– 18 –
‘Dat arme meisje,’ zei Edmund, terwijl hij Heather The Evening Standard gaf.
‘Ik heb het gezien,’ zei Heather. ‘Ik vraag me af of Ismay het weet. Die leest tegenwoordig geen kranten meer. Eva was echt mooi, maar niet als vrouw. Meer als een kind van twaalf.’
‘Andrew Campbell-Sedges houdt van meisjes van twaalf. Is dat je niet opgevallen?’
Ze zou nog tien jaar leven, dacht Marion. Minstens tien. In het ontbijtprogramma van die ochtend was een man van honderdnegen te zien geweest die zijn verjaardag vierde. Bleef ze ondanks deze tegenslag bij Avice? Misschien een tijdje. Ze herinnerde zich het testament. Dat bleef van kracht. Maar ze zou zich niet als slavin laten gebruiken; ze wilde niet aan dit huis gebonden zijn. Het werd tijd dat haar arme oude vader een ernstige ziekte kreeg waardoor ze vaker naar hem toe moest. Daar dacht ze aan, en ze vroeg zich af of ze hem kanker of een hartkwaal zou geven, toen haar mobieltje ging. Het liet de eerste paar maten van The Entry of the Queen of Sheba horen, en Avice vroeg haar nogal stuurs of ze de radio aan had laten staan. Het was Barry Fenix.
‘Kun je je mij herinneren?’
‘Natuurlijk, Barry. Eens gezien, nooit vergeten, zeg ik altijd. Hoe gaat het met je?’
‘Zo springlevend als altijd. Ik vroeg me alleen af of je eens bij de oude dame wilt komen kijken. Ik zag haar vanmorgen in de tuin en ze zag er zwakjes uit.’
‘Ja, dat kan,’ zei Marion. ‘Even in de agenda kijken.’ ‘De’ agenda klonk zoveel officiëler en belangrijker dan ‘mijn’. Ze maakte een rondedansje, de hoestdrank even vergeten, en pakte toen de telefoon weer op. ‘Zullen we zeggen, vijf uur vanmiddag?’
‘Je kunt niet eerder?’
Niet als ze verstandig was. Niet als ze eerst een uur bij Irene was en dan naar de buurman ging als het tijd was voor een drankje. Als ze een tijdje bleef hangen, zou hij haar voorstellen te blijven eten... ‘Eerder dan vijf uur kan niet. Sorry, Barry. Ik heb een erg drukke dag.’
Het zou trouwens toch al verstandig zijn om haar aandacht weer op Irene te richten, ondanks alle beledigingen die haar waren aangedaan. Die hoorden bij haar baan. Per slot van rekening kon Avice elk moment haar testament veranderen. Het veranderen van haar testament was haar hobby. Irene had een hekel aan haar schoondochter en zou zo goed als zeker ruzie krijgen met haar zoon. Marion zei tegen Avice dat ze was gebeld door een verpleegkundige die haar arme oude vader bewusteloos op de vloer had aangetroffen. Ze moest meteen naar hem toe en kon niet zeggen wanneer ze terug zou zijn.
Om van Pinner in Finchley Road te komen moest Marion een hele tijd in de metro zitten. Ze hield er nooit van om noodgedwongen zo lang achtereen op een stoel te zitten, maar ze had The Evening Standard gekocht om de tijd te verdrijven. Ze las dat een man de politie hielp bij het onderzoek naar de moord op een blond meisje dat Eva Simber heette. De dader kon de West End Weerwolf zijn geweest.
In de grote supermarkt om de hoek van Lithos Road kocht ze een pakje haarverf met een kleur die Poinsettia heette, en ook een paar rubberen handschoenen. Barry had een opmerking gemaakt over haar haar en die prachtige natuurlijke kleur. De vorige keer had ze het laten verven en knippen door Kevin van Have a Nice Hair Day, maar ze had veel te weinig geld om daar nog een keer naartoe te gaan. Terwijl ze wachtte tot de vies ruikende roze pasta begon te werken, dwaalden haar gedachten weer af naar Fowler en de hoestdrank. Wat was het zonde dat al die morfine door zijn keelgat ging! Het etiket dat ze op de fles had geplakt, had natuurlijk weinig indruk gemaakt op iemand die erin gespecialiseerd was stoffen tot zich te nemen die de meeste mensen voor geen goud in hun lichaam wilden hebben.
Marion trok een erg strak groen topje aan, een rokje en de slippers die eruitzagen als balletschoenen. Het was jeugdige kleding die bij haar meisjesachtige figuur paste. Op deze zonnige middag zou ze geen jas nodig hebben. Natuurlijk zou ze een beetje later komen, dat was bij mannen altijd het beste, en ze besloot te gaan lopen, of beter gezegd huppelen. Het hele eind naar Chudleigh Hill zou ze de mooie achterstraatjes volgen, met al die bomen in volle bladertooi, sommige met besjes die al aardig rood werden. Marion was nooit voor een krant of tijdschrift geïnterviewd, maar als dat was gebeurd, zou ze, gevraagd naar haar geheim, hebben geantwoord: ‘Ik ben een optimist, weet u. Ik kijk altijd naar de zonnige kant.’ Ze stelde zich voor hoe mooi haar haar eruit moest zien, robijnrood en glanzend in de zon. Een ander zou in de put hebben gezeten over die morfinekwestie, maar zij bleef nooit over de dingen piekeren. Je moest verder. Je moest aan jezelf denken. Dat was een nuttige spreuk.
‘Ik moet je iets bekennen,’ zei Barry toen hij de deur voor haar openmaakte. ‘Er is niets met de oude dame aan de hand. Ik heb het verzonnen.’
‘Meneer Fenix!’
‘Barry,’ zei Barry. ‘Ik wilde je nog een keer zien en ik durfde dat niet door de telefoon te zeggen.’
‘Nou, ik weet niet wat ik moet zeggen. Je bent afschúwelijk. Ik ga toch maar even naar hiernaast. Een halfuurtje maar.’
‘Geen minuut langer.’
Zoiets was Marion in geen jaren overkomen. Ze zou willen dansen en zingen en schreeuwen, maar ze moest beschaafd naar Irenes voordeur lopen, aanbellen en een bezorgd gezicht trekken. Irene was in een vrij goed humeur. De Crosbies hadden haar gevraagd om in september veertien dagen met hen naar Kreta te gaan.
‘Nou ja, “gevraagd” is niet het woord. Ze smeekten het me, kun je wel zeggen. Ik zei dat ik erover zou nadenken. Eigenlijk weet ik niet of mijn rug er wel tegen kan.’ Irene maakte haar werkkistje open en haalde er een half voltooid snoer met blauwe kralen uit. Wat doet ze toch met al die onzin, vroeg Marion zich af. ‘Ik heb de laatste tijd veel last van winderigheid,’ ging Irene verder. ‘Dat zou in een hotel erg slecht uitkomen, nietwaar?’
‘Nog gehoord wanneer Edmund in zijn nieuwe appartement trekt?’ vroeg Marion, om het vuurtje aan te wakkeren.
‘Je denkt toch niet dat ze mij ooit iets vertellen?’
Drie kwartier later belde Marion weer bij Barry aan. Ze dacht terecht dat hij zich tot haar aangetrokken voelde omdat ze zo levendig was, en die avond voelde ze zich levendiger dan in weken. Ze glimlachte, lachte om zijn grappen, bewonderde al zijn bezittingen. De gin-tonics hielpen ook. Hij zei dat zijn favoriete type vrouw ‘de roodharige van nature’ was. Ze was een kleine feeks en hij wilde wedden dat ze een opvliegend karakter had. Om zeven uur stelde hij voor dat ze uit eten zouden gaan in Hampstead. Het was een goed diner en er stond geen tartufo of peren- en amandeltaart op het menu.
Hij bracht haar thuis in Lithos Road. Marion bad onderweg dat Fowler daar niet zou zijn, dat hij niet voor haar deur op haar zat te wachten, en haar gebed werd verhoord. Barry gaf haar een natte kus voordat hij de deur voor haar openmaakte en ze uit de auto stapte. Ze had het niet prettig gevonden, maar terwijl ze vrolijk naar hem zwaaide, herinnerde ze zichzelf eraan dat ze er iets voor over moest hebben.
Ismay hoorde het van Pamela.
‘Het was net op het nieuws dat ze een andere man ondervragen in verband met de moord op Eva Simber,’ zei ze.
Ismay hield zich erg stil. Ze had het gevoel dat alle kleur van haar gezicht was verdwenen.
‘Wie zei je?’
‘Je weet wel, Eva Simber, het meisje dat vermoord is in Kensington Gardens – o, dat moet al een week geleden zijn. Lees je geen kranten, Issy? Kijk je geen televisie?’
‘Zo min mogelijk. Je zei dat Eva Simber vorige week is vermoord?’
‘Ja. Je hebt haar toch niet gekend?’
‘Ik heb haar een keer ontmoet,’ zei Ismay vaag.
Ze pakte iets te eten, vond een halfvolle fles wijn in de koelkast en ging bij haar moeder zitten. Als je van de dood van een vijand hoort, kan de schok net zo hevig zijn als wanneer het slachtoffer je vriend is.
Beatrix zei dromerig: ‘De aarde zal vervuld worden van de heerlijkheid des Heren, gelijk de wateren de zee bedekken.’
‘De wateren zíjn de zee, mam.’
Ismay vroeg zich af waar ze de moeite voor deed, want Beatrix reageerde niet. Ze haalde alleen een stuk kauwgum uit haar mond en perste het als kneedbare, weggeworpen regels uit het boek Openbaring samen. ‘Er is bloed uit den wijnpersbak gekomen,’ merkte ze nogal vrolijk op, ‘tot aan de tomen der paarden, duizend zeshonderd stadiën ver.’
Eva Simber was dood. Ismay herhaalde die woorden steeds weer bij zichzelf. Later vond ze het haar tot eer strekken dat ze niet blij was maar het verschrikkelijk, afschuwelijk vond. Een vrouw die haar hond uitliet had het lichaam gevonden. Volgens de krant had de politie dna onder Eva’s nagels gevonden; blijkbaar had ze haar belager gekrabd. Maar het zou nog even duren voordat ze dat dna -materiaal met mogelijke verdachten in verband konden brengen. Een tweede man hielp bij het onderzoek. Andrew werd niet genoemd.
De politie moest hem ook hebben ondervraagd, dacht Ismay. Ze zouden vast wel met de vriend van het slachtoffer gaan praten, en Andrew was Eva’s vriend geweest. Wat dat betrof, hoefde ze zichzelf niets wijs te maken. Ze pakte de telefoon en belde Heather op haar mobieltje. Edmund en zij waren op weg naar huis nog even naar een wijnbar gegaan.
‘Wisten jullie het?’
‘Natuurlijk wisten we het, Issy. Ik wist dat jij niet... nou, niet meteen. Je leest geen kranten en kijkt niet naar het nieuws.’
‘Waarom heb je het me niet verteld?’
‘Ik wilde je niet van streek maken.’
‘Me van stréék maken?’
Heather zei niets.
‘Waarom dacht je dat het me van streek zou maken? Dacht je niet dat ik blij zou zijn? O, ik weet dat ik afschuwelijk ben. Ik ben vreselijk blij dat iemand dood is. Maar wist je niet dat ik blij zou zijn? Nu ze dood is, komt Andrew bij mij terug.’
‘Ik betwijfel het,’ zei Edmund toen het telefoongesprek was afgelopen.
Ze dronken hun glas leeg en gingen naar buiten. Onder een schaduwrijke boom hief Heather haar gezicht naar hem op en glimlachte. Hij voelde een verpletterende liefde voor haar, een gevoel zo sterk dat hij bijna geen adem meer kreeg. Ze kwam met een zucht van genot in zijn armen en hij kuste haar zo hartstochtelijk alsof ze in hun eigen huis was, waar niemand hen kon zien.
‘Ik hou zoveel van je.’
‘Niet meer dan ik van jou hou,’ zei Heather.
De straat in Battersea waar Ivan woonde, lag een heel eind van Kensington Gardens vandaan, maar toch vond Pamela het niet prettig om van zijn huis naar de bushalte te lopen. Vrouwen zijn altijd angstig als er in de stad waar ze wonen een vrouw is vermoord, al is het op kilometers afstand.
De vorige keer dat ze elkaar ontmoetten, had Ivan haar aangeraden een fulltime verzorgster voor Beatrix in dienst te nemen, dan konden ze een geweldige relatie opbouwen. Ze had hem gevraagd wat hij bedoelde en hij had gezegd: ‘Nou, gaan samenwonen.’
‘Daar ben ik nog niet aan toe, Ivan.’
‘Waarom niet?’ zei hij. ‘Op onze leeftijd moeten we niet te lang treuzelen. We weten wat we voor elkaar voelen.’
Wisten ze dat? Wísten ze dat? ‘Ik kan Beatrix niet bij een verzorgster achterlaten. Alleen al omdat ik er het geld niet voor heb.’
‘Kunnen die egoïstische nichtjes je daar niet mee helpen? Ik zou ook wel willen helpen.’
Ze was verbaasd. Na die kwestie van die minitaxi en zijn onwil om uit eten te gaan had ze gedacht dat hij gierig was. Die gierigheid zag ze juist als een van de grootste struikelblokken voor een permanente relatie. Toch bood hij nu aan om mee te betalen aan de verzorging van haar zus.
‘Het is aardig van je om daaraan te denken.’ Toen ze dat zei, zag ze Beatrix’ arme lege gezicht weer voor zich, de fletse ogen die niemand langer dan een paar minuten achter elkaar herkenden, en hoorde ze die stem die oeroude fanatieke frasen uitspreken. ‘Het is erg aardig van je,’ zei ze, en toen zwakjes: ‘Ik zal erover nadenken.’
Ze had erover nagedacht. Ze had aan weinig anders gedacht. Hij moest wel van haar houden wanneer hij, een man die voorzichtig was met geld, zo’n aanbod deed. Waarom vond ze het zo erg dat hij, terwijl hij wel met haar naar cafés wilde, er zo weinig voor voelde om naar een restaurant te gaan dat boven het niveau van een eenvoudig eethuis uitkwam? Ze had jarenlang altijd thuis gegeten, met Beatrix. Restaurants speelden geen grote rol in haar leven. Zeker, ze ergerde zich aan dat eeuwige gezeur over wat hij ‘profiteurs’ noemde, de mensen die voor hun inkomen afhankelijk waren van sociale voorzieningen. Maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door zijn aantrekkelijke eigenschappen, zijn genegenheid voor haar, zijn behoefte aan haar en het royale aanbod dat hij haar nu had gedaan. Waarom ging ze dan nee zeggen?
‘Ik wil met je blijven omgaan, Ivan,’ zei ze, toen ze in zijn flat was en hij tot haar verbazing een fles wijn en een zak chips tevoorschijn had gehaald. ‘Ik vind het alleen te vroeg om te gaan samenwonen. Het zou tijd kosten om een goede regeling voor mijn zus te treffen. Misschien is dat niet eens mogelijk.’
Hij hief zijn glas en zei: ‘Cheers.’ En toen: ‘Weet je, soms vraag ik me af of die zus van je wel bestaat. Of je haar niet hebt verzonnen.’
‘O, Ivan, waarom zou ik dat doen?’
‘Nou, bijvoorbeeld om afstand tussen ons te scheppen. Om het onmogelijk te maken dat we echt dicht bij elkaar komen.’
‘Natuurlijk heb ik haar niet verzonnen.’
‘Ik ben niet overtuigd. Ik denk dat ik eens bij jullie op bezoek wil komen. Om te kijken of ze echt bestaat. Ik zou je vanavond naar huis kunnen brengen, nietwaar? Trouwens, ik zou je naar huis móéten brengen. Het is een beetje nalatig van me als ik dat niet doe.’
Ze had besloten deze avond geen eten mee te brengen. Daar moest ze geen gewoonte van maken. Hij verraste haar opnieuw door twee tournedos, wortelen en doperwten uit de diepvries en twee panna cotta’s van de supermarkt tevoorschijn te halen.
‘Dus geen fish & chips?’
Ze glimlachte toen ze dat zei, maar hij beantwoordde haar glimlach niet. Het idee dat hij haar naar huis zou brengen stond haar helemaal niet aan. Het was niet erg dat hij Beatrix zou ontmoeten. Ze zou hem aanstaren of niet aanstaren, haar ogen dichtdoen. Maar Ismay zou er zijn. Pamela had het nooit een probleem gevonden om een vriend aan haar nichtjes voor te stellen, maar nu huiverde ze bij het idee wat hij tegen Ismay zou zeggen, welke uitwerking hij met zijn uitspraken en zijn hele manier van doen op Ismay zou hebben. Heather zou een nog groter probleem zijn. Die was minder tolerant. Toen Pamela besefte dat ze van de mensen uit haar omgeving verwachtte dat ze Ivan toleréérden, voelde Pamela zich doodongelukkig.
Ze maakte het eten klaar en ze aten het op. Ivan praatte over zijn werk en allerlei onenigheid, om niet te zeggen vetes, die hij met collega’s had. Mensen waren jaloers op hem en werkten hem daarom tegen. Pamela had altijd geloofd dat wanneer iemand zegt dat hij veel vijanden heeft de fout tot op zekere hoogte bij hemzelf kon liggen, maar ze mocht daar niet in geloven als het om Ivan ging. Als ze op die manier ging denken, kon ze net zo goed meteen naar huis gaan en nooit meer terugkomen.
Ze gingen naar bed. Eten, naar bed gaan – het was routine geworden. Eigenlijk wilde ze niet dat een relatie al zo snel routine werd, maar ze kon merken dat hij een man was die van een geordend leven hield, een man van de klok, en dat kon ze hem eigenlijk niet kwalijk nemen. Het genot van het liefdesspel werd voor haar overschaduwd door de wetenschap dat hij met haar mee naar huis zou gaan, dat Ismay hem zou ontmoeten, en zo moest ze eigenlijk niet denken.
Het gebeurde niet. Hij hield zich niet aan zijn tijdschema en viel in slaap. Ze stond op en schreef een briefje voor hem: Ik bel je. Tot gauw. Liefs, Pamela. Toen ging ze de straat op om aan de angstaanjagende wandeling naar de bushalte te beginnen. Als er een paar mensen op straat waren geweest, zou ze minder bang zijn geweest dan nu in deze leegte. Er waren altijd auto’s. ’s Avonds, dacht ze, kon je gemakkelijk de illusie koesteren dat de auto’s, de stromen auto’s, automaten zonder bestuurder waren die uit zichzelf reden. Eén persoon die voor haar uit liep, of naar haar toe liep, of achter haar liep en haar volgde, zou angstaanjagend zijn: één. Ze was hier natuurlijk niet in het West End, maar veel zuidelijker, maar nu herinnerde ze zich dat een van de slachtoffers van de Weerwolf op Wimbledon Common had gelopen toen ze zijn handen op haar keel had gevoeld.
Had Ivan haar wel hiertoe mogen veroordelen? Ze herinnerde zich dat ze zelf van hem weg was gegaan. Hij had geslapen. Hij had haar niet in haar eentje de duisternis in gestuurd. En had ze niet de hele avond gehoopt dat hij niet met haar mee zou komen?
De bus kwam en ze stapte in.
Ismay, voorzichtiger dan haar tante, nam een taxi voor de korte afstand naar huis. Het was twintig over elf. Ze vroeg zich af of Andrew nog in Fulham woonde of bij Eva Simber was ingetrokken. Als ze hem nu eens op zijn oude nummer belde? Of op zijn mobieltje? Ze kon hem bellen als een oude vriendin, gewoon om te zeggen hoe erg ze het vond van Eva. Nee, dat kon ze niet. Haar stem zou er niet toe in staat zijn.
Voor het eerst in lange tijd ging ze naar bed zonder eerst iets te drinken te nemen. Ze sliep dieper dan ze in weken had gedaan.