De knipoog
De vrouw op de receptie vertelde haar hoe ze moest lopen. U gaat door de recreatiezaal, neemt de dubbele deur achterin, gaat linksaf, en dan is Elsies kamer de derde deur van rechts. Als ze niet in de recreatiezaal is.
Elsie was er niet, maar het Beest wel. Zo noemde Jean hem altijd; ze had nooit geweten hoe hij echt heette. Hij zat met de anderen tv te kijken. Er stond een halve cirkel van stoelen voor de televisie, de meeste fauteuils, maar ook een paar rolstoelen, en sommige oude mensen waren in slaap gevallen. Hij zat in een rolstoel, en was wakker en keek naar een spelletjesprogramma waaraan beroemdheden meededen.
Het was tien jaar geleden dat ze hem voor het laatst had gezien, maar ze herkende hem meteen, al was hij ouder geworden en veranderd. Hij moest nu ruimschoots in de tachtig zijn. Het was altijd een schok om hem te zien, maar het kwam nu als een verrassing dat ze hem hier zag - en het was geen onaangename verrassing. Blijkbaar kon hij niet lopen, anders zou hij niet in die rolstoel zitten. Het ging niet goed met hem; zijn leven liep op zijn eind.
Ze wist wat hij zou doen als hij haar zag. Dat deed hij immers altijd. Maar misschien zag hij haar niet, draaide hij zich niet om, misschien bleef zijn aandacht wel bij het spelletjesprogramma. Ze liep zo zachtjes als ze kon, bijna op haar tenen, langs de rand van de halve cirkel. Toen beging ze een fout: net voordat ze bij de dubbele deur was aangekomen, keek ze om. Hij keek naar haar en hij deed wat hij altijd deed. Hij knipoogde.
Jean keek meteen weer recht voor zich uit. Ze ging de gang door en vond Elsies kamer, de derde van rechts. Elsie sliep ook; ze zat in een fauteuil bij het raam. Jean legde de bloemen die ze had meegebracht op het bed en ging op de enige andere stoel zitten, een rechte, zonder armleuningen. Toen stond ze weer op en trok het gordijn wat verder dicht om Elsies gezicht tegen de felle zon te beschermen.
Elsie was nu veertien dagen in Sweetling Manor en Jean wist dat ze er nooit meer uit zou komen. Ze zou hier sterven - en waarom ook niet? Het was hier schoon en comfortabel en ze deden alles voor je. Waarschijnlijk was het belachelijk om - zoals Jean - het gevoel te hebben dat je waar dan ook beter af was dan hier, dat je nog liever hulpeloos, oud en uitgehongerd in je eentje zou willen sterven.
Ze waren even oud, zij en Elsie, maar zij voelde zich jonger en dacht dat ze er ook jonger uitzag. Ze hadden elkaar altijd al gekend, hadden samen op school gezeten, waren elkaars bruidsmeisje geweest. Nou ja, Elsie was geen echt bruidsmeisje meer geweest, want ze was toen zelf al een jaar getrouwd. Elsie was ook degene met wie ze die ene avond naar de film was geweest, Elsie en nog een meisje van wie ze de naam niet meer wist. Ze wist nog wel welke film het was. Het was Three Smart Girls met Deanna Durbin geweest. Zestig jaar geleden.
Als Elsie wakker werd, zou ze haar vragen hoe dat andere meisje heette. Christine? Kathleen? Het deed er niet toe. Wist Elsie dat het Beest hier was? Toen herinnerde Jean zich dat Elsie het Beest niet had gekend, dat ze nooit had gehoord wat er die avond was gebeurd, dat had immers niemand gehoord, ze had het niemand verteld. In die tijd was het anders. Je kon het niet vertellen, want dan kreeg je zelf de schuld. Op de een of andere manier had ze dat toen al geweten, hoe naïef ze toen ook nog was.
Onwetend. Dat waren ze allemaal geweest, zij en Elsie en het meisje dat Christine of Kathleen heette. Of misschien waren ze alleen maar bang geweest. Bang voor wat de mensen zouden /eggen, wat de mensen van hen zouden denken. Het was de tijd
van de schuldgevoelens, de tijd waarin van iedereen een goed gedrag werd verwacht, de tijd waarin je verantwoordelijk was voor je eigen daden en daar vaak ook voor gestraft werd. Je verdroeg dingen en je leerde met dingen leven. Met klagen kwam je nergens.
Dat was in al die jaren grondig veranderd. Je kreeg niet meer de schuld van dingen, werd niet meer gestraft. In plaats daarvan toonde iedereen begrip. Vroeger zou iedereen hebben gevonden dat het haar eigen schuld was wat het Beest toen had gedaan. Ze zou het wel hebben uitgelokt, hem hebben aangemoedigd. Tegenwoordig was het een misdaad, van hem. Ze las erover in de kranten, zag op de televisie dat er hulplijnen waren, en therapeuten en speciaal getrainde politieagentes. Al die dingen waren er om te voorkomen dat je getraumatiseerd werd, voor het leven getekend, al zou je het nooit meer kunnen vergeten.
Dat was waar, dat laatste, al was ze het soms weken of zelfs maanden achtereen vergeten. En dan had ze hem altijd weer teruggezien. Dat had je als je in een provinciestadje woonde. Zij woonde er en hij bleef er ook wonen. Ze zag hem een keer in een winkel, een keer op straat, en hij stapte een keer in de bus toen zij uitstapte. Hij knipoogde altijd. Hij zei niets, keek haar alleen aan en knipoogde.
Elsie had op Deanne Durbin geleken. De gelijkenis was opvallend geweest. Ze waren ongeveer even oud, geboren in hetzelfde jaar. Jean herinnerde zich dat ze daarover hadden gepraat, zij en Elsie en Christine Kathleen, toen ze uit de bioscoop kwamen en de anderen met haar meeliepen naar de bushalte. Elsie wilde weten wat je moest doen om een screentest te krijgen en het andere meisje zei dat het hielp als je in Hollywood woonde, in plaats van in Yorkshire. Ze woonden allebei in de stad, vijf minuten lopen van de bioscoop, en Elsie zei dat ze kon blijven slapen, als ze dat wilde. Maar dat zou ze dan niet aan haar ouders kunnen doorgeven. Elsies ouders hadden telefoon, maar die van haar niet.
Deanna Durbin leefde nog, had Jean ergens gelezen. Ze vroeg zich af of ze nog steeds op Elsie leek of dat ze een facelift had genomen, haar haar had laten verven en een dieet had gevolgd. Elsies gezicht was dik en zacht, erg gerimpeld bij de ogen, en haar haar was wit en dun geworden. Ze glimlachte vaag in haar slaap en snurkte een beetje. Jean zette haar stoel dichterbij en pakte Elsies hand vast. Daardoor kwam de glimlach terug, maar Elsie werd niet wakker.
Zo'n tien minuten nadat de meisjes waren weggegaan, was het Beest in zijn auto komen aanrijden. Jean was er inmiddels zeker van dat de bus niet meer kwam. Het was de laatste bus geweest en ze had niet geweten wat ze moest doen. Het was al een keer eerder gebeurd - de chauffeur was gewoon niet op zijn werk verschenen en was daarvoor ontslagen - maar evengoed was de bus niet gekomen. Bij die gelegenheid was ze naar Elsie gegaan en had Elsies moeder naar de buren van haar ouders gebeld. Ze dacht dat als ze dat een tweede keer deed, en meneer en mevrouw Rawlings al die moeite moest laten doen, haar vader haar waarschijnlijk zou verbieden ooit nog naar de bioscoop te gaan.
Het was niet donker. Het was midden in de zomer en het zou pas na tien uur donker worden. Als het donker was geweest, zou ze misschien niet met het Beest zijn meegegaan. Natuurlijk zag hij er toen nog niet uit als een Beest. Hij was jong, een jongen eigenlijk nog, en hij was knap en best wel aardig. En het was maar acht kilometer. Meneer Rawlings zei altijd dat acht kilometer niets was, hij had vroeger iedere dag acht kilometer naar school gelopen, en acht kilometer terug. Maar ze zag erg tegen dat eind lopen op, en trouwens, ze wilde graag weer eens in een auto rijden. Het zou nog maar de derde keer zijn dat ze ooit in een auto had gezeten. Evengoed zou ze zijn aanbod hebben afgewezen als hij niet, toen ze hem vertelde waar ze woonde, had gezegd: 'Maar dan ken je de Rawlings. Mevrouw Rawling is mijn zuster.'
Dat was niet waar, maar het klonk wel zo. Ze stapte in. De auto was eigenlijk niet van hem, hij was van de man voor wie hij werkte, hij was chauffeur, maar daar kwam ze pas veel later achter.
'Mooie avond,' zei hij. 'Ben je op stap geweest?'
'Ik ben naar de film geweest,' zei ze.
Na een paar kilometer sloeg hij een landweggetje in en stopte bij een vervallen huisje. Je zou denken dat daar niemand kon wonen, maar hij zei dat hij even iemand moest spreken, het zou maar een minuut duren, ze mocht meekomen als ze wilde. Inmiddels schemerde het al, maar er brandde geen licht in het huisje. Ze dacht eraan dat hij mevrouw Rawlings broer was. Er moest zeker tien jaar verschil tussen hen zijn, maar dat had ze niet zo vreemd gevonden. Haar eigen zuster was ook tien jaar ouder dan zij.
Ze volgde hem over het pad, dat overwoekerd was met onkruid en braamstruiken. In plaats van naar de voordeur te gaan, leidde hij haar naar de achterkant, waar oude appelbomen tussen gras van wel een meter hoog stonden. De achterkant van het huisje was een ruïne. De halve achtermuur was ingezakt.
'Er is hier niemand,' zei ze.
Hij zei niets. Hij pakte haar vast en trok haar omlaag in het hoge gras, met zijn ene hand strak op haar mond. Ze had nooit geweten dat iemand zo sterk kon zijn. Hij haalde zijn hand weg om haar kleren weg te trekken, en ze gilde, maar dat gillen was maar een reflex, een uiting van angst, en volkomen zinloos. Er was niemand die haar hier kon horen. Wat hij deed, heette verkrachting. Dat wist ze nu - nou ja, ze had het kort daarna ook geweten, alleen noemde niemand het toen zo. Niemand sprak erover. Tegenwoordig lag het woord op ieders lippen. Negen van de tien televisieseries gingen erover. Verkrachting, hét misdrijf tegen vrouwen.
Verkrachting, als het je tegenwoordig overkwam, ging je naar de politie en praatte je erover. Je ging naar zelfverdedigingcursussen om te voorkomen dat het je overkwam. Je ging naar praatgroepen om ervaringen uit te wisselen met andere slachtoffers.
Eerst had ze vooral willen weten of hij haar had verwond, hij haar had gescheurd, of ze iets had gebroken. Maar dat was niet zo. Omdat ze niets mankeerde en hij weg was gegaan, hield ze op met huilen. Ze hoorde de auto starten en wegrijden. Het was niet erg pijnlijk geweest om naar huis te lopen, eerder een stijf, schrijnend gevoel, ongeveer zoals ze zich had gevoeld op de dag dat zij en Elsie hadden geleerd een spagaat te doen. Ze moest trouwens wel lopen, ze had geen keus. Toen ze thuiskwam, was haar vader woedend. Hij vroeg haar hoe laat ze dacht dat het was.
'Er had je iets kunnen overkomen,' zei haar moeder.
Er was haar iets overkomen. Ze was verkracht. Ze ging naar bed, zodat ze niet zouden zien dat ze onbedaarlijk rilde. Die nacht sliep ze slecht. De volgende morgen zei ze tegen zichzelf dat het erger had kunnen zijn, ze was tenminste niet dood. Het kwam nooit in haar op dat ze het iemand zou kunnen vertellen, daarvoor schaamde ze zich te veel en was ze te bang voor wat anderen zouden denken. Het was voorbij, zei ze steeds weer tegen zichzelf, het was allemaal voorbij.
Eén ding zat haar vooral dwars. Een baby. Als ze nu eens een baby kreeg. Nooit in haar leven was ze zo opgelucht, zo blij geweest, als toen ze, een dag te vroeg, die eerste druppel bloed over de binnenkant van haar been zag lopen. Ze schreeuwde het uit van blijdschap. Er was niets met haar aan de hand! Het bloed maakte haar rein en nu hoefde niemand het ooit te weten.
Trauma? Dat was het woord dat ze tegenwoordig gebruikten. Het betekende dat je een litteken had. Het was geen litteken dat je kon zien of dat je in je lichaam kon voelen, maar het duurde jaren voordat ze een man bij zich in de buurt liet komen. Achteraf was ze daar blij om, blij dat ze had gewacht, dat ze niet iemand anders had ontmoet voordat ze Kenneth tegenkwam. Maar indertijd dacht ze iedere dag aan wat er was gebeurd, ze maakte het steeds weer mee, de schrik en de pijn en de afschuwelijke angst, en in haar gedachten noemde ze de man die haar dat had aangedaan het Beest.
Acht jaren gingen voorbij en toen zag ze hem weer. Ze was uit met Kenneth, die net was afgezwaaid bij de luchtmacht, en ze liepen arm in arm door de High Street. Kenneth had haar gevraagd met hem te trouwen en ze gingen net hun verlovingsring kopen. Ze gingen naar een grote juwelierszaak. Het Beest was er ook, ze nam aan om een boodschap voor zijn baas te doen. Hij stond in een ander gangpad, een eindje van hen vandaan, maar ze zag hem en hij zag haar. Hij knipoogde.
Hij knipoogde, net zoals hij tien minuten geleden in de recreatiezaal had gedaan. Jean deed haar ogen dicht. Toen ze ze weer opendeed, was Elsie wakker.
'Hoe lang ben je er al, Jean?'
'Niet lang,' zei Jean.
'Zijn die bloemen voor mij? Je weet dat ik gek ben op fresia's. We zullen ze door iemand in een vaas laten zetten. Ik hoef hier niets te doen, ik hoef geen vinger uit te steken. Als een echte dame.'
'Elsie,' zei Jean. 'Hoe heette dat meisje met wie we naar de bioscoop zijn geweest, naar Three Smart Girls?
'Wat?'
'Het was in 1938. In de zomer.'
'Ik weet het niet. Daar moet ik over nadenken. Mijn geheugen is niet meer wat het geweest is. Bob zei altijd dat ik op Deanna Durbin leek.'
'Dat zeiden we allemaal.'
'Constance, heette ze. We noemden haar Connie.'
'Ja, dat was het,' zei Jean.
Elsie begon over de meisjes te praten met wie ze op school hadden gezeten. Ze kon zich al hun voornamen en van de meesten ook de achternamen herinneren. Jean vond een vaas, vulde hem met water en zette de fresia's erin omdat ze al wat slap begonnen te hangen. Haar verlovingsring paste nog om haar vinger, al zat hij wel een beetje strakker. Wat was ze bang geweest dat Kenneth zou merken dat ze geen maagd meer was! Ze zeiden dat mannen het altijd merkten. Maar toen het zover was, merkte hij het natuurlijk niet. Het was gewoon een bakerpraatje-
Elsie, die haar eerste kind al had, had op hun bruiloft rozerode tafzijde gedragen. En haar man was Kenneths getuige geweest. John was negen maanden later geboren, en de tweeling achttien maanden daarna. Het duurde langer voordat Anne kwam, maar ja, ze had haar handen vol gehad. In die tijd, toen de kinderen nog klein waren, dacht ze minder aan het Beest en wat er gebeurd was dan in een andere periode van haar leven. Er gingen maanden voorbij zonder dat ze aan hem dacht. Anne was net vier geworden toen ze hem weer tegenkwam.
Ze ging de andere kinderen van school halen. Ze hadden toen nog geen auto, het zou nog jaren duren voor ze er een hadden. Op weg naar school gingen ze naar de winkel om een nieuw paar schoenen voor Anne te kopen. De Red Lion ging net dicht voor de middag. Het Beest kwam het café uit, niet al te stevig op zijn benen. Hij botste bijna tegen haar op. 'Pardon!' zei ze verwijtend, maar toen zag ze wie het was. Hij deed een stap terug, keek haar aan en knipoogde. Ze was woedend. Het scheelde niet veel of ze had Kenneth die avond het hele verhaal verteld. Maar natuurlijk kon ze dat niet doen. Toen niet meer.
'Ik weet niet waarom jij over je geheugen klaagt,' zei ze tegen Elsie. 'Je hebt een geweldig geheugen.'
Elsie glimlachte. Het was nog datzelfde lieftallige tienerglimlachje, alleen gebruikten ze het woord tiener toen nog niet. Je was toen gewoon iemand tussen de twaalf en de twintig. 'Wat vind je van het tehuis?'
'Het is mooi,' zei Jean. 'Je hebt hier vast heel goed aan gedaan.'
Elsie praatte nog wat over vroeger en over de mensen die ze had gekend, en toen gaf Jean haar een afscheidskus en zei dat ze de volgende week terug zou komen.
'Ga de volgende keer binnendoor,' zei Elsie. 'Via de tuin en de tuindeuren hiernaast.'
'Dat zal ik doen.'
Maar ze ging niet daarlangs naar buiten. Ze liep de gang weer door en aarzelde even voordat ze de recreatiezaal binnenging. Toen ze het Beest de vorige keer had gezien, voor deze keer, begonnen ze allebei al oud te worden. Kenneth was dood. John was zelf opa, zij het nog een jonge, de tweelingbroers waren samen directeur van een welvarende onderneming in Australië, en Anne was arts in Londen. Jean had nooit leren rijden en had de auto na Kenneth's dood weggedaan. Ze stond bij diezelfde bushalte te wachten, de halte waar hij haar al die jaren geleden had opgepikt. De bus kwam en hij stapte eruit, een oude man met wit haar, zijn gezicht vergeeld en gerimpeld. Maar ze herkende hem, ze zou hem overal hebben herkend. Hij keek haar weer met die brutale blik van hem aan en knipoogde. Die keer was het een overdreven, nadrukkelijke knipoog geweest. Hij had de hele zijkant van zijn gezicht samengetrokken en zijn oog stijf dicht geknepen.
Ze duwde nu de deur van de recreatiezaal open. De televisie stond nog aan, maar hij was er niet. Zijn rolstoel was leeg. Toen zag ze hem. Hij werd van de wc teruggebracht, nam ze aan. Een zuster hield hem stevig aan zijn ene arm vast. Zijn andere arm leunde zwaar op de gecapitonneerde bovenkant van een kruk. Zijn benen, in een pyjamabroek, waren half ingezakt en zijn gezicht drukte niets dan pijn uit. Huiverend van pijn deed hij kleine, wankele stapjes.
Jean keek hem aan. Ze keek recht in zijn gekwelde gezicht en zijn ogen keken in de hare. Toen knipoogde ze. Ze knipoogde naar hem zoals hij die vorige keer naar haar had geknipoogd, en ze zag iets waarvan ze nooit had gedacht dat ze het bij een oud mens zou zien gebeuren. Een diepe, donkere blos verspreidde zich over zijn verschrompelde gezicht. Hij wendde zijn blik af. Jean liep met veerkrachtige pas door de recreatiezaal naar de uitgang, als een meisje van zestien.