14
Toen ik terugreed naar Exeter zag ik eigenlijk niet eens meer hoe mooi de kustweg was. Ik had Sophie beloofd dat ik nog een keer bij haar langs zou gaan en ik hoopte stiekem dat ik het vreselijke bezoekje aan huize Wainwright daardoor zou vergeten. Het was een behoorlijk schokkende ervaring geweest om de aftakeling van de archeoloog te zien. Het leek wel alsof hij me had herkend en hoewel het niet mijn bedoeling was geweest, was hij daar blijkbaar door van streek geraakt. Ik bedacht nu dat ik jaren geleden de eed van Hippocrates had afgelegd dat ik niemand kwaad zou doen.
Maar vandaag had ik er echt een potje van gemaakt.
Het vinden van een parkeerplaats bij het ziekenhuis duurde bijna even lang als de hele rit vanuit Torbay. Toen ik bij Sophies kamer kwam, zag ik dat het gordijntje rond haar bed dicht was getrokken. Ik bleef staan omdat ik aannam dat er dan waarschijnlijk een arts bij haar was, maar hoorde al snel gedempte stemmen van mensen die zo te horen nogal kwaad waren.
‘Hallo?’ vroeg ik aarzelend.
Het gesprek stokte en het gordijntje werd na een korte stilte met een ruk opengetrokken.
De jonge vrouw die dat deed, leek een net iets andere versie van Sophie. Ze had dezelfde kleur haar, eenzelfde gezichtsvorm en kleur ogen, maar hoewel hun gelaatstrekken ongetwijfeld uit dezelfde mal kwamen, waren de hare net wat scherper maar tegelijk ook ronder dan die van Sophie. En ze stond me met een onverholen pinnige blik aan te kijken.
‘Ja?’
‘Ik kwam voor Sophie,’ zei ik. ‘Ik ben…’
‘David!’ riep Sophie. ‘Laat maar, Maria. Het is goed.’
De mond van de andere vrouw verstrakte, maar ze deed wel een stapje opzij om me door te laten. Sophie zat op het bed naast een open geritste weekendtas. Ze was gekleed in een trui en een spijkerbroek die haar op de een of andere manier niet echt stonden, maar ik zou niet kunnen zeggen waarom. Ze zag er nog steeds moe uit en de blauwe plek aan de linkerkant van haar gezicht zag er nog erger uit dan gisteren. Maar afgezien daarvan was ze er duidelijk veel beter aan toe.
Ze wierp me een opgeluchte glimlach toe. ‘Fijn je te zien, David. Dit is mijn zus Maria.’
Nu ik ze naast elkaar zag, waren de verschillen tussen hen opeens duidelijker dan de overeenkomsten. Sophies zus zag er ouder uit. Ze was als zestienjarige vast heel knap geweest, maar die mollige soort schoonheid wordt er in de loop der jaren meestal niet mooier op. Blijkbaar waren de genen waar Sophie haar tengere postuur aan te danken had, haar oudere zus niet ten deel gevallen. Haar gezicht vertoonde de rimpels van een ongeduldig iemand die iets te veel teleurstellingen heeft meegemaakt en alsof ze dat op de een of andere manier wilde compenseren, droeg ze chique, dure kleding en had ze haar nagels tot een soort vlijmscherpe steekwapens gevijld.
Ik overwoog even om mijn hand uit te steken, maar bedacht me. De spanning tussen de twee vrouwen was te snijden en zo heftig dat je bijna zou gaan denken dat iemand die toevallig in de weg stond, het risico liep om daarbij gewond te raken.
‘Ik ken David nog van vroeger,’ zei Sophie na een wat ongemakkelijke stilte.
‘Mooi zo. Dan hoop ik dat hij je dit aan je verstand kan peuteren.’
Sophie leek zich nogal te schamen. ‘Nu even niet, Maria.’
‘Wanneer dan? Je bent nog niet fit genoeg om weg te kunnen en zeker niet om nu alleen naar die plek terug te gaan!’
Sophie zuchtte overdreven diep. ‘Het gaat prima met me. En ik woon toevallig wel op “die plek”.’
‘Ja, waar iemand zo naar binnen kon lopen en je vervolgens heeft aangevallen! En nu wil je terug? Je wilt gewoon niet toegeven dat het een vergissing was om op zo’n afgelegen plek te gaan wonen! Ik wil wedden dat je niet eens hebt bedacht hoe je er nu überhaupt gaat komen.’
‘Jawel. David zou me een lift geven,’ flapte Sophie eruit.
Maria wendde zich tot mij. ‘O ja? En ga je daar dan ook bij haar blijven?’
Het lukte me mijn verbazing te verbergen en ik zag dat Sophie me van achter de rug van haar zus een smekende blik toewierp. ‘Ja. Voorlopig in ieder geval wel.’
‘David is bovendien arts,’ zei Sophie, waarmee ze de werkelijkheid heel handig naar haar hand zette. ‘Ik zei je toch dat het prima in orde komt?’
‘Dat had je dan wel eens eerder mogen zeggen.’ Maria zuchtte en probeerde zich met enige tegenzin over haar ergernis heen te zetten. ‘Nou, ik zie dat ik hier mijn tijd aan het verdoen ben. Ik hoop maar dat ze wel naar jou luistert, David.’
Het leek me beter om maar even te zwijgen, dus ik glimlachte alleen. Ditmaal stak Maria haar hand wel naar me uit.
‘Leuk trouwens om je te ontmoeten. Sorry, dat ik wat bazig overkom, maar ik maak me gewoon zorgen om Sophie.’
‘O, dat is niet erg, hoor. Dat doen oudere zussen nu eenmaal.’
Haar glimlach verdween op slag. ‘Nou, als je me nodig hebt, weet je me te vinden,’ beet ze Sophie toe.
Ze beende de kamer uit en ik hoorde het geklik van haar hakken in de gang wegsterven. Ik wendde me wat beduusd tot Sophie. ‘Heb ik soms iets verkeerds gezegd?’
Ze had haar handen voor haar gezicht geslagen. ‘Maria is twee jaar jonger dan ik.’
Nee, hè! Deze dag ging echt van kwaad tot erger. ‘O god, dan kan ik maar beter snel mijn excuses…’
Sophie kon haar lachen niet meer inhouden. ‘Maak je geen zorgen. Ze doet ook alsof ze de oudste is. Dat heeft ze altijd al gedaan en dat is een deel van het hele probleem.’
‘En het andere deel?’
‘Dat ben ik zelf,’ zei ze, maar ze lachte niet meer. ‘Ze vindt me onverantwoordelijk en impulsief. Tja, daar kan ik helaas weinig tegen inbrengen. We zijn gewoon heel verschillend. Ze heeft twee geweldige kinderen, een kindermeisje en ze organiseert graag dinertjes bij haar thuis. Zo ben ik dus niet. We hebben niet eens dezelfde kledingsmaak.’
Ze keek omlaag naar haar spijkerbroek en trui. Ik snapte nu meteen waarom die haar niet stonden: ze waren van haar zus.
‘Ik begrijp dat je jezelf hebt ontslagen?’ vroeg ik.
‘De dokter wil me hier nog vierentwintig uur ter observatie houden, maar alle uitslagen waren goed en ik voel me prima. Alleen een beetje draaierig en ik kan me nog steeds niet herinneren wat er gebeurd is, maar dat is het enige. Ik wil gewoon zo graag naar huis.’
‘Je hebt een flinke klap op je hoofd gehad. Vierentwintig uur lijkt me…’
‘Ik wil echt naar huis,’ zei ze gedecideerd. ‘Hé, het is maar een hersenschudding, hoor. Ik zal het heus rustig aan doen, dat beloof ik.’
Ik besloot het daar maar bij te laten. Het was niet aan mij om met haar in discussie te gaan en als het ziekenhuis en haar zus haar niet hadden weten te overreden, leek het me sterk dat ik daar wel in zou slagen.
‘Sorry, dat kwam er iets te bits uit.’ Ze keek me een tikkeltje opgelaten aan. ‘En dank je wel dat je net het spelletje meespeelde met Maria. Ik had je niet voor een voldongen feit willen stellen, maar zij wilde dat ik bij hen zou komen logeren en geloof me, dat is echt geen goed idee.’
Ja, dat kon ik me wel voorstellen. ‘Maar hoe was je dan van plan naar huis te gaan?’
‘Met de trein,’ was haar luchtige antwoord. ‘Maak je geen zorgen over wat ik daarnet tegen Maria zei, over dat jij een oogje in het zeil zou houden. En ik verwacht ook niet dat je me naar huis brengt.’
‘Weet ik, maar ik doe het wel.’
‘Dat kan ik echt niet van je aannemen!’
‘Hé, ik moet wel,’ zei ik met een glimlach. ‘Ik heb het je grote zus immers beloofd.’
Sophie sliep het grootste deel van de reis. Ondanks al haar praatjes was ze nog helemaal niet hersteld en nog voor we het parkeerterrein af waren, waren haar ogen al dichtgevallen. Haar hoofd wiegde op en neer tegen de hoofdsteun, maar haar ademhaling klonk sterk en regelmatig. Ze was diep in slaap en ik reed dan ook voorzichtig, in de hoop dat ze niet wakker zou worden. Ik had haar meer dan genoeg te vragen, maar dat kon later ook nog wel.
Naar Dartmoor rijden met een slapende vrouw naast me, die ik al in geen acht jaar had gezien, gaf me een verbazingwekkend vredig gevoel. Maar ik wist ook dat het slechts tijdelijk was, een kort respijt van de realiteit. Er zat Sophie duidelijk iets dwars en degene die haar had aangevallen, liep ook nog gewoon vrij rond.
Maar dat waren allemaal problemen voor later. Het hier en nu, in de zacht zoemende, veilige cocon, met het landschap dat buiten langs gleed en Sophies rustige ademhaling naast me, voelde opvallend aangenaam.
Het was al laat in de middag toen ik voor Sophies cottage parkeerde. Ze werd wakker toen ik de motor uitzette. ‘Waar zijn we?’ Ze kwam overeind en wreef in haar ogen.
‘Thuis.’
‘Jeetje, je gaat me toch niet vertellen dat ik de hele weg heb geslapen?’
‘Dat is nu ook het beste voor je. Hoe voel je je?’
Daar moest ze even over nadenken en ze knipperde met haar ogen om wakker te worden. ‘Wel ietsje beter.’
Dat was ook te zien. Afgezien van de afschuwelijke kneuzing was haar gelaatskleur weer normaal. We stapten uit. Na het asfalt en beton van de stad rook de koude herfstlucht heerlijk fris en zelfs bijna zoetig. De zon stond al laag en lange schaduwen kropen als een zich langzaam verspreidende vlek door de tuin. De boomgaard die er eerder nog zo onheilspellend had uitgezien, was in het daglicht een stuk aantrekkelijker, hoewel de knoestige oude appelbomen nog steeds doods en kaal aandeden.
De omgekeerde kegelvormige kiln was bijna even hoog als het huis. Je kon nu ook veel duidelijker zien hoe vervallen het bouwsel was. Het was niet veel meer dan een hoop brokkelige bakstenen die zo te zien alleen nog door verroeste steigers bij elkaar werden gehouden. Ernaast, overwoekerd door gras en onkruid, lag een stapel ongebruikte steigerpijpen. De restauratie lag zo te zien al heel wat jaartjes stil.
‘Dat is mijn lust en mijn leven,’ zei Sophie terwijl ik het tuinhekje voor haar openhield. ‘Een zogenoemde victoriaanse bottle kiln. Er zijn er nog maar een paar van.’
‘En hij werkt nog?’
‘Min of meer. Kom maar, ik zal het je wel even laten zien.’
‘Dat hoeft nu niet, hoor.’ Ik wilde liever niet dat ze zich zou inspannen.
Sophie was echter al halverwege het pad dat naar het gebouwtje leidde. ‘O, maar al mijn spullen staan daar binnen, dus ik wil sowieso even kijken of het allemaal in orde is.’
De gammele houten deur kraakte in zijn voegen toen ze hem openduwde. ‘Doe je ’m dan niet op slot?’ vroeg ik.
Ze glimlachte. ‘We zijn hier niet in de stad, hoor! Bovendien lijkt het me sterk dat dieven hier interesse voor zouden hebben. De zwarte markt voor zelfgemaakte keramiek is niet echt groot. Helaas.’
Ik volgde haar naar binnen. Het rook er naar vochtig en stoffig oud pleisterwerk. Door de kleine raampjes in de ronde wanden viel een beetje licht naar binnen. Pal in het midden stond een grote oven met een enorme bakstenen schoorsteen die helemaal tot aan het koepelvormige dak door liep. Ook daar stonden steigers omheen en een deel ervan werd gestut door een zo te zien geïmproviseerd geheel van verroeste pijpen en houten dwarsbalken.
‘Is het wel veilig?’ vroeg ik, kijkend naar het verzakte metselwerk.
‘Veilig genoeg. Het was al zo toen ik het kocht. Het staat op de monumentenlijst, dus al zou ik het willen, dan zou ik het nog niet mogen afbreken. Niet dat ik dat zou doen, hoor. Het plan is om de oorspronkelijke oven uiteindelijk weer aan de praat te krijgen, maar daar moet ik eerst het geld voor hebben, dus dat zal nog wel even duren.’
Ik zag nog een kleinere, moderne elektrische oven staan en een met klei besmeurde pottenbakkersschijf. En verder waren er nog een paar werkbanken met daarboven allerlei planken waar potten en schalen op stonden uitgestald. Sommige waren geglazuurd, andere alleen afgebakken. Zelfs met mijn ongeschoolde blik zag ik dat haar werk opvallend was: kunstzinnige, organische vormen die echter ook functioneel waren. Ik pakte voorzichtig een grote ronde kan op die bijna vloeibaar leek, alsof de vorm vanzelf was ontstaan in plaats van door een mensenhand te zijn gevormd. De gladde, sensuele vormen lagen ook nog eens goed in de hand.
‘Ik wist niet dat je dit kon.’ Ik was echt onder de indruk.
‘O ja, ik barst van de verborgen talenten.’ Ze streek verstrooid met haar hand over een grote homp opgedroogde klei op de tafel voor haar, die bezaaid lag met onafgemaakt en half kapot aardewerk. Ze grinnikte opgelaten. ‘En zoals je ziet is netheid daar niet een van. Ik hoop maar dat je een geheimpje kunt bewaren.’
Ik vroeg me af wat ze daarmee bedoelde, maar ze was al naar de ronde muur van de oven gelopen, haalde een van de bakstenen los en pakte iets uit de holte erachter.
‘Een reservesleutel.’ Ze stak hem omhoog. ‘Altijd handig, hè.’
O jee, dat was me helemaal ontschoten, dat haar huis nog een grote puinhoop was. Nu ik de sleutel zag, herinnerde ik me dat pas weer. Shit.
‘Wacht even, Sophie.’ Ik snelde achter haar aan naar buiten, maar ik was al te laat, want ze stond als aan de grond genageld midden op het tuinpad.
‘O nee hè!’
Toen ik de auto net had geparkeerd, was de voorkant van het huis vanwege de laagstaande zon in schaduwen gehuld, waardoor je de schade aan de voordeur niet had kunnen zien. Bovendien waren we toen met onze aandacht bij de kiln geweest. Nu we echter dichterbij stonden, zag je het versplinterde hout en de deur die los in zijn voegen hing meteen.
Ik vloekte in mezelf. Idioot! Waarom heb je daar niet eerder aan gedacht?! De politie had zo te zien een vergeefse poging gedaan de deur half dicht te klemmen, maar het voorste deel van het halletje was helemaal nat omdat het daar had ingeregend, en het kleed en de glanzende houten vloer zaten onder de moddersporen. Er hing bovendien een penetrante, wat ranzige geur, alsof er een vos of een ander dier binnen was geweest.
Sophie stond met een beteuterd gezicht te kijken naar alle spullen die uit de nog openstaande laden en kasten waren getrokken en op de grond gesmeten.
‘Het is minder erg dan het lijkt,’ probeerde ik, nog steeds kwaad op mezelf dat ik hier niet aan had gedacht. Ik had veel beter hiernaartoe kunnen gaan in plaats van mijn tijd bij Wainwright te verdoen. ‘Ik nam aan dat de politie je het wel zou hebben verteld.’
Ze antwoordde niet en ik zag dat de tranen langs haar wangen biggelden.
‘Sophie, het spijt me…’
‘Jij kunt er toch niets aan doen.’ Ze veegde met een woest gebaar over haar gezicht. ‘Dank je wel voor de lift, maar ik denk dat je nu beter kunt gaan.’
‘Mag ik dan tenminste…’
‘Nee! Het is goed zo. Echt. Ik… ik wil nu liever even alleen zijn. Alsjeblieft.’
Ik zag dat het haar heel veel moeite kostte om niet in te storten en hoewel ik het vreselijk vond haar hier nu alleen te moeten laten, kende ik haar niet goed genoeg om te weten of ik moest aandringen.
‘Ik bel je morgen wel, oké? En als ik nog iets voor je kan doen…’
‘Ja, is goed, weet ik. Dank je.’
Ik slofte met een vreselijk machteloos gevoel terug naar mijn auto en luisterde naar het geritsel van de dorre bladeren onder mijn schoenzolen. Achter me werd de voordeur met veel gepiep en geknars dichtgetrokken. Ik stond bij het hek en had net een hand op het versleten hout gelegd toen ik even stilhield. Het schemerde al en ik zag de eerste paar sterren aan de koude, diepblauwe hemel pinkelen. In de groeiende schaduwen verloren de omgeploegde weilanden en bossen langzaam hun vorm en op het gezwiep en geritsel van de kale takken na, was het doodstil. Er was geen enkele vogel of ander dier dat de eenzaamheid doorbrak en ik bedacht opeens wat een grimmige, verlaten plek dit eigenlijk was.
Ik draaide me om en liep terug naar het huis. De deur stond niet open, maar hij kon vanwege de verbogen scharnieren ook niet meer echt dicht. Ik duwde ertegenaan en zag Sophie op de vloer van het halletje zitten. Ze had haar armen om haar benen geslagen, haar hoofd tussen haar knieën gelegd en haar schouders schokten op en neer door de snikken die ze probeerde in te houden.
Ik zei niets en knielde naast haar neer. Ze duwde haar gezicht tegen me aan.
‘O g-god, ik ben zo bang! Ik b-b-ben zo b–bang!’
‘St, het komt wel goed.’
Ik hoopte maar dat ik gelijk had.
Ik repareerde de voordeur zo goed en zo kwaad als het ging, met wat gereedschap dat Sophie me had gegeven. Het slot was kapot, maar ik vond in de bijkeuken een ijzeren grendel die er misschien niet mooi uitzag, maar wel groot en stevig was. Die zou, tot er een slotenmaker kon komen, voldoende moeten zijn.
Sophie volgde mijn advies om even in bad te gaan op, terwijl ik de rest van de zooi beneden opruimde. De schade was oppervlakkig. Haar spullen waren wel op de grond gesmeten, maar er was niets kapot. Toen ik eenmaal alles had opgeruimd en de ramen had geopend om de penetrante muskusgeur te verdrijven, wees niets meer op dat wat hier gebeurd was.
Tegen de tijd dat Sophie naar beneden kwam, was het buiten al helemaal donker. Ze had de kleren van haar zus ingeruild voor een schone spijkerbroek en een wijde trui en haar nog natte haar strak achterovergekamd. Haar wang was weliswaar iets minder opgezwollen, maar de kneuzing vertoonde inmiddels een geel-paarse gloed.
‘Ik heb wat thee gezet, dat is toch wel goed?’ vroeg ik toen ze de keuken in kwam, waar ik op haar zat te wachten.
‘Ja, natuurlijk. Dank je wel.’
‘Ik heb mijn best gedaan om alles op te ruimen, maar misschien dat je zelf nog even wilt kijken of er ook iets weg is. Ik weet niet, sieraden of andere waardevolle spullen of zo.’ Ze knikte, maar ze maakte zich zo te zien niet echt druk. ‘Hoe gaat het met je hoofd?’
Sophie ging aan de oude grenen tafel zitten met een van haar lange benen nonchalant onder haar billen gevouwen. ‘Alleen nog een beetje hoofdpijn, maar ik heb net ook een van die pijnstillers van het ziekenhuis genomen.’
Ze weigerde me aan te kijken en stak haar hand uit naar de theepot.
‘Heb je die toevallig ook zelf gemaakt?’ vroeg ik. Hij was bijzonder, maar had ondanks zijn mooie elegante vorm niets aan functionaliteit ingeboet.
‘Ja, dat wilde ik ook ’s proberen.’ We zeiden geen van beiden nog iets en het enige geluid in de keuken was het langzame tinkelen van het lepeltje waarmee ze in haar thee roerde. We zaten allebei een poosje naar het ronddraaiende lepeltje te kijken.
‘Zo slijt-ie wel erg snel,’ zei ik.
‘O, sorry.’ Ze legde het lepeltje op tafel. ‘Luister, over daarnet nog even… Ik laat me meestal niet zo gaan.’
‘Dat is toch niet erg. Je hebt heel wat voor je kiezen gekregen.’
‘Ja, maar om dan zo in jouw armen te gaan zitten janken. Je jas zal wel vies zijn.’
‘Ik zal je de rekening van de stomerij sturen.’
‘Ja, graag.’
Ik zuchtte. ‘Sophie, dat was een grapje.’
Weer zo’n opgelaten lachje. ‘Vind jij dit ook zo ongemakkelijk?’
‘Wel een beetje, ja,’ beaamde ik. ‘Hé, als je het er nu niet over wilt hebben, is dat goed hoor. Het is al laat en ik moet zo maar eens gaan.’
‘Ga je vanavond nog helemaal terug naar Londen?’ Ze leek echt verbaasd. ‘Dat lijkt me echt geen goed idee. Ik heb een logeerkamer, hoor.’
‘Nee, dat hoeft…’
‘Je zou mij er anders een plezier mee doen.’ Ze glimlachte wat zenuwachtig. ‘Bovendien heb je het Maria beloofd.’
Ze deed echt haar best, maar het was zonneklaar dat ze zo breekbaar als wat was. Na alles wat ze had meegemaakt, was het natuurlijk ook niet raar dat ze van slag was. ‘Oké, als je het echt zeker weet.’
Ik zag dat ze opgelucht was. ‘Heb je trouwens honger? Ik heb niet veel in huis, maar ik kan wel iets in elkaar flansen.’
Wat haar ook dwarszat, ze wilde het er duidelijk nog niet over hebben en ik was bereid haar het tempo te laten bepalen. En ik had behalve wat ontbijt inderdaad de hele dag nog niets gegeten.
Ik glimlachte. ‘Ik rammel van de honger.’
Ondanks haar tegenwerpingen dwong ik haar te blijven zitten, terwijl ik iets te eten klaarmaakte. Ze had inderdaad niet overdreven toen ze zei dat ze niet veel in huis had, maar ze had wel wat eieren en cheddar. In de keuken stond een oud elektrisch fornuisje, en terwijl de eieren voor de omelet in de pan sisten, roosterde ik snel een paar oude boterhammen en smeerde er wat boter op.
‘Mm, dat ruikt lekker zeg,’ zei Sophie.
Even later zat ze echter alleen maar een beetje in haar eten te prikken. De spanning tussen ons was weer om te snijden en ik was dan ook blij toen we klaar waren.
‘Zullen we even in de woonkamer gaan zitten?’ zei ze. ‘Dat praat wat gemakkelijker.’
Het was een comfortabele kamer met twee grote oude banken waar een paar dekens op lagen. De glanzende houten vloer was bedekt met zachte kleden en ze had ook een houtkacheltje. Ik besloot maar niet moeilijk te doen toen Sophie erop stond dat zij hem zou aansteken, omdat ik heel goed doorhad dat het alleen maar uitstelgedrag was.
Toen het vuur eenmaal brandde, nam ze plaats op de andere bank. Zo zaten we daar dan tegenover elkaar met een klein laag koffietafeltje tussen ons in. De vlammetjes flakkerden in de kachel en het rook in de kamer al snel lekker zoetig naar brandend dennenhout. Het was hier inderdaad gezelliger en gemoedelijker dan in de felverlichte keuken. Sophie en ik waren nog nooit alleen met zijn tweeën geweest en ik besefte nu pas hoe weinig we eigenlijk van elkaar wisten. Het voelde al met al nogal intiem om hier nu zo samen bij de kachel te zitten.
‘Heb je zin in een cognacje, of iets anders misschien?’ vroeg ze.
‘Nee, dank je.’
Ze schraapte haar keel. ‘Luister, wat ik dus nog wilde zeggen… Ik heb het natuurlijk gehoord, over je vrouw en dochtertje. Echt vreselijk.’
Ik knikte alleen maar. Het haardvuur knetterde. Sophie glimlachte weer wat zenuwachtig en frunnikte aan haar vingers.
‘Ik weet niet precies waar ik moet beginnen.’
‘Begin dan bij hoe je hier bent beland. Potten bakken lijkt me niet echt een logische carrièrestap voor een gedragsdeskundige.’
Ze glimlachte weer een tikkeltje schuchter. ‘Ja, maar zo’n grote stap is het nu ook weer niet. Ik denk dat ik er gewoon genoeg van had om altijd alleen maar de duistere kant van het leven te zien. Al die ellende. En het falen. Dat fiasco bij Monk was een flinke deuk voor mijn zelfvertrouwen en ik begon opeens te twijfelen aan zo’n beetje alles wat ik deed. Op een gegeven moment werd het zo erg dat ik ’s ochtends amper mijn bed uit kon komen, omdat ik dan al zó tegen de dag opzag. Dus toen ben ik maar gestopt, voor ik echt overspannen zou raken.’
Ze keek om zich heen alsof ze de kamer waar we zaten voor het eerst zag.
‘Ik woon hier nu vier… nee, vijf jaar alweer. Jeetje! Potten bakken was altijd al een hobby van me, dus toen ik zag dat dit te koop stond, dacht ik: ach, waarom ook niet? Ik heb Dartmoor altijd al een mooie streek gevonden en ik wilde echt helemaal opnieuw beginnen. Snap je dat?’
Jazeker. Waarschijnlijk nog veel beter dan ze kon bevroeden.
‘Het allereerste wat ik heb gedaan, was al mijn aantekeningen verbranden,’ vervolgde ze haar verhaal. ‘Alles. Alle zaken waar ik ooit aan had gewerkt. Alles ging op de brandstapel. Behalve eentje.’
‘Jerome Monk,’ zei ik.
Ze knikte. ‘Ik weet niet waarom ik die heb bewaard. Misschien omdat ik hiernaartoe verhuisde, niet ver van de plek waar het immers is gebeurd…’ Ze vouwde haar handen zo stevig ineen dat haar knokkels spierwit werden. Heel even was het enige geluid in de kamer weer het gedempte geknetter van het hout in de kachel. ‘Heb jij er nog wel eens aan gedacht?’
‘Nee, althans niet totdat Monk ontsnapte.’
‘Ik denk er juist heel vaak aan.’ Sophie staarde naar haar ineengestrengelde handen, die in haar schoot lagen. ‘We hadden een prachtkans om erachter te komen waar Lindsey en Zoe Bennett lagen, en die hebben we verknald.’
Ik zuchtte. ‘Ik ga niet beweren dat het voor wie dan ook een hoogtepunt in zijn carrière was, maar soms gaat het nu eenmaal zo. We hebben ons best gedaan. Wat er toen is gebeurd, valt niemand te verwijten.’
Ze schudde snel haar hoofd en er trok een schaduw over haar gezicht. ‘Maar we hadden meer moeten doen. Ik had meer moeten doen.’
‘Monk had zo zijn eigen bedoelingen met dat hele uitstapje. Hij wilde ons helemaal niet naar die graven leiden. Voor hem was het alleen maar een manier om te kunnen ontsnappen.’ En dat was hem nog bijna gelukt ook.
‘Ja, maar dat is het nu net, ik denk niet dat dat zo was.’ Nog voor ik mijn mond had kunnen opendoen, wuifde ze mijn bezwaren al weg. ‘Ja, oké, het was hem deels te doen om te kunnen ontsnappen. Waarschijnlijk was dat zelfs zijn voornaamste doel. Maar ik denk niet dat het de enige reden was dat hij ermee instemde ons te helpen. Zijn reactie toen hij Tina Williams’ graf zag, was volgens mij niet gespeeld. Ik ben ervan overtuigd dat hij het zich echt probeerde te herinneren!’
Ze keek me ernstig aan, in de hoop dat ik haar zou geloven. Ik dacht dan ook goed na voor ik antwoordde. ‘Jerome Monk kende de heide beter dan wie ook. Hij heeft zich daar maandenlang kunnen verschuilen voor hij gepakt werd. Als hij het had gewild, had hij ons linea recta naar die andere graven kunnen brengen.’
‘Nee, dat denk ik dus niet! Ik heb toen ook al gezegd dat dat helemaal niet zo makkelijk is, niet na een heel jaar en vooral niet als hij ze ’s nachts heeft begraven. Mensen kunnen onbedoeld gebeurtenissen uit hun geheugen wissen. Soms omdat het iets heel pijnlijks betreft, maar ook omdat er in je hersenen een soort kortsluiting optreedt wanneer ze in heel korte tijd te veel moeten verwerken.’
‘Dat geldt misschien voor een gewoon mens dat door het lint gaat, maar je hebt het nu wel over Jerome Monk, hè,’ wierp ik tegen. ‘Een sociopathische seriemoordenaar, een zedendelinquent. Zo iemand heeft helemaal geen geweten.’
‘Tot op zeker niveau niet, nee,’ drong ze koppig aan. ‘Ik wil hem of wat hij heeft gedaan ook helemaal niet verdedigen. Hij is gewelddadig en onvoorspelbaar, maar dat betekent nog niet dat je niet tot hem kunt doordringen. Daarom heb ik dus ook…’
Ze maakte haar zin niet af en keek weer omlaag naar haar handen. Buiten klonk het ‘oehoe’ van een uil. ‘Daarom heb je wat?’ vroeg ik.
‘Daarom… schreef ik hem ook brieven.’
‘Je hebt Monk brieven gestuurd?!’
Ze stak haar kin uitdagend vooruit. ‘Ja, dat doe ik al sinds ik hier ben komen wonen. Ik schrijf hem één brief per jaar, op de dag dat Angela Carson werd vermoord. Van de andere slachtoffers weten we niet precies op welke datum hij ze heeft vermoord, dus ik dacht… Hoe dan ook, ik schrijf hem dus eens per jaar en druk hem dan op het hart dat hij het juiste moet doen. En ik bied hem mijn hulp aan.’
Ik staarde haar ontzet aan. ‘Sophie… in hemelsnaam!’
‘Hij heeft nooit geantwoord, maar ik heb maar één herkenningspunt nodig, één aanwijzing waar het is! En als hij hulp nodig heeft om zijn geheugen op te frissen, neemt hij die misschien eerder aan van iemand die niet bij de politie hoort! Zo erg is dat toch niet?’
Tjeezus. Ik wreef in mijn ogen. ‘Heb je je adres op die brieven gezet?’
‘Tja, ik…’ Ze balde haar handen tot vuisten en ontspande ze toen weer. Ze knikte schuldbewust. ‘Anders zou hij me niet kunnen terugschrijven.’
‘Weet de politie hiervan?’
‘De politie? Nee, ik… Dat leek me niet echt nodig.’
‘Nodig?! Sophie, jij wordt de dag nadat een verkrachter en moordenaar ontsnapt, aangevallen en het leek je niet nódig om te melden dat je hem schreef?’
‘Ik schaamde me ervoor, nou goed?’ zei ze kwaad. ‘En ja, ik weet ook wel hoe stom dat nu klinkt, maar ik heb tenminste iets probéren te doen! Elke keer dat ik die heide zie, moet ik aan die twee dode meisjes denken, aan die twee zússen die daar nog ergens begraven liggen! En niemand die iets doet! Hoe denk je dat dat voor hun familie is? Ik weet wel hoe ík me daarbij voel, te weten dat we er iets aan hadden kunnen doen en dat niet hebben gedaan!’
Haar stem trilde van de emotie. Vergeet niet dat ze iets heel ergs heeft meegemaakt, hield ik mezelf voor. Dit was voor haar natuurlijk verre van gemakkelijk.
‘Je moet het de politie vertellen,’ zei ik voorzichtig. ‘Ik kan Terry Connors bellen en…’
‘Nee!’
‘Sophie, je hebt geen keus. Dat weet je net zo goed als ik.’
Ik had eigenlijk verwacht dat ze nog wel met een weerwoord zou komen, maar ze liet het daarbij en staarde zwijgend naar de flakkerende vlammen in de kachel.
‘Ik zal het de politie vertellen, maar onder één voorwaarde. Ik heb je gebeld met een vraag. Daar is niets aan veranderd.’
Met alles wat er ondertussen was gebeurd, was ik bijna vergeten dat ze me inderdaad had gevraagd hiernaartoe te komen. ‘En hoe luidt die vraag?’
Ze richtte haar gezicht naar me op. Door de vlammen van het vuur was haar gelaat half in schaduwen gehuld, zodat het net leek alsof er tijgerstrepen over haar wangen liepen.
‘Ik wil dat je me helpt met het vinden van die graven.’