vliegtuig kon nemen. Ik zou dan vroeg in de avond op St.-Maarten arriveren. Maar ik moest wel rekening houden met het tijdsverschil van vijf uur. Een vermoeiende trip. Wilde ik ook een hotel boeken? Ik schudde mijn hoofd; daar zou ik zelf wel voor zorgen. Een huurauto? Daar had ik niet aan gedacht. De vrouw leunde achterover en vertelde me dat zij een vakantie op St.-Martin, aan de Franse kant, had doorgebracht. Het is een klein eiland, zei ze, met een hoofdweg die rond het eiland liep. Er waren taxi’s en bussen, maar met haar man had ze een auto gehuurd om op hun gemak de uithoeken te ontdekken. Ze kon dat van harte aanraden. Ik stemde toe. Ik probeerde een ticket voor Vicky te kopen, maar dat was te ingewikkeld vanuit Frankrijk. Het moest dan per expres opgestuurd worden en zou misschien niet op tijd aankomen.

Na eindeloos typen en wachten tot het apparaat het biljet zou uitspuwen, overhandigde de agent me mijn ticket en de bevestiging van de huurauto. Ik ondertekende de creditcardrekening.

Met mijn ticket in de hand verliet ik het reisbureau. Net buiten de deur botste ik op een bekend stel. De Perrins, mijn Franse buren. Madame Perrin was tot in de puntjes verzorgd, zoals gewoonlijk. Witte broek, witte blouse met goudkleurig borduursel. Jammer dat ze niet bruinverbrand was, dacht ik. Ze zou er fantastisch uitzien. Aan de andere kant, ze was misschien slimmer dan de meesten van ons.

“Bonjour, madame. U verlaat ons?” vroeg maitre Perrin terwijl hij naar mijn vliegticket keek.

“Voor een weekje, maitre. Een korte vakantie, volgende week maandag. Met mijn dochter, naar St.-Maarten in de Cariben.”

“Ah. Het is een mooi eiland is met veel winkels, heb ik gehoord. Maakt u zich geen zorgen over uw huis; we houden een oogje in het zeil. En we zullen de planten water geven, nietwaar chérie?” Hij wendde zich tot zijn vrouw. Madame Perrin zei niets.

“Dat is erg vriendelijk van u,” antwoordde ik. Ik had nog helemaal niet aan de planten gedacht. Een week alleen zouden ze niet overleven. Onder andere omstandigheden zou ik Ahmed gevraagd hebben. In feite was Ahmeds tegenspoed de aanleiding tot deze krankzinnige vakantie. “Dat aanbod neem ik graag aan. Ik zal de tuinslangen uitrollen.”

Bon, afgesproken. Ik vind ze wel. Doe de luiken goed dicht en zet alles veilig weg. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. Bon voyage.” Met die woorden verdwenen de Perrins de hoek om.

Terug in mijn huis ging ik weer achter de computer zitten. Ik boekte een ticket voor Vicky. Dinsdag was de vroegste datum. Dat sloot precies aan. Dan zou ik haar met de huurauto op het vliegveld kunnen ophalen. Het ticket zou op Logan Airport op haar wachten. Ik tikte mijn creditcardnummer in en hoopte dat, ondanks de verzekering van een secure transactie, een hacker niet mijn laatste centen zou wegkapen.

Om Vicky gerust te stellen ging ik naar de website van het orkaancentrum in Florida. Voorlopig kwam er geen zware storm, las ik daar. Niets stond ons tropisch avontuur in de weg.

Ik zag dat het twaalf uur was. Te vroeg om het hotel in St.-Maarten te bellen. In plaats daarvan draaide ik Maggies nummer.

“Allo,” zei een stem. Tot mijn opluchting had Maggie haar Franse vrolijkheid teruggevonden.

“Maggie, ik ben het Anna. Ik bel over het tennissen morgen,” zei ik rustig, alsof het incident van afgelopen week niet had plaatsgevonden.

“Ik denk dat het niet doorgaat. Diane is helemaal ingestort. Ik weet dat ze Alan mist, maar ze kan het niet opbrengen om met hem te gaan praten. En ikzelf heb er eigenlijk weinig zin in.”

“Dat is niets voor jou, Maggie,” merkte ik op.

“Ik weet het.” Ze zuchtte. “Hoe zit het met jou? Ben je nog boos op je vriendinnen?”

“Sorry dat ik me zo liet gaan vorige week. Ik werd gewoon kwaad.”

“Laat maar zitten. Ik zou ook zo gereageerd hebben. Diane staat niet erg stevig in haar schoenen. Ze weet soms niet wat ze zegt. Laten we gauw weer eens lunchen.”

“Ik ga even weg. Maandag vertrek ik naar de Cariben, voor een weekje vakantie met mijn dochter.”

“De Cariben, je bent gek! Daar komen al die orkanen nu op af. Ga je met het vliegtuig? Zal ik je naar Nice brengen?”

Stilletjes had ik daar al op gehoopt. “Erg aardig van je, Maggie.”

“Zeg maar hoe laat en ik pik je op.”

De generositeit van mijn vriendin en van mijn buren gaf me een goed gevoel.

In de middag belde ik het hotel in Philipsburg. Er was een kamer vrij. Een creditcard was nu niet nodig, vertelde een plezierige stem me. Ze verwachtten me maandagavond.

Ik leunde achterover. Alles was geregeld: tickets, huurauto, hotel, geen orkaan die dreigde. Over een paar dagen zou ik in de Cariben zijn, herenigd met mijn dochter, die ik al een half jaar niet had gezien. Ik glimlachte bij het vooruitzicht en vergat even het andere doel van de reis.