– 16 –
Als het maar enigszins mogelijk was, lunchten
Edmund en Heather met elkaar in de kantine van de hospice. Het eten
was hetzelfde
als wat de patiënten kregen en werd klaargemaakt door Heather en
Michelle. Vandaag was het lamscurry met rijst of spaghetti
bolognese. Edmund koos voor de curry, want dat was zijn favoriete
gerecht.
‘Ik zou alleen al om je kookkunst met je getrouwd zijn, ook als ik niet stapelgek op je was,’ zei hij.
‘Niet “gek”, Ed. Er is nooit iets geks aan ons geweest. We zijn altijd rationeel en praktisch geweest.’
‘Spreek namens jezelf. Ik zag vanmorgen dat meisje. Ik zat boven in de bus en we reden door Kensington High Street. Het was kort voor acht uur en ik zag haar Kensington Gardens in gaan.’
‘Welk meisje? Over wie heb je het?’
‘Dat meisje met wie je altijd belt. Eva en nog wat. Eva Simber.’
‘Ik bel haar niet altijd. Ik heb haar drie keer gebeld. Ik denk dat ze daar nu gaat hardlopen, nu ze niet meer naar het St James’s Park gaat. Het is een heel eind van haar huis vandaan.’
‘Je weet hoe die fitnessfanaten zijn.’
Heather ging naar het buffet om wat vruchtensalade voor zichzelf en tartufo voor Edmund te halen.
‘Over fitnessfanaten gesproken: het is vetvrij,’ zei ze.
‘Wat kun je toch goed liegen, Heather Litton.’
‘Issy komt vanavond. Herinner me eraan dat ik een fles wijn moet kopen.’
‘Ik herinner je daar niet aan,’ zei Edmund. ‘Ik koop hem wel. Ik neem er twee.’
Tartufo was ook het toetje in Avices huis, al noemde ze het middageten tot Marions verbazing het diner en de tweede gang ‘pudding’. Marion had het niet zelf klaargemaakt, maar kant-en-klaar in plastic bekers uit de koeling van de supermarkt gehaald. Voorzichtig keerde ze ze om, elk op een glazen bordje, en ten slotte deed ze er ontdooide slagroom op, nadat ze eerst de linkerpudding met morfine had besprenkeld.
‘Hij smaakt niet erg goed,’ zei Avice, die meer dan de helft liet staan.
‘Je moet eten.’ Wat zonde, dacht Marion. Het was waarschijnlijk een erg duur medicijn, om nog maar te zwijgen van al het werk dat die arme papaverboeren in Afghanistan eraan hadden gehad. ‘Je moet weer op krachten komen. Neem dan nog één lepel.’
Avice wilde niet. Maar Marion bleef hopen, en toen Avice naar bed was gegaan, liep ze door het huis, op zoek naar dingen die ze achterover kon drukken in de tijd tussen Avices dood en de komst van de dokter, de mensen van het uitvaartbedrijf en Joyce en Duncan Crosbie. Op de Chinese slippers die ze droeg, slippers die op balletschoentjes leken, trippelde ze de trap op en neer. Ze onthield hier een schilderij, daar een glazen kom en een porseleinen vaas, zoals een deurwaarder, met dit verschil dat ze er geen etiketjes op plakte.
Avice sliep die nacht erg vast. Dat betekende weinig, want ze sliep altijd goed. Op weg naar de winkels dacht Marion na over de tartufo die ze de vorige dag had uitgekozen. Ze had iets zoeters moeten nemen, met een minder sterke smaak. Een peren- en amandeltaartje was misschien een beter idee. Ze kocht er een, en ook een stukje tilapia, een vissoort waar ze nog nooit van had gehoord.
Ismay had nog wat vakantiedagen tegoed en bleef een week thuis. Vroeger was ze drie keer met Andrew op vakantie geweest, een keer naar Venetië, een keer naar San Sebastian en een keer naar Barcelona. Nu hij haar had verlaten, waren die steden voor haar bedorven. Ze zou daar nooit meer heen kunnen gaan, misschien zelfs nooit meer naar Italië of Spanje. Ze zou er niet tegen kunnen om in haar eentje de paleizen en schilderijen, vergezichten en stranden te zien die ze met hem had gezien. Sterker nog, ze zou ook geen plaatsen kunnen zien waar ze niet met hem was geweest. Het idee dat ze zonder hem op reis zou gaan, maakte haar al beroerd. Stel je voor, de lange eenzame avonden, de andere paren die ze zou zien lopen, minnaars die in de warme avondschemering wandelden, hun armen om elkaar heen. Het zou haar dood worden. Daarom bleef ze thuis. Ze was thuis ook ongelukkig, maar de kans was klein dat ze op straat in tranen zou uitbarsten of languit ging liggen en met haar hoofd op de straatstenen zou bonken, wat ze zou willen doen als ze in een badplaats was.
Ongeveer als een middeleeuwse dame die een ondeugend leven had geleid en gedwongen was het allemaal op te geven en zich in een klooster terug te trekken, stortte ze zich op liefdadigheid. Ze verplichtte zich om elke maand twintig pond te sturen naar het nationale blindeninstituut, liep nooit een bedelaar voorbij zonder hem iets te geven, en bood Pamela vaak haar diensten als Beatrix-sitter aan. Op de dag nadat ze bij Heather en Edmund had gegeten, ging ze om zes uur naar het huis van haar moeder. Ze had tegen Pamela gezegd dat die tot elf uur mocht wegblijven, als ze wilde zelfs tot twaalf uur.
Het was juni. De maand was kouder dan normaal begonnen, maar was nu warm, zonnig en windstil. Ismay zat bij het raam van de huiskamer tegenover haar versufte moeder, die zo langzaam op haar kauwgum kauwde als een koe op gras. Ze keek naar de mensen die voorbijliepen en de auto’s die voorbijreden – niet veel mensen en veel auto’s – en had het gevoel dat iedereen iemand had, behalve zij. Iedereen die daar buiten voorbijkwam, hoorde bij iemand anders. Pamela zou inmiddels bij haar Ivan zijn. Heather had Edmund. Ismay dacht verbitterd dat het haar niet zou verbazen als ze hier op een avond aankwam en een oude man hand in hand met Beatrix zag zitten. De vorige avond had ze voor het eerst haar zus en haar man in hun eigen huis gezien en had ze haar best gedaan – verschrikkelijk haar best gedaan – om blij voor hen te zijn, want het was duidelijk dat ze erg gelukkig waren. Ze had alleen maar jaloers kunnen zijn. Nee, dat was niet waar. Ze hield van Heather. Ze wenste liefde en vrede en geborgenheid voor Heather, als al die dingen al mogelijk waren, maar ze wenste ze eerst voor zichzelf.
De tijd dat ze stevig dronk, was voorbij. Tenminste, tenzij ze in de verleiding werd gebracht. Edmund schonk haar glas steeds weer vol. Heather en hij dronken erg weinig, maar toen hij een tweede fles opentrok, had ze het gevoel dat er nog geen uur verstreken was. Het geweldige, of misschien het trieste, was dat ze zich beter voelde als ze dronk. Niet goed, maar beter. Als ze twee of drie glazen wijn op had, was ze blij dat ze Edmund nooit iets over Guy’s dood had verteld en ook nooit had geprobeerd hem voor Heather te waarschuwen. Ze moest bijna lachen – en tegelijk dreigden er tranen in haar ogen te komen – als ze zag hoe graag Heather en Edmund elkaar wilden aanraken, hoe graag ze dicht tegen elkaar aan wilden zitten maar dat uit consideratie voor haar niet deden. Om haar er niet aan te herinneren – alsof ze er nog aan herinnerd moest worden!
Niemand sprak over Andrew. Heather en Edmund vroegen haar niet waarom ze in haar vrije week niet weg was gegaan, welke toekomstplannen ze had en of ze op zoek ging naar iemand met wie ze de etage kon delen. Edmund vertelde haar dat er een beetje schot was gekomen in de aankoop van hun eigen appartement. De mensen die ze meneer en mevrouw Finchley noemden, twee schakels verderop in de keten, hadden het contract voor de verkoop van hun huis getekend. Heather zei dat ze nu hoopten in september naar hun eigen appartement te verhuizen, maar ze zouden niet op vakantie gaan, want dat konden ze zich niet veroorloven.
‘Niet als we op huwelijksreis naar Japan gaan.’
‘Gaan jullie daarheen?’
‘Daar ergens in de buurt,’ zei Heather vaag.
Ismay ging met een taxi naar huis, want ze moest er niet aan denken dat ze in haar eentje in een metro vol luidruchtige, dronken mensen zou staan. Het was niet zo erg om alleen thuis te komen, want Andrew was vroeger bijna nooit eerder thuis geweest dan zij. Ze schonk nog een glas wijn in en dacht aan de vraag die Heather en Edmund niet hadden gesteld. Ze had een nieuwe flatgenote nodig, maar durfde niemand te zoeken. Nu Heather haar laatste maand huur had betaald, moest ze voortaan alles in haar eentje betalen. Nou ja, ik geef tenminste geen geld uit aan een vakantie, zei ze verbitterd tegen zichzelf. En ik hoef er eigenlijk ook niet over na te denken. Ik ga niet op zoek naar iemand anders. Want ik kan hier niemand hebben als Andrew terugkomt.
Misschien kwam hij terug. Dat gebeurde soms. Mensen gingen uit elkaar en kwamen dan weer bij elkaar. Dat zag je vaak gebeuren. Hij denkt vast nog weleens aan mij, dacht ze. Hij herinnert zich vast nog wel waarom hij van me hield, want hij hield van me. God weet hoe vaak hij dat heeft gezegd. Het kan niet opeens allemaal weg zijn, alleen omdat hij die Eva Simber heeft ontmoet. De tranen liepen nu over haar gezicht, maar ze bleef eraan denken. Ze nam een grote slok wijn en stelde zich voor dat ze hier in haar eentje was en dat alles er schitterend uitzag, pas door iemand schoongemaakt, desnoods door haarzelf, misschien zelfs met nieuw meubilair. Ze zou een van die doorschijnende kleine jurkjes dragen die hij haar zo mooi vond staan, of misschien nu Eva – daar moest ze niet aan denken – en ze zou met een boek op de bank liggen, en dan zou ze zijn sleutel in het slot horen. Hij had nog een sleutel, die had hij vast wel bewaard, en dan zou hij haar in zijn armen nemen en zeggen dat hij de grootste fout van zijn leven maakte toen hij bij haar wegging...
Ergens in dat scenario dacht Ismay ook dat Andrew een harteloze valsspeler, een leugenaar en een bedrieger was. Als hij terugkwam, zou hij goed voor haar zijn, een charmante minnaar, attent en gretig, maar na een tijdje zou hij weer weggaan. Dan zou er een ander mooi klein blond kindvrouwtje op hem wachten. En dan zou hij opnieuw tegen haar zeggen dat hij geen ander had. En als hij dan eindelijk toegaf dat hij wegging, zou het weer haar schuld zijn, omdat ze dit of dat had gedaan, of omdat ze egoïstisch was, of liever bij anderen was dan bij hem.
Ze wist dat allemaal, maar haar liefde voor hem was sterker en ze stopte het diep in haar gedachten weg, terwijl ze er nog steeds over fantaseerde dat hij binnenkwam en haar kuste, en tegen haar zei dat hij een fout had gemaakt en dat zij zijn enige liefde was.
In Ivans keuken maakte Pamela hun avondeten klaar. Ze had de ingrediënten meegebracht, pasta en zalm en salade en een zomerpudding, nog in de kom, die ze de vorige avond had gemaakt. Thuis kookte ze bijna nooit iets. Zij en Beatrix leefden van afhaalmaaltijden en magnetrondiners. Ze vroeg zich af waarom ze niet zo’n soort maaltijd had meegebracht voor Ivan, die in de kamer naar de televisie zat te kijken, de keuken in kwam en zijn neus voor de mooie salade optrok.
‘Ik eet geen groene dingen,’ zei hij.
‘Ik hoop dat je wel vis eet.’
‘Mits er gebakken aardappelen bij zijn. Ik heb graag alles met gebakken aardappelen.’
‘Dat heb ik gemerkt,’ zei Pamela. ‘Ik dacht dat je vanavond iets anders zou willen. Als je het niet wilt, kunnen we uit eten gaan.’
‘Uit eten gaan is duur. En zeg niet dat jij wilt betalen, want je weet dat ik dat niet toesta.’ Hij keek naar de tagliolini , de pesto, de room en de zalm met het gezicht van iemand die zich afvraagt of dingen voorbij de uiterste verkoopdatum zijn. ‘Ik heb aardappelen. Kun je die niet bakken, met een gebakken ei of zo?’
Ze leerde al dat ze hem beter niet kon tegenspreken, want dan barstte hij in woede uit. Tot haar verbazing schilde en sneed hij de aardappelen zelf. Ze bakte zijn deel van de zalm en ze gingen ten slotte zitten, niet aan de tafel, die eruitzag alsof hij nooit werd gebruikt, maar naast elkaar op de bank voor de televisie. Er was geen wijn. Pamela vond dat niet zo erg, want ze had stiekem een flacon wodka meegebracht waaruit ze slokjes had genomen terwijl ze aan het koken was.
Dit heeft geen zin, zei ze steeds weer tegen zichzelf. Ze had geen reden om hiermee door te gaan. Nou ja, er was wel een reden, één reden, maar die wilde ze liever niet onder ogen zien. Ondanks de inleidende woorden die hij de vorige keer had gezegd, namelijk dat ze hier alleen voor de seks kwamen, was ‘die kant van de dingen’, zoals haar moeder het vroeger noemde, verrassend goed geweest. Of kwam dat alleen maar doordat er sinds de vorige keer zoveel tijd was verstreken? Jaren, dacht ze, drie of vier jaar. Ivan, die op sommige terreinen zo gevoelloos, benepen en egoïstisch was, was teder en zacht en beheerst in zijn liefdesspel. Ze had min of meer verwacht dat hij er na afloop over zou pochen, dat zou net wat voor hem zijn, maar dat had hij niet gedaan. En hij had ook niet gevraagd: ‘Vond je het goed?’ Hij wist dat.
Wat gaf het dat hij niet met haar uit eten ging, dat hij altijd gebakken aardappelen wilde eten, dat hij een beetje zeurde over belastinggeld dat aan werklozen werd uitgegeven? Hij zag er zo goed uit. Het was prettig om in zijn armen te liggen en te weten dat hij echt naar haar verlangde. Per slot van rekening ging ze niet met hem trouwen. Ze zou niet eens zijn partner worden, want dat zou betekenen dat ze met hem onder één dak ging wonen.
Ze gingen naar bed. En het was net zo goed als de eerste keer. Het was beter. Hij herinnerde zich dat ze had gezegd dat ze kort na elf uur thuis moest zijn, en om tien uur zei hij dat hij een taxi voor haar zou bellen. Ze konden naar het café aan het eind van zijn straat gaan en de taxi daarheen laten komen. Pamela hoefde niet meer zo nodig iets te drinken, want ze had haar flacon leeg, maar ze ging akkoord om hem niet tegen te spreken. Wilde dat zeggen dat ze bang voor Ivan was? Vrouwen zijn bang voor mannen, zei ze tegen zichzelf. Mannen zijn bang voor de gedachten en woorden van vrouwen, en vrouwen zijn bang voor de gewelddadigheid van mannen. Ze dacht dat ze op een grote maar niet erg nuttige waarheid was gestuit.
Ze liepen door de straat, Ivan met zijn arm om haar heen. Hij vroeg of hij haar de volgende dag kon ontmoeten en Pamela moest zeggen dat het niet kon, niet de volgende dag. Ze moest bij haar zus blijven. Ze kon niet meteen weer een van haar nichtjes vragen.
‘Waarom niet? Het is toch hun moeder?’
‘Ze werken allebei, Ivan. En Heather is getrouwd. Ze doen hun deel, eigenlijk meer dan hun deel, maar ze kunnen daar niet elke avond zijn.’
‘Ik zou hebben gedacht dat je je zus wel alleen kunt laten. Ze is toch niet gewelddadig? Ze vernielt de boel toch niet?’
‘Soms laat ik haar alleen. Als ik er zeker van ben dat ze haar kalmerende middel heeft ingenomen. Maar daar ben ik niet altijd zeker van.’
Op straat, voor het café, barstte hij in woede uit en schreeuwde tegen haar: ‘Je stelt je gekke zus boven je partner? Is dat het? Je stelt je egoïstische nichtjes boven je partner. Begrijp je dan niet wat ik voor je voel? Voelt je zus hetzelfde voor jou als ik? En die egoïstische meiden?’
Hij pakte haar schouders vast, maar niet om haar pijn te doen. Zo hield hij haar enkele ogenblikken vast, terwijl ze beefde. Toen zei hij op een heel andere toon, een vermoeide toon: ‘Ach, wat geeft het? Ik moet wat te drinken hebben.’
Ze weigerde een glas wijn, maar toen werd hij weer kwaad en ging ze akkoord. Haar hoofd duizelde. Ze durfde niet te praten, want misschien zou ze een beetje lallen. Na zo’n tien minuten, waarin Ivan aan het woord was over tienermoeders die van de bijstand leefden en jeugdbendes in achterbuurten, kwam de taxi. Het was geen zwarte taxi maar een minitaxi. Pamela was daar niet blij mee, want ze had te veel verhalen gehoord over minitaxichauffeurs die hun klanten beroofden of zelfs verkrachtten. Op het trottoir kuste Ivan haar hartstochtelijk in het bijzijn van de chauffeur en een groep jonge zwarte mannen die juichten en in hun handen klapten. Ze had gedacht dat de taxi betaald was, maar dat was niet zo, en toen ze in Clapham aankwamen, wilde de chauffeur veertien pond van haar hebben.
De eerste tien minuten van het vroege avondjournaal van de bbc waren gewijd aan de poging van Groot-Brittannië om de Olympische Spelen van 2012 in Londen te krijgen. Avice interesseerde zich niet voor het resultaat en Marion verveelde zich. Ze was teleurgesteld maar niet echt verrast geweest toen Avice blakend van gezondheid wakker was geworden. Per slot van rekening had ze maar weinig van de tartufo gegeten. Vanavond zou het gebeuren. Ze zou het gif op de peren- en amandeltaart doen. Niet dat Marion het zelf ooit gif noemde. Het woord ‘pijnstiller’ sprak haar veel meer aan, al was die pijn in de borst en linkerarm bij Avice niet teruggekomen.
Toen kwam er een vreselijke reportage over een heleboel honden en paarden die de hongerdood stierven in een stal. Avice was geschokt en wilde de televisie uitzetten – godzijdank waren er geen konijnen onder de slachtoffers, dacht Marion – maar het was gauw voorbij en het volgende onderwerp was bijna net zo verontrustend. Avice was een van die mensen die meer van dieren dan van mensen houden, en dus maakte het nieuws dat een man die door een krant de West End Weerwolf werd genoemd weer een meisje had aangevallen niet zoveel indruk op haar.
‘Ik weet niet waar ze zich zo druk om maken,’ zei ze. ‘Wat bedoelen ze nou met “aangevallen”? Hij legt alleen maar zijn handen om hun hals en geeft ze een duwtje. Wil je hem uitzetten, Marion? Als ik aan die arme dieren denk, kan ik niet slapen.’
O, jij zult slapen, dacht Marion, die zich met een huivering verbeeldde dat er vreemde handen om haar hals werden gelegd. Ze huppelde naar de keuken. De laatste tijd had ze aan de balletlessen teruggedacht die ze had gehad toen zij een kind en Fowler niet veel meer dan een baby was, en met een pas de deux en een entrechat ging ze naar haar tas om daar het morfineflesje uit te halen. Er waren al twee stukken van de taart gesneden en Marion goot de morfine rijkelijk over het bordje aan de linkerkant. Ze had tournedos als hoofdgerecht voor hen klaargemaakt, met nieuwe aardappelen en doperwten. Het zou een lekkere maaltijd worden. Per slot van rekening zou het Avices allerlaatste zijn.
Vijftigduizend pond was een groot bedrag. Ze zou het verstandig besteden. Toen ze als receptioniste op een makelaarskantoor werkte, had Marion enige kennis van huizen opgedaan, en op grond daarvan dacht ze dat ze tweehonderdvijftigduizend pond voor haar appartement kon krijgen, misschien zelfs driehonderdduizend. Als ze daar nog eens vijftigduizend bij deed, zou ze iets leuks kunnen kopen. Niet meer in een souterrain bijvoorbeeld. Onder het neuriën van een Coldplay-nummer maakte ze een pirouette, en toen ging ze met het dienblad naar de huiskamer, waar Avice wachtte.
Het was pech, dacht ze, dat het in Avices favoriete ziekenhuisserie de laatste tijd vooral over vergiftiging ging. En dan ook nog over gif dat een verpleegster in een taart deed om er financieel beter van te worden. Maar dat weerhield Avice er niet van om aan haar stuk peren- en amandeltaart te beginnen. Ze begon eraan, maar at het niet op.
Ze bracht een hap naar haar mond, en Marion had het gevoel dat haar hand veel langer dan anders in de lucht bleef hangen, trillend en een centimeter of vijf van haar lippen vandaan. Intussen maakte ze een of andere opmerking over het uiterlijk van de moorddadige verpleegster. Marion mompelde een of ander antwoord. Avice zuchtte een beetje, deed haar mond open, stopte de hap taart erin – en al spuwde ze het niet uit, ze trok een gezicht alsof ze hevig misselijk was, schoof het bordje naar Marion toe en zei: ‘Proef dat eens!’
‘Mijn stuk smaakt goed,’ mompelde Marion.
‘Dat kan ik niet helpen. Proef het mijne eens.’
Eén hap zou haar niet doden, dacht Marion. Een kruimel of twee zouden haar niet doden. Voorzichtig, behoedzaam, nam ze een klein beetje van Avices taart.
‘Er zit hoestdrank op,’ zei Avice.
Dat was inderdaad zo. Marion ging naar de keuken, goot het laatste restje uit het flesje op een theelepel en dronk het. Hoestdrank, geen twijfel mogelijk. Iemand had de morfine eruit gegoten en er hoestdrank voor in de plaats gedaan.
Fowler, dacht ze, altijd Fowler.