21. De onbekende Marsman
‘En hij?’
‘Hij is een dichter.’ (Joris grinnikte vuiler dan ooit, voegt
Marsman er aan toe.) De Rus begreep het niet en daarom zei Joris
ook nog: ‘Hij schrijft verhalen.’ En dat begreep de man wel.
Hij ontvouwde zelfs spontaan een plan. Hij zei tegen Marsman:
‘Jij schrijft verhalen en ik maak er platen bij en daar verdienen we een hoop geld mee. De helft voor jou en de helft voor mij en het hele bedrag drinken we samen op.’
Marsman schrijft:
‘Ik lachte erom, dat hij delen wou, als alles toch later samen
verzopen werd, maar hij niet: hij vond niet-delen gemeen. Hij werd
somber en wrevelig om zoveel morele afstomping bij iemand met wie
hij een avond als vriend had gepraat en gedronken, en het ergerde
hem dat hij zich vernederd had tot genegenheid voor een vrouw, die
in zulk gezelschap haar vrienden vond. Hij zweeg en
dronk lusteloos van zijn bier. De hele toestand
verveelde hem; wij zagen het, maar konden niet begrijpen waarom.
Maar juist dat onbegrip ergerde hem, en plotseling maakte hij aan
alles een voor ons vernederend einde: hij zeide, op een toon van
landerige hoogmoed en meewarigheid, maar schroeiend van schaamte
omdat hij zichzelf ter verklaring en afweer hoorde aanwenden wat
wij hem al dadelijk als openbaring hadden moeten
ontlokken:
‘I am the King of Canada.’
‘Niet lachen, Joris, verdomde hond!’
Vlak daarna sloot de bar. Wij namen beschaamd en ontmaskerd
afscheid. Maar hij bleef grootmoedig, wij zouden hem weerzien, hij
vroeg ons mee te gaan naar zijn land:
‘Till to-morrow.’
Joris riep hem nog na, per ongeluk in het Hollands, terwijl hij al,
alles vergeten, wegschoof in het duister:
‘Je schip ligt zeker op de Maas, nietwaar?’ En hij, half over zijn
schouder:
‘Yes. I'm the King of Canada.’
Tot zover het stukje dat Marsman schreef in het blaadje van een
jeneverfabriek. Dat in die jaren ook werk van Slauerhoff, Helman,
Den Doolaard, Kees van Bruggen, Anton van Duinkerken, Albert Kuyle,
Jan Campert, Jacques Gans en Stijn Streuvels bevatte. Verhalen en
verzen die ze later veelal niet in boekvorm herdrukten. Soms ten
onrechte. In Rynbende's Blijmoedig Maandblad van april 1929
publiceerde H. Marsman een gedicht, dat hij later tot de
vergetelheid veroordeelde want het staat niet in zijn Verzameld
Werk. U moet zelf maar zien of de dichter hier een rechtvaardig
vonnis velde. ‘Dooi’ heet 't.
Ik zit voor het open
raam van de kroeg.
Het is zonnig, het is nog vrij vroeg.
En zeer, zeer vroeg was het vanmorgen licht,
de wereld, de zon en het jaar,
waardoor ik liep in snel, verend rythme,
stromend en stralend
en lachend met haar,
die nu met een blinkend gezicht
tegenover mij zit.
Zij lacht, haar tanden zijn wit.
De schaduw op onze tafel verschuift...
plotseling zegt zij
‘Drink, nu ligt de zon in je glas.’
En alsof zij het eeuwige leven gaf,
giet ik de brandende zon in mijn mond.
Zij gaat vurig en fonkelend in mij onder,
zij verdeelt zich over mijn aadren,
zij wordt een deel van mijn bloed.