De astronomische doek
Het was een erg groot, vierkant stuk zijde, met de tint blauw die 'middernacht' wordt genoemd - donkerder dan koningsblauw en lichter dan marineblauw. Op de doek stond een kaart van de hemel. De Melkweg was er, en de Grote Beer, Orion, Cassiopeia en de Zeven Dochters van Atlas. Een jonge vrouw, James Mullens secretaresse, zag hem in een etalage in Bond Street, waar hij over de zitting van een (nagemaakte) Louis Quinze-stoel hing, met een zilveren halssnoer eroverheen en een breedgerande zwarte hoed met een donkerblauw lint, op een van de hoeken.
Cressida Chilton werkte net drie maanden voor James Muilen toen hij haar vroeg een verjaardagscadeau voor zijn vrouw te kopen. Geen sieraden, had hij gezegd. Ga af op je eigen oordeel, ik kan zien dat je een goede smaak hebt, maar in ieder geval geen sieraden. Cressida voelde wel aan hoe de wind daar waaide.
'Geen sieraden', dat waren veelbetekenende woorden. Elaine Muilen was zijn tweede vrouw, ze nam al vijfjaar die positie in. Volgens de kantoorverhalen hield hij het met een van de managementstagiaires op Buitenlandse Effecten. Ik wou dat ik het was, dacht Cressida, en ze ging naar de winkel en kocht de halsdoek - passend genoeg voor een astronomische prijs - en ging toen, omdat winkels in die tijd geen geschenkverpakking hadden, naar de kantoorboekhandel om de hoek en kocht daar een vel roze met zilverkleurig papier en een rolletje zilverkleurig koord.
Elaine wist wat die astronomische halsdoek betekende. Ze wist ook wie hem had ingepakt, en dat was niet James. Ze had een gouden armband verwacht en ze kon het teken aan de wand zo duidelijk zien alsof James in graffiti iets op de muur had gekalkt in de trant van dat er een eind aan alle goede dingen komt. En wat die halsdoek betrof: wist hij dan niet dat ze nooit blauw droeg? Was het hem niet opgevallen dat ze bruine ogen en lichtbruin haar had? Die secretaresse, die verliefd op hem was, had die doek waarschijnlijk gekocht om haar te pesten. Elaine gaf hem aan haar blauwogige zuster die toevallig op bezoek kwam en hem op het dressoir zag liggen. Het was op dezelfde dag dat ze haar echtscheidingspapieren kreeg aangereikt, geheel in overeenstemming met de nieuwe wet, de Matrimonial Causes Act uit 1973.
Elaines zuster droeg de doek op een lezing van het Koninklijk Genootschap van Vlinderkundigen, waarvan ze lid was. De garderobevoorzieningen in de gebouwen van wetenschappelijke genootschappen zijn vaak nogal rommelig en hier, in een achttiende-eeuws huis aan Bloomsbury Square, werd van de leden en hun gasten verwacht dat ze zelf hun jassen aan een rij haakjes in een donkere hoek van de hal hingen. Wanneer alle haakjes bezet waren, moesten jassen over de andere jassen heen worden gehangen of op de vloer worden gelegd. Elaines zuster, die nogal laat kwam, deed haar jas uit, trok de astronomische doek door een mouw - door het schoudergat naar binnen en door de manchet naar buiten, en hing de jas over iemand anders oude ocelotmantel.
Sadie Williamson genoot over de hele wereld erkenning als autoriteit op het gebied van het geslacht Argynnis, zijn wereldwijde verspreiding en leefmilieus. Ze was ook een dievegge. Ze stal bijna elke dag wel iets. De jas die ze droeg, had ze gestolen bij Harrods en de schoenen aan haar voeten had ze na een feest mi de kleerkast van een vriendin gepikt. Ze was er trots op (voor zichzelf) dat ze nooit iemand een cadeau had gegeven waarvoor ze had moeten betalen. En nu, in de vaag verlichte, i laten hal, waar aan de muren alleen een paar achttiende eeuwse gravures van Britse vlinders te zien waren, zocht Sadie tussen de kledingstukken naar een kleinigheid die de moeite van het meenemen waard was.
Er steeg een onaangename geur uit die kleren op, een geur van vuil wasgoed, oud zweet, mottenballen, reinigingsvloeistof en natte schapen. Sadie trok vol walging haar neus op. Ze had graag haar handen gewassen, maar iemand had een bord met Buiten bedrijf op de deur van de toiletten gehangen. Het was niet veel zaaks wat hier lag, dacht ze, maar toen zag ze de met de hand omgezoomde hoek van een blauwe halsdoek uit de mouw van een jas steken. Ze gaf er een rukje aan. Niet gek, dacht ze, en stopte de doek vlug in haar jaszak, want ze kon voetstappen horen naderen vanuit de zaal.
De volgende dag ging ze ermee naar de stomerij. De meeste dingen die ze stal, liet ze chemisch reinigen, ook als ze zo van een hangertje in een winkel kwamen. Je wist nooit wie ze had aangepast.
'De dierenriem,' zei de vrouw achter de toonbank. 'Welk sterrenbeeld bent u?'
'Ik geloof er niet in, maar ik ben Kreeft.'
'O,' zei de vrouw. 'Een raar idee, als je zo'n dier voor je ziet, hè?'
Sadie stopte de doek in een doos waarin een panty had gezeten die ze bij Selfridges had gestolen, deed er een stuk papier omheen waarin een cadeau had gezeten dat aan haar was gegeven en stuurde hem met Kerstmis naar haar petekind. Het pakje kwam er nooit aan. Het raakte verloren bij de beroving van de posttrein tussen Norwich en Londen.
Van de twee jonge mannen die de postzakken stalen, pikte de oudste de halsdoek in. Hij dacht dat de doek nieuw was, want hij zag er nieuw uit. Hij gaf hem aan zijn vriendin. Ze wierp er één blik op en vroeg hem toen wie hij dacht dat ze was, haar moeder soms? Wat moest ze met dat ding doen, om haar hoofd binden als ze naar de races ging?
Ze wilde de doek aan haar moeder geven, maar liet hem per ongeluk in de taxi liggen waarmee ze van Kilburn naar Acton reed. De doek werd, samen met een slof van tweehonderd sigaretten, twee blikjes cola-light en een nummer van de Playboy-dat alles in een versleten Harrods-draagtas - gevonden door de volgende passagier van de taxichauffeur. Dat was toevallig Cressida Chilton, die nog steeds James Mullens secretaresse was, maar die de doek niet herkende omdat hij in het papier zat dat er door Sadie Williamson omheen was gedaan. Trouwens, ze verkeerde nog in een soort shocktoestand, want die ochtend had ze in de krant de bekendmaking van James' aanstaande huwelijk, zijn derde, gelezen.
Dit stond op de vloer,' zei ze, en gaf de draagtas tegelijk met de fooi aan de taxichauffeur.
'Ze lopen met hun hoofd in de wolken,' zei hij. 'U zou niet geloven wat ze allemaal achterlaten. Vorige week had ik een complete set spullen van de vrijmetselarij in mijn taxi liggen, en de week daarvoor was het een babypotje, eerlijk waar, en een paar rubberlaarzen. Hoe moet ik nou weten van wie die spullen zijn? Ze zouden zichzelf nog achterlaten als ze niet moesten uitstappen om te betalen, goddank. Ik bedoel, wat is het deze keer? Een paar pakjes sigaretten en een vies blaadje...'
'Ik hoop dat u de eigenaar vindt,' zei Cressida, en ging vlug door de zwaaideur van het kantoorgebouw en met de lift naar boven. Ze wilde er eerder zijn dan James, want dan kon ze hem feliciteren, met een stralende glimlach op haar gezicht.
'De eigenaar vinden, huh!' zei de taxichauffeur tegen zichzelf.
Hij stopte voor rood licht naast een andere taxichauffeur die hij kende. Omdat hij dit nummer van de Playboy al had gezien, gaf hij het hem door het open raam aan. De sigaretten rookte hij zelf op. Hij gaf de cola en de doek aan zijn vrouw. Ze zei dat het de mooiste doek was die ze ooit had gezien en deed hem altijd om als ze ergens heen ging waar je netjes voor de dag moest komen.
Elf jaar later leende haar dochter Maureen hem. De vrouw van de taxichauffeur vroeg hem meermalen terug en Maureen was ook wel van plan hem terug te geven, maar ze vergat het altijd. Op een dag stond ze op het punt om naar haar moeder te gaan en dacht ze aan de doek. Ze werd eraan herinnerd door een foto in de Radio Times van de nachtelijke hemel in september. Haar flat was altijd rommelig, een chaos van kleren, tijdschriften, cassettebandjes en volle asbakken. Maar toen ze eenmaal was begonnen te zoeken, wilde ze die doek echt vinden. Ze zocht overal, rommelde in kasten en laden, gooide dingen op de vloer en keek in half leeggehaalde koffers. Als gevolg daarvan werd het laat voordat ze naar haar moeder ging, maar de astronomische doek had ze nog niet gevonden.
Ze vond hem niet, omdat hij de week daarvoor was meegenomen - geleend, zou zij ook hebben gezegd - door een vriendje dat verliefd op haar was, maar wiens liefde niet werd beantwoord. Of niet zo volledig werd beantwoord als hij zou willen. De doek was voor hem niet alleen een sentimenteel souvenir, maar hij wilde hem ook meenemen naar een waarzegster in Shepherd's Bush, die hem dramatische resultaten had beloofd als ze alleen maar 'iets van de geliefde' in haar handen kon houden. Uiteindelijk werkte de betovering niet, misschien omdat de doek niet van Maureen, maar van haar moeder was. Maar was dat wel zo? Het zou op dat moment moeilijk zijn geweest om te zeggen wie de eigenaar was.
De waarzegster was van plan de doek aan Maureens vriendje terug te geven als hij weer kwam, maar dat zou pas over veertien dagen gebeuren. Intussen droeg ze hem zelf. Ze was nog maar de tweede bezitter van de doek die er met liefde en bewondering naar keek. Elaine Mullens zuster had hem gedragen omdat hij duidelijk van goede kwaliteit was en omdat ze hem nu eenmaal had; Sadie Williamson had gezien dat hij duur was; Maureen had hem geleend omdat het die avond koud was geworden en ze een zere keel had. Maar alleen haar moeder en nu de waarzegster stelden hem echt op prijs.
De echte naam van deze vrouw bleef onbekend tot na haar dood. Ze noemde zich Thalia Essene. De doek bracht haar in verrukking, niet alleen vanwege de kwaliteit van de zijde, of de met de hand gerolde zoom, of de kleur, maar ook vanwege de sterrenbeelden die over het middernachtblauw lagen uitgezaaid. Zo'n kaart was voor haar wat een kaart van de Atlantische Oceaan voor een zeevaarder uit vroeger tijden was geweest: essentieel, fascinerend, mysterieus, onmisbaar, levensreddend. De sterren waren de encyclopedie van haar vak, en de ondoordringbare ruimten ertussen waren de bron van haar voorspellingen. Urenlang keek ze mediterend naar de doek, die ze op haar schoot uitspreidde en zacht streelde, terwijl ze dan soms ook magische formules uitsprak. Als ze uitging, droeg ze hem bij haar lange gewaden, haar zwarte mantel en haar hanger met duivelsdrek.
Roderick Thomas was nooit een van haar cliënten geweest. Hij was een buurman, die kort geleden in een van de kamers onder haar appartement aan Uxbridge Road was getrokken. Het was jaren geleden dat hij enig werk had verricht of dat iemand ook maar de minste belangstelling voor hem had getoond, zijn gezelschap op prijs stelde of aandacht schonk aan wat hij zei, laat staan dat iemand iets om hem gaf. Thalia Essene was een van de weinige mensen die tegen hem spraken, al ging dat nooit verder dan 'Hallo' of 'Het regent weer' als ze hem tegenkwam.
Maar op een dag beging ze de fout dat ze wat meer zei. De zon scheen in een wolkeloze hemel. 'De godin houdt vanmorgen van ons.'
Roderick Thomas keek haar met open mond aan. 'Wat?'
'Ik zei, de godin houdt vandaag van ons. Ze werpt haar stralende zonlicht over de aarde uit.'
Thalia glimlachte naar hem en liep door. Ze was op weg naar de winkels van King Street. Roderick Thomas begon achter haar aan te lopen. Hij keek al enige jaren uit naar de Antichrist, die volgens zijn stellige verwachting in vrouwelijke gedaante zou komen. Hij volgde Thalia naar Marks and Spencers en de winkel waar ze altijd muziek kocht die ze als achtergrond gebruikte wanneer ze de toekomst voorspelde. Ze was zich heel goed van hem bewust en ging, eerst woedend en toen nerveus, met een taxi naar huis.
De volgende dag bonkte hij op haar deur. Ze zei tegen hem dat hij weg moest gaan.
'Zeg dat nog eens over de zon,' zei hij.
'Het is vandaag niet zonnig.'
'Je kunt toch doen alsof. Zeg dat van die godin.'
'Je bent gek,' zei Thalia.
Een cliënt die zijn handpalm liet lezen en het allemaal hoorde, keek haar vreemd aan. Ze vertelde hem dat zijn levenslijn de langste was die ze ooit had gezien en dat hij waarschijnlijk honderd zou worden. Toen ze naar beneden ging, stond Roderick Thomas in de hal op haar te wachten. Hij keek naar de doek.
'Gekleed in de zon,' zei hij, 'en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.'
Toen zei Thalia iets dat zo ver van haar levensfilosofie af stond, dat zozeer in strijd was met al haar principes, dat ze nauwelijks kon geloven dat ze het had gezegd: 'Als je me niet met rust laat, bel ik de politie.'
Hij volgde haar evengoed. Ze liep naar Shepherd's Bush Green. Haar dreigende woorden gaven haar een donker aura en hij zag dat de sterren haar omringden. Ze fascineerde hem, al begon hij haar ook als een bron van gevaar te zien. In New-castle, waar hij tot twee jaar geleden had gewoond, had hij een vrouw gedood van wie hij ten onrechte had gedacht dat ze de Antichrist was, omdat ze, toen hij haar aansprak, tegen hem had gezegd dat hij naar de hel moest lopen. Een hele tijd verwachtte hij dat hij naar de hel zou worden gestuurd, en hoewel die angst enigszins was afgenomen, kreeg hij er weer last van als hij met vrouwen werd geconfronteerd die duidelijk slecht waren.
Een man stond op een van de banken in het plantsoen voor de menigte te preken. Nou ja, voor vier of vijf mensen. Roderick Thomas was Thalia naar het metrostation gevolgd, maar daar had hij de achtervolging moeten opgeven, want hij had geen geld om een kaartje te kopen. Hij slenterde naar het plantsoen. De man op de bank keek hem recht aan en zei: 'Gij zult geen andere goden dienen dan mij!'
Roderick vatte dat als een teken op, je zou wel gek moeten
zijn om die boodschap niet te begrijpen, maar hij stelde toch zijn vraag: 'En de godin?'
'Want Salomo wandelde Astoreth na,' zei de man op de bank, 'en Milchom, het verfoeisel der Ammonieten. Daarom zeide de Heere tot Salomo: Ik zal gewisselijk dit koninkrijk van u scheuren, en datzelve uw knecht geven.'
Dat klonk redelijk. Roderick ging naar huis en beidde zijn tijd. Hij luisterde naar de stem van de prediker, die in de plaats was gekomen van de stem die hij anders altijd hoorde als hij wakker was. De stem vertelde hem over een vrouw in purper die op een scharlakenrood beest zat, vol blasfemische namen, met zeven koppen en tien horens. Hij keek uit zijn raam tot hij Thalia Essene zag binnenkomen. Ze had een grote, gerecyclede papieren zak met een doffe paarse kleur en met de opdruk Celestial Seconds bij zich.
Thalia voelde zich goed omdat ze Roderick een paar uur niet had gezien. Ze dacht dat ze hem had afgeschud. Ze ging die avond uit om een stuk in de Lyric in Hammersmith te zien, samen met een vriend die een beroemde wichelroedeloper was. Daarvoor had ze een nieuwe jurk gekocht, of beter gezegd een 'bijna nieuwe' jurk, purperen Indische katoen met spiegelwerk en zwart borduurwerk. De blauwe sterrendoek, die ze de astrologische doek was gaan noemen, paste daar goed bij. Ze hing hem om haar hals, klagend over de koude avond. Een kleiner doekje zou ontoereikend zijn en het geheel zou bedekt moeten worden door haar oude zwarte jas.
Ze wierp een snelle blik in haar agenda en zag dat Maureens vriendje de volgende morgen voor een sessie zou komen. Ze moest de doek aan hem teruggeven. Ze zou hem deze avond voor het laatst dragen, dacht ze. In werkelijkheid droeg Thalia al haar kleren voor het laatst. Alles wat ze deed, deed ze voor de laatste keer, maar hoe helderziend ze ook was, ze had geen idee van het lot dat haar te wachten stond.
Ze liep naar buiten, op zoek naar een taxi. Er kwam er geen. Ze had tijd genoeg en besloot naar Hammersmith te lopen. Roderick Thomas liep achter haar, maar ze dacht niet meer aan
hem en keek niet om. Ze dacht aan de wichelroedeloper die ze anderhalf jaar niet had gezien, maar die van zijn vriendin af scheen te zijn.
Roderick Thomas kreeg haar in een van de donkerder gedeelten van Hammersmith Grove te pakken. Voor hem was het niet donker, want er was het licht van de zeven maal zeventig sterren op de doek die ze om haar hals had, en van de zee van glas die als kristal op de zoom van haar kleding schitterde. Hij sprak geen woord, nam de twee uiteinden van de sterrendoek in zijn handen en wurgde haar.
Toen ze het lichaam hadden gevonden, hoefden ze niet lang naar haar moordenaar te zoeken. Het had weinig zin om Roderick Thomas in staat van beschuldiging te stellen of hem voor de rechter te brengen, maar dat deden ze toch. Op het proces was de astronomische doek Bewijsstuk A. Roderick Thomas werd schuldig bevonden aan de moord op Noreen Blake - Thalia's echte naam - en werd ter beschikking van de regering gesteld.
De bewijsstukken zouden anders in het Misdaadmuseum zijn terechtgekomen, maar een jonge politieagente, Karen Duncan, die de taak had zulke souvenirs te verzamelen, vond het allemaal zo triest en smakeloos - die arme stumper had nooit vrij moeten rondlopen - dat ze Thalia's draagtas en het theaterbonnetje in de papiervernietiger stopte en de doek mee naar huis nam. Hoewel de doek chemisch gereinigd was, was hij nooit gewassen. Karen waste hem met koudwatergel voor de tere was en streek hem met een lauw ijzer. Niemand zou hebben gezegd dat die doek voor zo'n macabere daad was gebruikt. Er was niets aan te zien.
Toch deed zich een onvoorzien probleem voor. Karen had niet de moed om hem te dragen. Het was niet de voorgeschiedenis van de doek die haar weerhield, maar de angst dat andere mensen hem zouden herkennen. De zaak had veel publiciteit gekregen en daarin was ook uitgebreid aandacht geschonken aan de middernachtblauwe doek met de sterren. Cressida Chilton had erover gelezen en had zich afgevraagd waarom het ver-
haal haar aan James Mullens tweede vrouw deed denken, de vrouw voor de vrouw voor zijn huidige vrouw. Ze dacht niet dat ze tegen een vierde scheiding en een vijfde huwelijk bestand was; dan zou ze van baan veranderen. Sadie Williamson las over de doek en dacht om de een of andere reden meteen aan vlinders en een donker gebouw in Bloomsbury.
Na enige innerlijke tweestrijd - enerzijds geruststelling, anderzijds ontkenning en zelfverwijt - bracht Karen Duncan de doek naar een liefdadigheidswinkel, waar ze hem mocht ruilen voor een zwarte fluwelen hoed. Drie weken later werd de doek gekocht door een vrouw die hem niet herkende, al had de man van de liefdadigheidswinkel hem wel herkend en had hij erover lopen dubben vanaf het moment dat Karen de doek had gebracht.
De nieuwe eigenares droeg hem een paar jaar. Aan het eind van die tijd trouwde ze met een astronoom. De doek choqueerde hem, maakte hem woedend. Hij legde haar uit dat de sterrenhemel volkomen verkeerd was afgebeeld, dat het onmogelijk was dat die sterrenbeelden naast elkaar of zelfs maar op hetzelfde moment te zien waren, en als hij haar niet verbood die doek te dragen, was dat alleen omdat hij zo niet was.
De vrouw van de astronoom gaf de doek aan de vrouw die drie keer per week bij hen kwam schoonmaken. Mevrouw Vernon droeg de doek nooit, ze hield niet van halsdoeken, ze gleden bij haar altijd af, maar ze zou nooit op het idee zijn gekomen om nee te zeggen tegen iets dat haar werd aangeboden. Toen ze drie jaar later overleed, vond haar dochter de doek tussen haar bezittingen.
Bridget Vernon was zilversmid en lid van een vermaard kunstvaardigheidsgenootschap. Een van haar medeleden maakte quilts en was altijd op zoek naar geschikte weefsels om voor patchwork te gebruiken. De quiltmaakster, Fenella Carbury, had stukjes blauwe, roomkleurige en ivoorwitte zijde nodig voor een quilt die ze in opdracht van een rijke zakenman zou maken, een man die bekend stond om de steun die hij aan kunst en kunstvaardigheid verleende, en om zijn donaties aan liefdadige instellingen. Dit was geen kwestie van liefdadigheid. Fenella werkte hard en maakte lange uren. De quilt zou iedere penny waard zijn van de tweeduizend pond die ze ervoor zou vragen.
Voor de tweede keer in zijn leven werd de doek gewassen. De zijde was zo goed als nieuw, het donkerblauw nog niet verbleekt, de sterren nog zo helder als ze twintig jaar eerder waren geweest. Fenella kon er veertig zeshoeken uit knippen die, afgewisseld met veertig ivoorwitte ruiten van damast en veertig hemelsblauwe zijden wybertjesvormen van een lap uit een stoffenwinkel, het centrale motief van de quilt vormden. Als de quilt klaar was, zou hij groot genoeg zijn om een kingsize bed te bedekken.
James Muilen vond het goed dat de quilt precies twee weken op een tentoonstelling in de Chenil Gallery in Chelsea bleef hangen. Toen haalde hij hem op en gaf hem als huwelijkscadeau aan zijn nieuwe bruid, samen met een diamanten armband, een huisje in Derbyshire en een Queen Anne-hemelbed om de quilt op te leggen.
Cressida Chilton had vier huwelijken en eenentwintig jaren gewacht. Mannen, had Oscar Wilde eens gezegd, trouwen omdat ze moe zijn. Mannen, zei Cressida Muilen, trouwen op het eind altijd met hun secretaresse. Ze had koppig volgehouden, ze had de moed niet opgegeven, en nu had ze haar beloning.
Voordat ze op haar huwelijksnacht in bed stapte, keek ze naar de quilt van tweeduizend pond en zei tegen James dat ze nog nooit zoiets moois had gezien.
'Dat middelste gedeelte doet me denken aan jou, toen je pas voor me werkte,' zei James. 'Ik had toen zo verstandig moeten zijn om met je te trouwen. Ik begrijp niet waarom het me aan jou doet denken. Jij wel?'
Cressida glimlachte. 'Misschien had ik sterretjes in mijn ogen.'