“We moeten aan meer geld zien te komen!” riep mijn broer wanhopig uit voor misschien wel de honderdste keer. Het was de eerste dag van de zomervakantie. We zaten in de zadelkamer plannen te maken voor de toekomst. Nick ijsbeerde diep in gedachten heen en weer en leek veel ouder dan veertien jaar.
Katie, mijn kleine zusje was een poster van een Anglo-Arabier aan het ophangen en strooide punaises in het rond. Ik hing in een oude stoel, waar de veren uitstaken en knuffelde onze twee jonge poesjes en deed mijn best om vrolijk te blijven. Dat viel niet mee, want de regen viel met bakken uit de hemel en alles zag er somber en triest uit. We hadden de pony’s op stal laten staan. Ze kauwden op hun hooi en keken verveeld om zich heen. “Ja, maar hoe?’ antwoordde ik, terwijl ik probeerde om niet te snauwen. Ondertussen deed ik een poging om het zwart-witte poesje tegen te houden dat bezig was om in mijn nek te klimmen. “Hoe moeten we nu aan meer geld komen, terwijl we geen cent meer hebben? We kunnen niet eens nieuwe folders laten maken!” “Dat weet ik ook wel. Dat hoef je me echt niet te vertellen, hoor,’ sputterde Nick. Hij wreef met zijn hand door zijn zwarte haar en zag er teleurgesteld uit. “Maar er moet toch een manier zijn om dit op te lossen - we kunnen nu niet opgeven - niet nu we al zo ver zijn.” We waren sinds een paar maanden bezig met ons ‘Rusthuis voor paarden en pony’s.’
Toen we onze eerste pony langer dan een jaar geleden van een vreselijk lot hadden kunnen redden, verhuisden we naar De Zwarte Hoeve en het lukte ons om nog een pony te helpen. Maar we hadden nog steeds een schuld bij de boer en de dierenarts.
“Ik weet het!” gilde Katie ineens, terwijl ze met glinsterende ogen van de houten stoel sprong, waar ze op had gestaan.
“Laten we een circusvoorstelling geven in de wei. We kunnen de pony’s kunstjes leren en dan iedereen uitnodigen om te komen kijken.”
“Ach, word toch eens volwassen, Katie,” snauwde Nick. “We hebben goeie ideeën nodig, geen stomme.” Katie was negen jaar, leek op een donkerharig elfje en haar mond stond niet stil! Ik was twaalf, pony gek en vastbesloten om ooit nog eens een beroemde springruiter te worden, die haar land zou vertegenwoordigen op grote wedstrijden.
“Wat vinden jullie van een rommelmarkt of zo?” stelde ik voor om ook iets in te brengen. “We moeten toch iets doen?”
“Ach Melanie, kom op, dat levert toch nooit genoeg op om hooi voor de winter te kopen. En er ligt nog een rekening van de dierenarts voor Sophie. En wat als we nog een zieke pony krijgen? Wat moeten we dan?” Sophie was een kleine Welsh Mountain pony met een chocoladebruine vacht en drie witte sokjes, die we in de paasvakantie gered hadden.
We vonden haar bang en in elkaar gekropen in een schapenhok op een paardenmarkt in de buurt. Ze had een marktnummer op haar achterhand en we zagen meteen dat ze onder haar lange vacht veel te mager was. Ze keek alsof ze de moed had opgegeven.
Toen Nick haar tanden onderzocht, zagen we dat ze nog geen jaar oud was. We huiverden allemaal toen we de diepe bloederige wond boven haar spronggewricht ontdekten. Zo te zien was daar nooit een dierenarts bij geweest. Katie begon te huilen en Sarah, onze stiefmoeder, ging op hoge poten op zoek naar iemand bij wie ze een klacht in kon dienen.
Sophie keek ons met wijd opengesperde ogen aan. We hadden geen geld en geen vervoer, maar deden toch een bod op haar. Zo konden we haar in ieder geval redden van de slager en van een waarschijnlijk vreselijke reis naar het vasteland.
“Nou, wat denk je?” zei Nick, waardoor ik met een klap weer in de werkelijkheid was. Hij leunde tegen de zadel-bokken en zag er tegelijkertijd opgewonden en terneergeslagen uit.
“Wat?” vroeg ik. “Waar heb je het over?’ “Heb je helemaal niet gehoord waar we het over hadden, Melanie? Een demonstratie - wat vind je ervan om een show te geven in de grote wei? We zouden behendigheidswedstrijden kunnen houden, en springen. En misschien rondritjes voor de kleintjes, van alles en nog v/at! We kunnen toegangsgeld vragen en drankjes verkopen en een loterij houden. Nou, wat vind je ervan?” “En dan houden we een modeshow!” gilde een op en neer springende Katie. “En een vossenjacht. En dan rijd ik op Sparky en win alle pri|zen.
“Ja, maar hoe komen we dan aan geld voor prijzen en waar halen we hindernissen vandaan?” vroeg ik. “We kunnen een sponsor zoeken,” zei Nick op een dwingende manier die geen tegenspraak duldde. “Nou, misschien is het wel wat,” zei ik aarzelend, terwijl ik het een steeds beter idee vond. “Ik verwacht dat de mensen van de ponyclub en de maneges in de buurt wel zullen komen.”
“We kunnen het vrij snel voor elkaar hebben,” zei Nick. Je hoorde zijn hersens bijna kraken. “Wat denk je ervan om die show over twee weken te houden?”
“Maar wat doen we met Sarah, we zullen het haar toch eerst moeten vragen?” vroeg ik voordat ik ook uit mijn bol ging van dit fantastische idee.”
Sarah was onze stiefmoeder en ze zorgde helemaal alleen voor ons sinds onze vader twee jaar geleden gestorven was aan een hartaanval.
Onze echte moeder woonde op het vasteland met haar nieuwe man, die we nog nóóit hadden gezien. We hoorden alleen iets van haar op verjaardagen en met Kerstmis, wanneer ze dure en volkomen overbodige cadeaus stuurde.
Ze had ons nooit gewild - ze had het veel te druk met zichzelf om kinderen te hebben. Ze was hartstikke opgelucht toen Sarah ermee instemde om voor ons te blijven zorgen. Sarah was net een grote zus en was het bijna altijd met onze plannen eens. Het was haar idee om naar De Zwarte Hoeve te verhuizen en een rusthuis voor pony’s en paarden te beginnen.
“Nou, waar wachten we dan op?” zei Nick, met een grijns van oor tot oor.
We renden dwars door de wei naar de achterdeur. We popelden om ons plan aan Sarah te vertellen. Toen we de keuken instormden, kwam Goldie, onze goudkleurige Labrador net uit de gang gerend. Sarah kwam vlak achter hem aan.
Ik wilde net beginnen met vertellen, toen Sarah me in de rede viel, met een stem die me zei dat er iets mis was. We waren meteen stil en vroegen ons af wat er aan de hand was.
“Ik weet niet of dit echt is of een geintje,” zei ze. “Maar ik was net aan de telefoon, toen iemand dit door de brievenbus schoof.” Ze gaf een stukje papier aan Nick en Katie en ik leunde over zijn schouder om te kijken wat erop stond. Mijn ogen vielen bijna uit hun kassen, toen ik het las. Katie hield haar adem in en Nick zei een lelijk woord.
Het was een frommelig papiertje uit een blocnote met een kinderlijk handschrift: grote, ronde letters en heel veel taalfouten, ongeveer zoals Katie schreef. Maar wat erop stond, verbaasde ons allemaal:
Asjebleif help me. Er is een ponnie in groote noot en ze gaat doot als je niet hellept. Kom asjebleif om 7 uur vanafond op het kerkhof.
Er stond geen naam onder, zelfs geen initialen.
“Als dit een geintje is, dan heeft de afzender een raar
gevoel voor humor,” zei Nick.
Ik pakte het papiertje om het beter te kunnen bekijken. “Het is vast een ontvoering,” riep Katie opgewonden uit. “We moeten de politie waarschuwen!” Haar grote bruine ogen keken angstig in het rond.
“Misschien is het waar,” zei ik. “Maar waarom komen ze ons dan niet halen of waarom bellen ze de dierenbescherming niet? Dit is toch niet logisch.” “Ik vind het ook allemaal nogal verdacht,” zei Sarah. Ze draaide zich om, om ons aan te kijken. Haar lange rode haar was samengebonden tot een paardenstaart, waardoor ze er nog veel jonger uitzag. Ze had haar leesbril nog op. Haar kleine sproetenneus wipte op, zoals altijd als ze ernstig was - en dat gebeurde niet vaak. “Het is een grap,” stelde Nick vast, terwijl hij zijn kin afdroogde die Goldie net helemaal afgelikt had. “Maar ais dat niet zo is?” antwoordde ik. “Natuurlijk moeten we het onderzoeken,” zei Sarah, meer tegen zichzelf dan tegen ons. “We zouden een waardeloos tehuis zijn als we dat niet deden.” “Da’s waar,” antwoordde Nick en ik knikte. “Maar laten we het er voorlopig nog maar met niemand over hebben. Het heeft helemaal geen zin om de dierenarts of de dierenbescherming te bellen, voordat we iets zeker weten.”
“Maar als…,” begon Sarah.
“Wat?” riepen we allemaal tegelijk.
“Wat, als degene die dit briefje stuurde, bang is of door iemand bedreigd wordt? Wat, als hij of zij zich niet bekend kan of wil maken?”
“Nou, waarom zou hij ons dan niet vertellen waar de pony is,” antwoordde Nick. “Als je het mij vraagt, is het toch een misselijk grapje.”
“Dat weet je helemaal niet zeker,” zei ik kattig. Ik was kwaad, omdat hij er zo makkelijk over dacht.
Sarah staarde in gedachten voor zich uit. Katies gezicht werd gewassen door Goldie, die eindelijk aandacht kreeg van iemand. Plotseling werd er keihard op de voordeur gebonkt. Wij schrokken ons allemaal wild.
“Daar zijn ze, daar zijn ze!” gilde Katie, met een spierwit gezicht.
Nick zag er geschrokken uit en ik kon me ineens niet meer bewegen.
Er werd weer gebonkt. Harder en nog ongeduldiger. Het huis leek ineens akelig stil! Het enige wat we hoorden was onze ademhaling. Het leek wel minuten te duren voordat
Sarah naar de voordeur ging.
“Joehoe!” riep iemand door de brievenbus.
“Is er iemand thuis?”
Het was mevrouw Parker. Door alle toestanden waren we de pony van haar dochter helemaal vergeten. Ik schoot achter Sarah aan en zag een auto met een trailer op de oprit staan. Ze kwamen de pony brengen. Die zou een paar weken bij ons in de wei komen. Dat leverde weer wat extra geld op.
Bovendien hadden we toch meer dan genoeg gras. Een half uur later was Fenella, een palomino van 1,32m, al druk vriendschap aan het sluiten met Sparky en Blue. Ze hinnikte daarbij als een jong veulentje. De rest van de middag vloog om. We hadden geen tijd meer om aan het geheimzinnige briefje te denken. Behalve Katie, die deed alsof het een heel spannend avontuur was. Ik schudde een lekker dik pak stro in de lege stal en zette een emmer water klaar. Nick ging met Sarah brokken halen. De plannen voor onze voorstelling waren we tijdelijk vergeten.
Nadat we de pony’s verzorgd hadden en we de patat die Sarah had meegenomen hadden verslonden, was het tijd om te gaan. Kwart voor zeven. We kropen allemaal in de oude Volvo en reden in de richting van de kerk. Goldie mocht mee om ons te steunen. Nick zat voorin naast Sarah, die zachtjes vloekend met de versnellingspook worstelde. Katie zat de hele tijd naar haar dikke vinger te kijken waar Fenella in had gebeten. Ik telde de minuten die op mijn horloge voorbij kropen. We hadden een halster en een halstertouw achter in de kofferbak gegooid, voor het geval we dat nodig zouden hebben.
De regen was minder aan het worden en de zon prikte zo nu en dan door de dikke wolken. Sarah zette de ruitenwissers uit en draaide de Dorpsstraat in, met aan de rechterkant de kerk.
Sarah parkeerde de auto op de weg onder een paar beukenbomen en zette de motor uit. Er was niemand te zien. Twee minuten voor zeven……..
“Wat nu?” vroeg Nick, die er nog steeds van overtuigd was dat het een grap was.
“Laten we naar de begraafplaats gaan aan de achterkant,” stelde Sarah voor, terwijl ze de deur opendeed. “Op het briefje stond immers ‘kerkhof’? Of niet soms? We lieten Goldie in de auto zitten en schuifelden achter elkaar aan door een gammel hekje dat uit zijn scharnieren hing. Een paar schapen graasden tussen de grafstenen en twee keken op toen we hen naderden. Eén minuut over zeven…… Nog steeds niemand te zien. Katie hield Sarahs hand vast en we stonden daar maar zo’n beetje, niet goed wetend wat we konden verwachten. Het enige geluid dat je hoorde was dat van de druppels die van de bomen vielen en af en toe het geblaat van een schaap. Ik had het gevoel dat er van alle kanten ogen naar ons keken.
Nick besloot om eens rond te gaan kijken. Misschien had iemand hier wel een ander briefje neergelegd. Sarah sloeg haar arm om Katie heen en wij bleven wachten. Kwart over zeven…..Nick kwam weer achter de kerk vandaan.
“Niks,” riep hij, terwijl hij naar ons toeliep. “We zijn er mooi ingetrapt.” We bleven wachten tot acht uur. De kerk ging er steeds minder eng uitzien. We liepen een beetje rond over het kerkhof en lazen de namen op de grafstenen. Katie knuffelde een schaap. “Oké, terug naar de auto,” brulde Sarah, die vond dat we er lang genoeg geweest waren.
“Jippie,” brulde Katie terug en rende het pad af. We klommen weer in de auto waarin Goldie geduldig op de achterbank had zitten wachten. Ik keek nog een keer achterom voor we weer richting huis gingen. “Ik wist het wel,” zei Nick met zijn ‘Ik heb gelijk- stemmetje’.” “Als ik degene die ons dit kunstje geflikt heeft, ooit te pakken krijg…”
“Nou, dat was dan dat,” zei Sarah. “Laten we het allemaal maar gauw vergeten.”
Het was een prachtige zomeravond. Alles zag er opgefrist en levendig uit. Een enorme regenboog stond boven de heuvels, heel helder en met prachtige kleuren. Ik voelde me een beetje verdrietig omdat we pony niet hadden gevonden.
Opeens, zomaar uit het niets, als in een droom, galoppeerde er ineens een paard naast ons. Het liep in de wei naast de smalle weg waar we op reden en probeerde de auto bij te houden. Er was alleen een stenen muurtje tussen ons in.
“Kijk nou eens!” riep Nick opgewonden en we staken allemaal onze nek uit om het beter te kunnen zien. “Stoppen. Stop nou even,” riepen we tegen Sarah die half in de berm reed, omdat ze ook naar het paard keek. “Ik vraag me af van wie die is,” zei ze. Ze reed een parkeerplaats op en zette de motor af. “Ik heb hem nog nooit gezien,” zei ik, terwijl ik naar het bruin met witte lichaam keek dat als een superrenpaard voorbij vloog. Het was een bonte pony. Stokmaat ongeveer 1,42m. Zo te zien voor een deel volbloed - maar wat het andere deel was, kon ik niet ontdekken. Het dier rende naar het midden van de wei en draaide en wervelde rond. Hij snoof en snurkte en bekeek ons argwanend.
“Hij is vast ergens van geschrokken,” mompelde Sarah. “Misschien is hij hier net ergens aangekomen….” “Hij ziet er nog niet zo oud uit,” voegde Nick toe. “Ik schat hem op vier of vijf jaar,” zei ik. Plotseling steigerde hij en sloeg met de voorbenen in de lucht. Hij kwam weer neer op vier benen en schoot als een pijl door de wei. Zijn lange staart wapperde als een vlag achter hem aan en hij hinnikte naar een ander paard dat in de wei naast hem opdook.
“Verdorie, hij gaat springen!” riep Nick in paniek. Het paard rende in de richting van het stenen muurtje, dat hem scheidde van het andere paard. “Oh nee,” zei Sarah. “Dat overleeft hij niet!’ De muur was minstens anderhalve meter hoog en de kleinste vergissing zou een enorme smak betekenen. Sarah sloeg haar hand voor haar mond. Ik wilde mijn ogen dichtdoen, maar om de een of andere reden lukte dat niet. Zijn sterke achterbenen bogen zich en ik zag hem al zijn kracht verzamelen. Hij boog zijn spronggewrichten heel sterk en zette alles op alles. Eén, twee, drie en toen schoot hij zichzelf als het ware de lucht in. Een ogenblik dacht ik dat hij het niet zou halen. Maar toen strekte hij zijn voorbenen en maakte zijn rug lang. Hij landde met een perfecte boog en galoppeerde weg alsof er niets gebeurd was.
Nick floot zachtjes. Ik slaakte een zucht van verlichting en haaide mijn in elkaar gestrengelde handen uit de knoop. Mijn hart klopte nog in mijn keel. We stonden daar heel stil bij elkaar en konden allemaal niet geloven wat we net hadden gezien. Een donkere figuur kwam uit een nabijgelegen huis en liep door de wei naar de bonte. Hij deed hem een halster om en boog zich voorover om zijn benen te bekijken. Hij moest die sprong ook gezien hebben.
“Kom op, jongens. De voorstelling is afgelopen,” zei Sarah en ze duwde ons weer in de auto. “Melanie is helemaal van de wereld,” pestte Nick. Hij grijnsde naar me en wist precies wat ik dacht.
“Jammer zussie, had jij maar zo’n prachtig springpaard, hè?’ zei hij, met een knipoog, terwijl hij mij aanstootte. “Nick, laat haar met rust,” zei Sarah. “Kom op, we gaan naar huis, voordat de buren denken dat we verhuisd zijn.”
Toen ik die avond in mijn bed kroop, zat mijn hoofd vol met bonte paarden en mooi gekleurde hindernissen. Maar ‘s nachts om drie uur werd ik wakker. Ik dacht aan een kleine pony, die op zijn zij lag en heel veel moeite moest doen om niet te stikken.
En aan een vage figuur die me met grote bange ogen aankeek en me probeerde iets te vertellen - iets belangrijks en die me dan meenam in het donker. Het was een vreselijke nachtmerrie.
Ik draaide me op mijn andere zij en schudde mijn kussen op en probeerde die nare gedachten te verjagen. Maar ik had het akelige voorgevoel dat we nog meer zouden horen van degene die dat briefje gestuurd had en dat het geen grap was zoals Nick beweerde.