Ruimte om weer te dansen

Die dinsdagavond in augustus 1965 keek Robert Kincaid Francesca Johnson strak aan. Zij beantwoordde zijn blik. Hoewel ze drie meter van elkaar verwijderd waren, gingen ze volledig in elkaar op, hecht, innig en onlosmakelijk verbonden. De telefoon ging. Ze bleef naar hem kijken en reageerde niet op de eerste bel, noch op de tweede. In de lange stilte na de tweede en voor de derde bel haalde hij een keer diep adem en keek neer op zijn cameratassen. Dat maakte het haar mogelijk zich door de keuken naar de telefoon te begeven, die aan de muur vlak achter zijn stoel hing.

'Johnson... Hallo, Marge. Ja, prima. Donderdagavond?' Ze maakte een berekening: hij had gezegd dat hij hier een week zou blijven, hij was gisteren gekomen en het was nu pas dinsdag. Het besluit om te liegen was gemakkelijk genomen. Ze stond bij de deur naar de veranda, met de hoorn in haar linkerhand. Hij zat binnen handbereik, met zijn rug naar haar toe. Ze stak haar rechterhand uit en legde die op zijn schouder, met de vanzelfsprekendheid waarmee sommige vrouwen zich gedragen tegenover een man om wie ze geven. In nauwelijks vierentwintig uur was zij om Robert Kincaid gaan geven. 'O, Marge, dan heb ik al wat. Ik ga boodschappen doen in Des Moines. Ik maak van de gelegenheid gebruik om allerlei dingen te doen die ik voor me uit had geschoven. Nu Richard en de kinderen weg zijn, snap je wel?'

Haar hand bleef rustig liggen. Ze voelde de spier die van zijn nek over zijn schouder liep, vlak achter zijn sleutelbeen. Ze keek neer op het dikke grijze haar met de keurige scheiding. Ze zag hoe het over zijn kraag viel. Marge babbelde door.

'Ja, Richard heeft net gebeld... Nee, er wordt woensdag, morgen, pas beoordeeld. Richard zei dat ze vrijdag pas laat thuiskomen. Ze willen donderdag nog iets gaan bekijken. Het is een lange rit, vooral in de veewagen... Nee, de football-trai- ning begint pas over een week. Ja, echt, over een week. Tenminste, dat zei Michael.'

Ze voelde zijn lichaamswarmte door het overhemd heen stralen. De warmte deelde zich mee aan haar hand, trok door haar arm en verspreidde zich vandaaruit door haar hele lichaam, zonder dat ze daar moeite voor hoefde te doen, maar ook zonder dat ze er controle over had. Hij bleef roerloos zitten omdat hij geen gerucht wilde maken dat Marges verwondering zou wekken. Francesca begreep dat.

'O ja, dat was iemand die de weg kwam vragen.' Zoals ze al had vermoed was Floyd Clark regelrecht naar huis gegaan en had zijn vrouw verteld over de groene pick-up die hij gisteren in het voorbijgaan op het erf van de Johnsons had zien staan. 'Een fotograaf? Gut, ik zou het niet weten. Daar heb ik niet zo op gelet. Zou best kunnen.' Het liegen ging haar steeds gemakkelijker af.

'Hij zocht de Rosemanbrug... O ja? Neemt hij foto's van die oude bruggen? O, nou, daar is niks tegen. Een hippie?' Francesca begon te giechelen en zag dat Kincaid langzaam zijn hoofd schudde. 'Nou, ik weet niet hoe een hippie er precies uitziet. De man was beleefd. Hij is maar heel even gebleven en toen ging hij weer weg... Ik weet niet of ze in Italië ook hippies hebben. Marge. Ik ben er in geen acht jaar geweest. Bovendien, zoals ik al zei, ik weet niet of ik een hippie als zodanig herken.'

Marge ging verder over vrije liefde, communes en drugs, waarover ze ergens wat had gelezen. 'Marge, ik wilde net in bad stappen toen je belde, dus ik ga gauw voordat het water koud wordt... Oké, ik bel je nog. Daaag.' Met tegenzin nam ze haar hand van zijn schouder, maar ze had

geen goed excuus om hem niet weg te halen. Ze liep naar het aanrecht en zette de radio aan. Weer countrymuziek. Ze zocht tot ze een big band vond. 'Tangerine,' zei hij. 'Wat zegje?'

'Die song heet Tangerine. Hij gaat over een Argentijnse vrouw.' Opnieuw draaide hij eromheen. Als er maar iets werd gezegd, het gaf niet wat. Hij probeerde tijd te winnen en te bevatten wat de zin van dit alles was, terwijl hij ergens in zijn onderbewustzijn achter twee mensen in een keuken in lowa zachtjes een deur hoorde dichtvallen. Ze schonk hem een lieve glimlach. 'Heb je trek? Het eten is klaar, je zegt het maar.'

'Het was een lange, fijne dag. Ik lust best nog een biertje voor het eten. Doe je mee?' Tijd rekken, zoeken naar zijn evenwicht, dat hij met elke seconde die verstreek verder verloor. Ze zei ja. Hij maakte twee biertjes open en zette een flesje aan haar kant van de tafel.

Francesca was tevreden over hoe ze eruitzag en hoe ze zich voelde. Vrouwelijk. Zo voelde ze zich. Licht, warm en vrouwelijk. Ze ging op de keukenstoel zitten en sloeg haar benen over elkaar zodat de zoom van haar rok ver boven haar rechterknie opschoof. Kincaid leunde tegen de koelkast, met zijn armen voor zijn borst gevouwen, een Budweiser in zijn rechterhand. Ze vond het prettig dat haar benen hem waren opgevallen, want dat was zo.

Alles aan haar viel hem op. Eerder die avond had hij nog kunnen weglopen, hij kon nog steeds weglopen. Zijn verstand schreeuwde hem toe: Kap ermee, Kincaid, zet je reis voort. Leg die bruggen vast en ga naar India. Ga onderweg langs bij de dochter van die zijdehandelaar, zij kent alle verrukkelijke, eeuwenoude geheimen. Ga bij zonsopgang in het oerwoud naakt met haar zwemmen in een meertje en luister naar haar kreten terwijl je haar tijdens de avondschemering binnenste- buiten keert. Kap hiermee - de stem siste nu - het gaat met je aan de haal.

Maar de trage tango was al ingezet. Ergens klonk de muziek, hij hoorde een oude accordeon. Ver achter hem, of ver voor hem uit, dat kon hij niet vaststellen. Maar de muziek kwam gestaag dichterbij, en de klanken overstemden zijn argumenten en stuwden al zijn keuzemogelijkheden in de richting van de eenwording. Onafwendbaar, tot hij nergens meer heen kon, behalve naar Francesca Johnson.

'Zullen we dansen? Deze muziek vraagt erom,' zei hij op de ernstige, schuchtere manier die hem eigen was. Meteen liet hij er een waarschuwing op volgen: 'Ik kan het niet echt goed, maar als je graag wilt dansen, breng ik er in een keuken nog wel iets van terecht.'

Jack krabbelde aan de achterdeur; hij wilde naar binnen. Hij kon best buiten blijven.

Francesca bloosde slechts licht. 'Goed. Maar ik dans ook niet zo vaak... niet meer. Als jong meisje in Italië wel, maar tegenwoordig eigenlijk alleen nog maar op oudejaarsavond, en dan nog maar heel eventjes.'

Hij glimlachte en zette zijn flesje op het aanrecht. Zij stond op, en ze liepen naar elkaar toe. 'WON Chicago verzorgt op dinsdag uw dansavond,' zei de sonore bariton. 'Na de reclameboodschappen komen we bij u terug.' Ze schoten allebei in de lach. De telefoon en de reclame. Steeds weer werd de realiteit tussen hen in geschoven. Dat wisten ze zonder het uit te spreken.

Maar hij had haar rechterhand al in zijn linker genomen. Hij leunde ontspannen tegen het aanrecht, met zijn benen bij de enkels gekruist, het rechter over het linker. Zij bleef rustig naast hem staan, tegen de gootsteen, en keek uit het raam bij de tafel, zich bewust van zijn slanke vingers om haar hand. Er was geen zuchtje wind, en het koren groeide. 'O, wacht even.' Met tegenzin maakte ze haar hand uit de zij- ne los om het rechter aanrechtkastje open te maken. Daar pakte ze twee witte kaarsen uit die ze die ochtend in Des Moines. Hij liep erheen, hield de kaarsen een voor een scheef en stak ze aan, terwijl zij de plafondlamp uitknipte. Het was nu donker, op de vlammetjes na die recht omhoogwezen en op deze windstille avond nauwelijks flakkerden. De eenvoudige keuken had nog nooit zo'n mooie aanblik geboden. De muziek werd hervat. Ze boften: het was een langzame versie van Autumn Leaves.

Francesca wist zich met haar figuur niet goed raad. Hij net zomin. Maar hij pakte haar hand en legde een arm om haar middel. Ze bewoog naar hem toe en hun schroom verdween. Om de een of andere reden ging alles vanzelf. Hij sloeg zijn arm verder om haar middel en trok haar dichter tegen zich aan. Ze rook hem nu, schoon, fris en warm. Een goede, eenvoudige geur van een beschaafd man die ergens nog iets primitiefs in zich leek te hebben.

'Lekker parfum,' merkte hij op, terwijl hij hun handen tegen zijn borst, vlak bij zijn schouder, legde. 'Dank je.'

Ze dansten, langzaam, zonder ver van hun plaats te komen. Ze voelde zijn benen tegen de hare; zo nu en dan raakte de buik van de een die van de ander.

Het nummer was afgelopen, maar hij hield haar omvat en neuriede de melodie die net was gespeeld. Zo bleven ze staan tot het volgende nummer begon. Als vanzelfsprekend nam hij de leiding, en ze dansten verder, terwijl sprinkhanen zich beklaagden over de naderende herfst.

Door het dunne katoenen overhemd heen voelde ze zijn schouderspieren. Hij was echt, echter dan alles wat ze tot nu toe had ervaren. Hij boog zich licht naar voren om zijn wang tegen de hare te leggen.

In de uren die ze samen doorbrachten, noemde hij zichzelf eens 'een van de laatste cowboys'. Ze hadden op het gras bij de pomp achter het huis gezeten. Ze begreep hem niet en vroeg hem wat hij bedoelde.

'Een bepaald soort man is uitgestorven,' had hij geantwoord. 'Tenminste, bijna. Alles op de wereld is georganiseerd, veel te georganiseerd voor mij en nog een handjevol anderen. Alles heeft zijn plaats, er is plaats voor alles. Inderdaad, mijn fotouitrusting is ook aardig georganiseerd, dat geef ik toe, maar ik heb het over iets wat veel dieper gaat. Regels, voorschriften, wetten en sociale conventies. Rangen en standen, invloedssferen, lange-termijnplanning en begrotingen. De macht van het bedrijfsleven, vriendjespolitiek. Een wereld van kreukelige pakken met naamkaartjes erop gespeld. Niet alle mensen zijn hetzelfde. Sommigen redden het wel in de wereld die zich aandient. Sommigen, misschien een paar, redden het niet. Je ziet het in computers en robots en wat die voor ons in petto hebben. In de wereld van vroeger waren er dingen voor ons te doen, daar waren we voor bestemd, dingen die niemand anders, laat staan een machine, kon doen. Wij zijn snel ter been, sterk en vlug, agressief en gehard. Wij kregen moed mee. Wij kunnen uitstekend speerwerpen en van man tot man vechten. Uiteindelijk gaan computers en robots de dienst uitmaken. Mensen zullen die apparaten beheren, maar daar is geen moed of kracht voor nodig, noch eigenschappen die daarop lijken. In feite hebben mannen hun nut overleefd. Om de soort in stand te houden heb je alleen nog maar spermabanken nodig, en die zijn er al. De meeste mannen brengen van vrijen niets terecht, zeggen de vrouwen, dus als seks wordt vervangen door wetenschap is dat niet eens zo'n groot verlies. We geven onze vrijheid van handelen op, we organiseren alles, we leggen onszelf in emotioneel opzicht in de watten. Efficiëntie en doelmatigheid en al dat soort intellectuele kunstgrepen. En met het verlies van de vrijheid van handelen verdwijnt de cowboy, evenals de bergleeuw en de grijze wolf. Er is niet veel ruimte meer over voor reizigers. Ik ben een van de laatste cowboys. Mijn werk verschaft me een zekere vrijheid van handelen, voorzover die tegenwoordig nog te vinden is. Dat stemt me niet droevig. Een beetje weemoedig misschien, dat wel. Maar het moet gebeuren, het is de enige manier om te voorkomen dat we onszelf vernietigen. Ik beweer dat de mannelijke hormonen de voornaamste oorzaak zijn van de problemen op deze planeet. Het was één ding om een andere stam of een andere krijger je wil op te leggen, maar het is iets heel anders om te beschikken over raketten. Het is ook iets heel anders om de macht te hebben de natuur te vernietigen op de schaal waarop wij dat tegenwoordig doen. Rachel Carson heeft gelijk. John Muir en Aldo Leopold ook. De vloek van de moderne tijd is de overmacht van mannelijke hormonen daar waar ze langdurig schade kunnen aanrichten. Zelfs als we oorlogen tussen volkeren of de aantasting van de natuur buiten beschouwing laten, dan nog zitten we met de agressiviteit die ons scheidt van elkaar en van de problemen die we moeten aanpakken. Op de een of andere manier moeten we die mannelijke hormonen zien te sublimeren, of in elk geval de baas zien te worden. Het is waarschijnlijk tijd om onze jeugd de rug toe te keren en volwassen te worden. Verrek, ik weet waar ik het over heb. Dat geef ik toe. Ik probeer alleen goede foto's te maken en uit het leven te stappen voordat ik volkomen uit de tijd ben of ernstige schade aanricht.' In de loop van de jaren had ze veel nagedacht over wat hij had gezegd. In grote trekken was ze het ermee eens. En toch was zijn manier van doen in tegenspraak met zijn woorden. Hij bezat een zekere indringende agressiviteit, maar het was alsof hij die in de hand had en naar believen kon oproepen of uitschakelen. En juist dat aspect had haar zowel in verwarring gebracht als aangetrokken - een ongelooflijke intensiteit, maar dan wel een beheerste, gedoseerde, vlijmscherpe intensiteit die was vermengd met warmte, zonder een zweem van kwaadaardigheid.

Op die dinsdagavond waren ze al dansend geleidelijk aan maar onopzettelijk steeds dichter bij elkaar gekomen. Fran- cesca drukte zich tegen zijn tors en ze vroeg zich af of hij haar borsten door dc jurk en zijn overhemd heen kon voelen. Vast wel.

Hij voelde heerlijk aan. Ze wenste dat dit eeuwig kon doorgaan. Nog meer oude liedjes, nog verder dansen, nog langer zijn lijf tegen het hare. Ze was weer vrouw geworden. Er was weer ruimte om te dansen. Langzaam maar onafwendbaar was ze op weg naar huis, naar een oord waar ze nog nooit was geweest.

Het was heel warm. De vochtigheid was toegenomen, en ver weg in het zuidwesten rolde de donder. Motjes kleefden tegen de horren, turend naar de kaarsen, op jacht naar het vuur. Hij nam haar in zich op. En zij nam hem in zich op. Ze maakte haar wang los van de zijne en keek met donkere ogen naar hem op. Hij kuste haar, en zij kuste hem terug, lange zachte kussen, een hele stroom.

Ze deden niet langer of ze dansten, en haar armen gleden om zijn hals. Zijn linkerhand lag op haar rug, in haar taille, de andere streelde haar hals, haar wang en haar haren. Thomas Wolfe sprak over de 'geest van de oude begeerte'. Die geest kwam over Francesca Johnson. Over hen beiden.

Op haar zevenenzestigste verjaardag zat Francesca aan het raam naar de regen te kijken en herinneringen op te halen. Ze liep met haar glas cognac in de hand naar de keuken en stond even stil, starend naar de plek waar ze samen hadden gestaan. De gevoelens die in haar opwelden waren overweldigend, net als altijd. Zo intens zelfs dat ze de gebeurtenissen slechts éen keer per jaar in detail durfde te herbeleven, anders was ze bezweken onder dc emotionele druk.

Uit zelfbehoud had ze zich gedistantieerd van haar herinneringen, hoewel de details zich de laatste jaren steeds vaker opdrongen. Ze verzette zich er niet langer tegen dat ze in haar opkwamen. De beelden waren helder, tastbaar en aanwezig. En tegelijkertijd zo ver weg. Tweeëntwintig jaar geleden. Langzaam echter werden ze opnieuw realiteit voor haar, de enige werkelijkheid waarin ze wilde leven. Ze wist dat ze zevenenzestig was en aanvaardde dat, maar ze kon zich niet voorstellen dat Robert Kincaid bijna vijfenzeventig was. Ze kon het zich niet indenken, kon het zich niet voorstellen, noch dat ze het zich ooit zou kunnen voorstellen. Hij was bij haar, hier in deze keuken, met zijn witte overhemd, lange grijze haren, kaki broek, bruine sandalen, zilveren armband en zilveren halsketting. Hij was hier en had zijn armen om haar heen geslagen.

Ten slotte maakte ze zich van hem los, daar in de keuken, en pakte zijn hand om hem mee te voeren naar de trap, naar boven, langs de kamer van Carolyn, langs de kamer van Michael, haar kamer binnen, waar ze een leeslampje bij het bed aanknipte.

Nu, al die jaren later, liep Francesca met het glas cognac in de hand langzaam de trap op; haar rechterhand stak ze naar achteren om de herinnering mee te voeren aan hem die haar was gevolgd, de trap op en de gang door, naar de slaapkamer. De beelden stonden zo duidelijk in haar geheugen gegrift alsof het haarscherpe foto's van zijn hand waren. Ze herinnerde zich hoe ze als in een droom hun kleren hadden afgelegd, waarna ze samen naakt op bed waren gaan liggen. Ze herinnerde zich hoe hij vlak boven haar lag en met zijn borst traag over haar buik en borsten bewoog. Steeds opnieuw deed hij dat, als was het een balts beschreven in een oud dierkundeboek. Terwijl hij over haar bewoog, kuste hij beurtelings haar lippen en oren, of liet zijn tong langs haar hals glijden, haar likkend als een fraai luipaard in het lange gras in de wildernis.

Hij was een dier. Een gracieus, sterk mannetjesdier, dat haar niet openlijk zijn wil oplegde maar haar niettemin volkomen overheerste, precies zoals ze op dat moment wenste. Toch ging het veel verder dan het lichamelijke, ofschoon het feit dat hij het lang volhield zonder moe te worden, een rol speelde. Hem beminnen was - het klonk bijna banaal als je naging hoeveel aandacht er de afgelopen twintig jaar aan dit soort zaken was besteed - spiritueel. Spiritueel, maar niet banaal.

Tijdens hun minnespel had ze het hem toegefluisterd, samengebald in één zin: 'Robert, je kracht is angstaanjagend.' Fysiek bezat hij inderdaad grote kracht, maar hij wendde die kracht voorzichtig aan. Toch was er meer. Seks bijvoorbeeld. Sinds ze hem had ontmoet keek ze uit naar - althans vermoedde ze de kans op - iets prettigs, een doorbreking van de allesvernietigende sleur. Met zijn eigenaardige macht had ze echter geen rekening gehouden. Het was bijna alsof hij bezit van haar had genomen, alsof hij al haar dimensies had doordrongen. Dat was het angstaanjagende. In het begin had ze er niet aan getwijfeld of een deel van haar kon zich afzijdig houden van alles wat zij en Robert Kincaid deden, dat deel van haar dat toebehoorde aan haar gezin en haar leven in Madison County. Maar hij nam het eenvoudig weg, volledig. Ze had het al kunnen weten toen hij uit zijn pick-up stapte om de weg te vragen. Hij had haar toen doen denken aan een sjamaan, en haar eerste oordeel was juist geweest.

Soms vrijden ze een uur, misschien langer, waarna hij zich langzaam terugtrok en haar aankeek, om vervolgens een sigaret op te steken, ook voor haar. Een andere keer bleef hij naast haar liggen, met een hand onafgebroken haar lichaam strelend. Daarna drong hij weer in haar binnen en fluisterde lieve woordjes in haar oor terwijl hij haar beminde. Tussen de zinnen, tussen de woorden door kuste hij haar, met zijn arm om haar middel om haar in zich op te nemen en in haar op te gaan. Dan begon het haar te duizelen, ze ademde steeds zwaarder, en ze liet zich dan door hem meevoeren naar waar hij woonde, en hij woonde in vreemde, geheimzinnige oorden, vele stappen terug in Darwins evolutietheorie. Met haar gezicht in zijn hals genesteld en haar huid tegen de zijne, rook ze rivieren en houtrook, hoorde ze locomotieven winterse stations uit stomen in langvervlogen nachten, zag ze reizigers in zwarte mantels gestaag langs bevroren rivieren en door zomerse weiden trekken, terwijl ze zich moeizaam een weg baanden naar het einde der dingen. De luipaard overweldigde haar, keer op keer, en nog een keer, als een meedogenloze prairiewind, en terwijl ze zich onder hem bewoog, liet ze zich op die wind meevoeren als een maagdelijke priesteres naar de zoete, gewillige vuren die de zachte overgang naar de vergetelheid markeerden.

En ze fluisterde zachtjes, ademloos: 'O Robert... Robert... ik weet niet meer wie ik ben.'

Zij, die al jaren geen orgasme meer had gehad, beleefde nu het ene hoogtepunt na het andere met een wezen dat half man, half iets anders was. Ze verwonderde zich over hem en zijn uithoudingsvermogen, en hij vertelde haar dat hij de streken die hij bewoonde niet alleen in zijn geest maar ook fysiek kon bereiken, en dat de orgasmen van de geest een geheel eigen karakter hadden.

Ze had geen idee wat hij bedoelde. Ze wist alleen dat hij een soort band aanhaalde die hen beiden zo strak omvatte dat ze zou zijn gestikt als ze zich niet zo mateloos van zichzelf bevrijd had gevoeld.

De nacht vorderde, en de grootse rondedans werd voortgezet. Robert Kincaid zette elk besef van rechtlijnigheid van zich af en bewoog zich naar een deel van zichzelf waar alleen vorm, geluid en schaduw een rol speelden. Hij trok langs oeroude paden, zich oriënterend op het toortslicht van door de zon beschenen, smeltende rijp op het zomergras en op de rode herfstbladeren.

En hij hoorde de woorden die hij haar influisterde, alsof de stem van een ander ze uitsprak. Fragmenten van een gedicht van Rilke: 'De oude toren... omcirkel ik al duizend jaar.' De tekst bij een zonnelied van de Navajo. Fluisterend vertelde hij haar van de visioenen die ze in hem opriep - van opwaaiend zand, karmozijnrode stormen en bruine pelikanen die op de rug van dolfijnen langs de Afrikaanse kust noordwaarts trokken.

Geluiden, onbegrijpelijke geluidjes ontsnapten haar mond terwijl ze zich tegen hem aan drukte. Maar het was een taal die hij volmaakt beheerste. En in deze vrouw onder hem, met zijn buik tegen de hare, diep in haar, kwam Robert Kincaids lange pelgrimstocht ten einde.

Ten langen leste begreep hij de betekenis van al die kleine voetafdrukken op alle verlaten stranden die hij ooit had bewandeld, van alle onbekende ladingen op schepen die nooit waren uitgevaren, van alle gesluierde gezichten die hem hadden gadegeslagen tijdens zijn tocht door bochtige straten van in schemer gehulde steden. En nu, als was hij een machtig jager van heel vroeger, die lange afstanden heeft afgelegd en nu het licht van de kampvuren van zijn thuisbasis ontwaart, verdween zijn eenzaamheid. Eindelijk. Eindelijk. Hij kwam van zo ver... van zo ver. En hij lag op haar, door zijn liefde voor haar volmaakt van gestalte en voorgoed compleet. Eindelijk. Tegen de morgen kwam hij half overeind en zei, terwijl hij haar recht in haar ogen keek: 'Dit is de reden dat ik hier op deze planeet ben, op dit tijdstip, Francesca. Niet om te reizen of foto's te maken, maar om jou te beminnen. Dat weet ik nu. Ik maakte een val van de rand van een uitgestrekt, hooggelegen oord, heel ver terug in de tijd... mijn val duurt al vele jaren langer dan ik in dit leven heb geleefd. En al die jaren was ik op weg naar jou.'

Toen ze beneden kwamen stond de radio nog aan. De ochtend gloorde, maar de zon ging schuil achter een dunne wolkensluier.

'Francesca, zou je iets voor me willen doen?' Hij glimlachte haar toe terwijl zij met de koffiepot in de weer was. 'En dat is?' Ze keek hem aan. O god, wat hou ik veel van hem, dacht ze, uit haar evenwicht gebracht. Ze verlangde alweer naar hem, het hield nooit op.

'Trek die spijkerbroek en dat T-shirt van gisteravond nog eens aan, met je sandalen erbij. Verder niets. Ik wil een foto van je maken zoals je er vanmorgen uitziet. Een foto alleen voor ons tweeën.'

Ze liep naar boven, op benen die haar nauwelijks droegen doordat ze ze de hele nacht om hem heen geslagen had gehouden. Ze kleedde zich aan en ging met hem naar buiten, naar het weiland. En daar had hij de foto genomen waar ze elk jaar naar keek.