8
Ik was net uit de douche gestapt toen de deurbel ging. Ik vloekte, griste mijn ochtendjas van het haakje en pakte een handdoek om mijn haar mee af te drogen. Op weg naar de voordeur wierp ik een vluchtige blik op de klok in de keuken en vroeg me ondertussen af wie er in hemelsnaam op zondagochtend om negen uur voor de deur zou staan.
Ik keek door het spionnetje in de voordeur en verwachtte eigenlijk dat ik twee keurige jongemannen met een evangelische oogopslag in slecht zittende kostuums zou zien, die me de droom van het eeuwige leven wilden aansmeren. Maar achter het dikke glaasje zag ik slechts het vervormde beeld van één gestalte. De man stond met zijn rug naar me toe uit te kijken over straat en het enige wat ik van hem kon zien, was een brede schouderpartij en kort donker haar, dat op zijn kruin al wat dunner werd. Hij was er niet helemaal in geslaagd om het kale plekje ter grootte van een handpalm met een andere pluk te verdoezelen.
Ik deed de deur van het nachtslot. De politie had me nadat ik was neergestoken, geadviseerd een veiligheidsketting aan te brengen, maar daar was ik nog niet aan toegekomen. Hoewel de vrouwelijke dader nog steeds op vrije voeten was, vond ik dat spionnetje eerlijk gezegd al paranoïde genoeg.
Ik besloot het erop te wagen en deed open.
Het eerste wat me opviel, was hoe kil het herfstlicht in de loodgrijze hemel was. De lindebomen aan de overkant hadden het merendeel van hun bladeren al laten vallen en de straat was dan ook bedekt met een fluisterend geel tapijt. Hoewel het een koude, klamme ochtend was, droeg de bezoeker alleen een pak, geen overjas. Hij draaide zich om en glimlachte flauwtjes toen hij mijn ochtendjas zag.
‘Dag, David. Ik kom toch niet ongelegen?’
Naderhand viel het me pas op dat het zo volkomen natuurlijk had aangevoeld. Alsof we elkaar een paar weken tevoren nog hadden gezien, in plaats van de acht jaar die het in werkelijkheid waren.
Terry Connors was geen spat veranderd. Ja, hij was ouder geworden, zijn haargrens was wat teruggeweken en zijn gezicht vertoonde de vermoeide bleekheid van te lange dagen op een rokerig kantoor. Er zat een waaier van kraaienpootjes bij zijn ooghoeken en hoewel zijn gezicht wat verweerd was en de vierkante kaaklijn iets voller was dan ik me herinnerde, zag hij er nog steeds goed uit. En het onbeschaamde, arrogante dat daar onlosmakelijk bij hoorde, was ook niet verdwenen. Hij keek nog steeds zowel letterlijk als figuurlijk op je neer en hoewel hij op de onderste trede stond, bevonden zijn troebele ogen zich op dezelfde hoogte als de mijne. Ik zag hoe hij mij ook opnam, ongetwijfeld ook speurend naar veranderingen. Ik vroeg me af hoezeer ik na al die tijd zelf veranderd was.
Pas op dat moment kwam de schok hem weer te zien echt aan. Ik had geen idee wat ik moest zeggen.
Hij keek nog even snel naar de straat achter hem, alsof hij dacht dat ons verleden daar ergens te vinden was. Het viel me op dat hij geen linkeroorlelletje meer had; het leek net alsof iemand dat er keurig had afgeknipt met een schaar. Hoe zou dat zijn gebeurd? Maar zelf had ik ook wel wat littekens die ik de vorige keer dat we elkaar zagen nog niet had gehad.
‘Sorry dat ik zo zonder enige waarschuwing opeens bij je op de stoep sta, maar ik wilde liever niet dat je het straks op het nieuws zou horen.’ Hij had zich weer naar me omgedraaid en keek me met zo’n professionele politieblik, zonder te knipperen, ongegeneerd aan. ‘Jerome Monk is ontsnapt.’
Dat was een naam die ik al jaren niet meer had gehoord. Ik zweeg en liet alle herinneringen over me heen komen. Ik zag het troosteloze landschap in Dartmoor weer voor me en herinnerde me de geur van het veen. Na een tijdje zette ik uiteindelijk toch maar een stapje achteruit en hield de deur voor hem open. ‘Kom maar even binnen dan.’
Terry wachtte in de woonkamer terwijl ik me ging aankleden. Ik nam er rustig de tijd voor, maar toen ik in mijn slaapkamer stond, merkte ik dat mijn ademhaling veel te snel was. En ik had mijn vuisten gebald. Kalm aan. Luister eerst nou maar naar wat hij te zeggen heeft. Ik trok werktuiglijk wat kleren aan, maar had moeite om de knoopjes van mijn overhemd dicht te krijgen. Toen ik besefte dat dat alleen maar kwam omdat ik het moment dat ik hem echt te woord moest staan voor me uit wilde schuiven, liep ik terug naar de woonkamer.
Hij stond met zijn rug naar me toe voor de boekenkast, zijn hoofd gekanteld zodat hij de ruggen kon lezen. Zonder zich om te draaien, zei hij: ‘Je woont hier leuk, zeg. In je eentje?’
‘Ja.’
Hij trok een boek uit de kast en las de titel voor. ‘Dodenakker. Niet echt lichte kost.’
‘Ik heb weinig tijd voor lichte kost.’ Ik probeerde mijn ergernis weg te slikken. Zelfs toen we nog bevriend waren geweest, had Terry al de neiging me op de zenuwen te werken. Dat was echter ook een van de redenen waarom hij zo’n goede politieman was. ‘Wil je een kop thee, koffie?’
‘Als het geen cafeïnevrije is, het liefst koffie. Zwart met twee suiker.’ Hij zette het boek terug en volgde me naar de keuken, waar hij in de deuropening bleef staan, terwijl ik het koffiepotje met water vulde. ‘Je lijkt niet echt aangedaan door het nieuws over Monk.’
‘Moet dat dan?’
‘Wil je niet weten wat er is gebeurd?’
‘Ach, dat kan ook wel wachten tot de koffie klaar is.’ Ik voelde zijn ogen op me rusten toen ik het potje op het vuur zette. ‘Hoe gaat het met Deborah?’
‘Die bloeit na de scheiding helemaal op.’
‘O, wat spijtig.’
‘Dat hoef je niet te zeggen, hoor. Zij heeft er trouwens helemaal geen spijt van. En de kinderen waren gelukkig oud genoeg om zelf te kunnen bepalen bij wie ze wilden wonen.’ Hij glimlachte, maar alleen met zijn mondhoeken. ‘Ik zie ze om het weekend.’
Ik wist even niet zo goed wat ik daarop moest zeggen. ‘Woon je nog in Exeter?’
‘Ja, ik zit nog steeds op het hoofdkantoor.’
‘En ben je al hoofdinspecteur?’
‘Nee. Nog steeds inspecteur.’
Hij zei het op zo’n manier dat het net leek alsof hij hoopte dat ik daar een opmerking over zou maken. ‘De koffie is zo klaar,’ zei ik. ‘We kunnen net zo goed even gaan zitten.’
Ik had een grote woonkeuken en hoewel je in de woonkamer veel lekkerder zat, wilde ik Terry daar liever niet hebben. Het was al raar genoeg hem überhaupt bij me thuis te hebben.
Hij ging tegenover me zitten. Ik was vergeten hoe groot hij was en het viel me op dat hij ondanks de overduidelijke tekenen van de oprukkende ouderdom, zo te zien fit en in goede conditie was.
Hij vindt het vast vreselijk dat hij kaal begint te worden.
De stilte tussen ons werd steeds pijnlijker. Bovendien wist ik wat hij zou gaan zeggen.
‘Er is een hoop gebeurd, hè.’ Hij keek me met een ondoorgrondelijke blik aan. ‘Ik wilde je natuurlijk bellen… na wat er met Kara en Alice was gebeurd.’
Ik knikte alleen maar. Op dezelfde manier als je je schrap zet voor een klap, had ik me voorbereid op deze onvermijdelijke condoleancebetuiging. Zelfs na al die jaren leken de woorden nog niet te kloppen, alsof de dood van mijn vrouw en dochtertje in strijd was met de een of andere universele wet.
Ik hoopte dat hij het bij die plichtpleging zou laten, maar helaas.
‘Ik wilde je nog een briefje schrijven, maar je weet hoe dat gaat. En toen hoorde ik later dat je was verhuisd en huisarts was geworden in een of ander gat in Norfolk. Dus tja, toen heb ik het maar gewoon zo gelaten, omdat het toch niet zoveel zin meer had.’
Dat was ik wel met hem eens. Bovendien had ik toen met niemand van vroeger meer contact willen hebben. Vooral niet met Terry.
‘Maar het is hoe dan ook fijn te zien dat je weer volop meedoet,’ ging hij verder toen ik bleef zwijgen. ‘Ik hoorde via via dat je heel aardig bezig bent. Je werkt hier nu toch weer aan de forensische faculteit?’
‘Voorlopig ja.’ Ik wilde het daar helemaal niet over hebben. En zeker niet met hem. ‘Wanneer is Monk ontsnapt?’
‘Gisteravond. Ik denk dat het zo op het twaalf-uurjournaal zal zijn. Die klotemedia zullen hier wel van smullen.’ Zijn gezichtsuitdrukking was al even zuur als zijn toon. Terry had altijd al een hekel gehad aan de pers en dat was duidelijk niet veranderd. ‘Wat is er precies gebeurd?’
‘Hij kreeg een hartaanval.’ Terry grinnikte, maar niet omdat hij het echt grappig vond. ‘Je zou niet zeggen dat zo’n klootzak een hart heeft… Het is hem blijkbaar gelukt de artsen in Belmarsh ervan te overtuigen dat hij naar een burgerziekenhuis moest worden overgebracht. Onderweg heeft hij zich van zijn boeien weten te ontdoen, de bewakers en de ambulancebestuurder verrot geslagen en de benen genomen.’
‘Dus hij heeft de boel bedonderd?’
Terry haalde zijn schouders op. ‘Dat weten ze nog niet. Hij vertoonde alle symptomen. Een torenhoge bloeddruk, onregelmatige hartslag, de hele rataplan. Dus of hij heeft dat op de een of andere manier gesimuleerd, of het was echt zo en wist desondanks te ontsnappen.’
Normaliter zou ik hebben gezegd dat beide onmogelijk waren. Een extra beveiligde inrichting als Belmarsh zou over een goed uitgeruste ziekenboeg beschikken, inclusief bloeddrukmeters en ecg-monitors. Een gevangene met zulke ernstige hartklachten dat het als een noodgeval werd beschouwd, zou gewoonweg niet vluchtgevaarlijk kúnnen zijn, want alleen al een uitbraakpoging doen zou neerkomen op zelfmoord. Alleen hadden we het nu helaas niet over een normaal iemand.
We hadden het over Jerome Monk.
De koffie begon te pruttelen. Ik was blij dat ik iets te doen had en stond dus ook meteen op en schonk de kokendhete vloeistof in twee mokken. ‘Ik dacht trouwens dat Monk in Dartmoor zat, niet in Belmarsh.’
‘Dat klopt, maar op een zeker moment hebben een paar tere zieltjes besloten dat Dartmoor “inhumaan” was en toen is het dus een paar jaar geleden van een categorie A een categorie C geworden. Hij is toen naar een andere extra beveiligde inrichting overgeplaatst, tot Belmarsh hem uiteindelijk in zijn maag gesplitst kreeg. Afgaande op wat ik heb gehoord, had dat lossere regime alleen geen al te beste invloed op Monk. Hij heeft een paar maanden geleden een andere gevangene doodgeslagen en de twee gevangenbewaarders die ingrepen, zijn door zijn toedoen ook in het ziekenhuis beland.’ Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Maar ik ben eerlijk gezegd verbaasd dat je dat niet hebt gehoord.’
Het had een onschuldige opmerking kunnen zijn, maar ergens vertrouwde ik het niet helemaal. Ik had eerder dit jaar een tijdje in Amerika gezeten en daarvóór had ik moeten herstellen van een messteek in mijn maag, dus ik had het nieuws niet echt op de voet gevolgd. Ik wist natuurlijk niet of Terry daarvan op de hoogte was, maar iets zei me dat dat wel het geval was.
En het was typisch Terry om me gewoon te jennen en een beetje te vissen.
Ik hield mijn gezicht in de plooi en schepte wat suiker in een van de mokken. ‘En waarom kom je me dit nu dan precies vertellen?’
Terry pakte de mok aan zonder me te bedanken. ‘Gewoon als voorzorgsmaatregel. We waarschuwen iedereen tegen wie Monk eventueel wrok zou koesteren.’
‘En jij denkt dat dat voor mij geldt? Het lijkt me sterk dat hij zich überhaupt nog zou herinneren wie ik ben.’
‘Laten we hopen dat je gelijk hebt. Maar ik doe liever geen voorspellingen over wat Monk nu precies van plan is. Je weet net zo goed als ik waartoe hij in staat is.’
Ja, dat kon ik onmogelijk tegenspreken. Ik had een van zijn slachtoffers onderzocht en had met eigen ogen gezien wat Monk een tienermeisje had aangedaan. Toch kon ik me niet voorstellen dat ik werkelijk gevaar liep.
‘We hebben het over iets wat acht jaar geleden is gebeurd,’ zei ik. ‘En ik heb niets met Monks veroordeling te maken gehad, ik was alleen betrokken bij die zoekactie daarna. Denk je nou werkelijk dat hem dat iets kan schelen?’
‘Je maakte wel deel uit van het politieteam en voor Monk is dat denk ik één pot nat. En vergevingsgezind is hij ook niet bepaald. Bovendien was je er aan het einde wel bij, toen het zeg maar uit de klauwen liep. Dat ben je toch niet vergeten?’
Nee, dat was ik niet, maar om nou te zeggen dat ik er daarna veel aan had gedacht… ‘Nou, oké, bedankt. Ik zal je waarschuwing in gedachten houden.’
‘Doe dat.’ Hij nam voorzichtig een slokje van zijn koffie. ‘Heb je trouwens nog contact met een van de anderen?’
Ook dit leek weer een onschuldig vraagje, maar ik kende Terry goed genoeg om te weten dat het dat allesbehalve was. ‘Nee.’
‘O nee? Ik had gedacht dat je Wainwright nog wel eens bij een ander onderzoek zou zijn tegengekomen.’
‘Nee, niet meer na die keer met Monk.’
‘Ach ja, hij is ook al een tijdje met pensioen.’ Terry blies even op zijn koffie, zodat die zou afkoelen. ‘En Sophie Keller? Heb je haar nog wel eens gezien?’
‘Nee. Waarom zou ik?’
‘O, zomaar.’
Ik had er nu zo langzamerhand schoon genoeg van. ‘Waarom vertel je me niet gewoon de werkelijke reden van je komst?’
Zijn gezicht was rood aangelopen en ik merkte dat dat bij mij ook het geval was, omdat alle opgekropte woede van vroeger weer oplaaide. Goh, dat heeft niet echt lang geduurd, hè.
‘Dat heb ik toch al gezegd, gewoon als voorzorgsmaatregel. We brengen iedereen die…’
‘Ik ben niet van gisteren, Terry. Dan had je ook wel even kunnen bellen, of het door iemand anders kunnen laten doen. Waarom ben je helemaal naar Londen gekomen om me dit zelf te vertellen?’
Hij deed geen enkele poging meer om aardig over te komen en zat me weer met zijn kille professionele politieblik aan te kijken. ‘Ik had nog wat andere zaken die ik hier moest afhandelen en ik dacht: ach, ik kan net zo goed even bij hem langsgaan om hem het nieuws zelf te vertellen. Omwille van vroeger. Maar dat had ik dus beter niet kunnen doen.’
Ik was niet van plan me zo gemakkelijk af te laten schepen. ‘Als Monk het echt op iemand van toen heeft gemunt, lijkt het me sterk dat ik dat ben. Toch?’
Terry’s blik werd nog grimmiger. ‘Ik kwam je gewoon waarschuwen, oké. Nou, je bent nu dus een gewaarschuwd mens.’ Zijn stoelpoten schraapten over de vloer toen hij opstond. ‘Dank je wel voor de koffie. Ik kom er zelf wel uit, hoor.’
Hij beende naar de hal, maar blijkbaar schoot hem nog iets te binnen. Hij bleef staan en draaide zich naar me om. Ik zag dat zijn mond een verbeten streepje was en hij had een ziedende blik op zijn gezicht.
‘Ik dacht dat je misschien was veranderd. Maar ik had beter moeten weten.’
En dat gezegd hebbend, liep hij zonder me verder nog een blik waardig te keuren de deur uit. Ik bleef aan tafel zitten. Het verleden voelde even zo benauwend dichtbij, dat het bijna leek alsof ik er zo in had kunnen stappen. Kun jij Alice straks van school halen?
Mijn huis voelde op de een of andere manier zelfs anders aan, niet meer als mijn plek. Toch trilden mijn handen niet toen ik de twee mokken oppakte. Ik had mijn eigen koffie niet eens aangeraakt, maar ik had er geen trek meer in. Ik schonk de mokken leeg in de gootsteen en keek naar de koffiedrab die wegspoelde. Ik wist nog steeds niet waarom Terry nou precies hiernaartoe was gekomen, maar er was één ding dat in al die jaren niet was veranderd.
Terry loog nog steeds.