De val uit dimensie-Z

Robert Kincaid

Er bestaan oude luchtstromingen die ik nog steeds niet kan doorgronden, boewei ik, schijnbaar al een eeuwigheid lang, meerijd op de kromming van hun rug. Ik beweeg me in dimensie-Z; de wereld beweegt ergens in een ander gedeelte van het geheel der dingen, evenwijdig aan mij. Alsof ik, met mijn handen in mijn zakken en licht voorovergebogen, door een etalageruit van een warenhuis mijn blik binnenwaarts richt. In dimensie-Z doen zich vreemde ogenblikken voor. Komend door een lange, regenachtige bocht in New Mexico, ten westen van Magdalena, gaat de weg over in een voetpad en vervolgens in een wildspoor. Een zwieper met mijn ruitenwissers en het spoor wordt een nog nooit betreden plek in een woud. Opnieuw de ruitenwissers, en nog iets verder terug in de tijd. Grote ijsmassa's ditmaal. Ik stap door kort gras, in bont gehuld, met warrig haar en een speer in de hand, mager en hard als het ijs zelf, een en al spieren en onverbiddelijke sluwheid. Het ijs voorbij, nog verder terug langs de tijdmaat: diep zout water waarin ik zwem, met kieuwen en schubben. Verder kan ik niet kijken, alleen zie ik voorbij het plankton het cijfer nul.

Euclides had niet altijd gelijk. Hij ging uit van parallelliteit, geloofde in onveranderlijkheid, tot het einde der dingen, maar een niet-euclidische manier van bestaan, behoort ook tot de mogelijkheden, daar waar de lijnen samenkomen, heel ver weg. Een verdwijnpunt. De illusie van de convergentie.

Toch weet ik dat het meer is dan een illusie. Soms is samengaan, het overvloeien van de ene werkelijkheid in de andere, wel degelijk mogelijk. Een soort zachte verstrengeling. Geen keurige naden geweven in een wereld van precisie, de schietspoel onhoorbaar. Alleen... hmm... ademhaling. Ja, dat geluid maakt het, misschien voelt het ook zo. Ademhaling. Langzaam neig ik naar die andere realiteit, en ernaast en eronder en eromheen, altijd met kracht, altijd met macht, terwijl ik er toch altijd iets van mezelf aan prijsgeef. En de ander voelt dat aan, komt naar voren met zijn eigen vermogens en geeft zichzelf op zijn beurt aan mij.

Ergens in dit ademhalen klinkt muziek, en dan begint die wonderlijke rondedans, met een geheel eigen ritme dat de ijsman met zijn warrige haren en speer intoomt. En langzaam - tollend en draaiend in adagio, immer in adagio - valt de ijsman... van dimensie-Z... en in haar.

Aan het einde van haar zevenenzestigste verjaardag, toen de regen was opgehouden, legde Francesea de bruine envelop in de onderste la van het cilinderbureau. Na Riehards dood had ze besloten de stukken in haar kluis bij de bank te bewaren, maar rond deze dag haalde ze alles altijd een paar dagen naar huis. Het deksel van de notenhouten kist sloot zich over de camera's en het kistje werd op de kastplank in haar slaapkamer gezet.

Eerder die middag had ze een bezoek gebracht aan de Roseinanbrug. Nu liep ze de veranda op, droogde de schommel- bank met een handdoek en ging zitten. Het was koud, maar ze bleef slechts een paar minuten, net als altijd. Vervolgens wandelde ze naar het hek en bleef daar even staan, om zich daarna naar het begin van het pad te begeven. Tweeëntwintig jaar later zag ze hem nog in de namiddag uit zijn pick-up stappen, verdwaald; ze zag Harry naar de grote weg hobbelen, stilstaan, waarna Robert Kincaid op de treeplank ging staan om het pad af te turen.