Wakers been
Terwijl hij het verhaal vertelde over zijn moeder die hem naar de kapper bracht, kwam de pijn in Wakers been weer opzetten. Een pijn die door hem heen schoot - dat was wel passend - en hij wist heel goed waardoor het kwam. Hij zette Andrew op zijn andere knie.
Het verhaal ging over zijn moeder en hemzelf. Ze waren op weg om zijn haar te laten knippen en bleven op de hoek van High Street en Green Lanes staan, om met een vriendin van zijn moeder te praten die net uit de viswinkel kwam. Zijn moeder was een spraakzame dame die graag mocht roddelen. Die vriendin was precies zo. Ze letten nauwelijks op Waker. Hij maakte zijn hand uit die van zijn moeder los, liep in zijn eentje door Green Lanes naar Church Road, vond de kapper, haalde een sixpence uit zijn zak en liet zijn haar knippen. Daarna liep hij dezelfde weg terug. Zijn moeder en haar vriendin stonden nog steeds te praten. De vijfjarige Waker schoof zijn hand in die van zijn moeder en ze keek omlaag en lachte hem toe. Ze had niet eens gemerkt dat hij weg was geweest.
Emma en Andrew stonden versteld van dat verhaal. Ze hadden het al eerder gehoord maar stonden er toch weer versteld van. De wereld was zo veranderd; dat wisten zelfs zij, vier en zes jaar oud. Zij mochten nog geen twee minuten in hun eentje buiten op straat zijn, laat staan dat ze ergens zonder begeleiding naartoe mochten.
'Nog eentje,' zei Emma.
Terwijl ze dat zei, ging er een scherpe steek door Wakers kuit naar zijn knie, om zich vervolgens samen te trekken in zijn dijspier. Hij greep omlaag en wreef over zijn knokige oude been.
'Zal ik jullie vertellen hoe Haultrey op me schoot?'
'Schoot?' zei Andrew. 'Met een pistool?'
'Met een luchtbuks. Het was lang geleden.'
'Alles wat jou is overkomen, opa,' zei Emma, 'is lang geleden.'
'Dat is waar, schatje. Dit was vijfenzestig jaar geleden. Ik was zeven.'
'Dus het was niet zo lang geleden als toen je je haar liet knippen,' zei Emma, waarmee ze blijk gaf van een groot wiskundig inzicht.
Waker lachte. 'Haultrey was een jongen die ik kende. Hij woonde bij ons in de straat. We speelden vaak met een heel stel bij de rivier. Er zat toen nog vis in de rivier, maar ik geloof niet dat we die dag aan het vissen waren. We hadden in bomen geklommen. Je kon over de rivier komen door in wilgen te klimmen. De takken hingen er helemaal overheen.
En toen zag een van ons een ijsvogel, een heel klein lichtblauw vogeltje was het, de kleur van een pauw, en Haultrey zei dat hij op hem ging schieten. Ik wist dat dat verkeerd zou zijn, zelfs toen wist ik dat al. Misschien wisten we het allemaal, behalve Haultrey. Hij had een luchtbuks. Hij liet hem ons zien. Ik klapte in mijn handen en de ijsvogel vloog weg. Alle vogels vlogen weg, we verschrikten ze met het lawaai dat we maakten. Ik had een vriend die William Robbins heette, we noemden hem Bill, hij was mijn beste vriend, en hij zei tegen Haultrey dat hij wedde dat hij niet alles kon raken, niet alles waar hij op mikte. Nou, dat pikte Haultrey natuurlijk niet. Natuurlijk kan ik dat wel, zei hij. Hij wees naar een steen die uit het water stak en zei dat hij die zou raken. Maar hij raakte hem niet. Hij raakte mij.'
'Wow,' zei Andrew.
'Maar dat was niet zijn bedoeling, opa,' zei Emma. 'Hij deed liet niet met opzet.'
'Nee, dat niet, maar het deed wel pijn. Het schot ging mijn been in, mijn kuit in, net onder mijn rechterknie. Bill Robbins ging naar mijn huis, hij rende zo hard als hij kon, hij kon erg hard lopen, het hardst van de hele school. Hij haalde mijn vader en die bracht me naar de dokter.'
'En de dokter haalde de kogel eruit?'
'Een hagelkorrel, niet een kogel. Nee, hij groef hem er niet uit.' Walter wreef over zijn been, net onder de rechterknie. 'Hij zit er nog steeds in.'
'Hij zit er nog steeds in?'
Emma wipte van de armleuning van de stoel en Andrew kroop van Wakers schoot, en beide kinderen staarden naar zijn rechterbeen, het been in de broekspijp van grijs flanel met daaronder een grijs met wit geruite sok. Waker trok de broekspijp tot aan de knie omhoog. Er was niets te zien.
'Als jullie willen,' zei Waker, 'laat ik jullie een foto van de binnenkant van mijn been zien als jullie de volgende keer naar mijn huis komen.'
Dat voorstel werd enthousiast begroet. Ze wilden dat 'de volgende keer' nu meteen was, maar kregen van hun moeder te horen dat ze tot donderdag zouden moeten wachten. Waker was blij dat hij met de auto was gekomen. Hij zou geen zin hebben gehad om naar huis te lopen, niet met die pijn. Misschien zou hij weer naar zijn huisarts moeten gaan en om een nieuw onderzoek moeten vragen. Hij kon zich vermoedelijk laten doorverwijzen naar een - hoe heette dat ook weer - een orthopeed. In ieder geval had Andrew de spijker op zijn kop geslagen toen hij vroeg of de dokter die hagelkorrel uit zijn been had gehaald. Kleine kinderen wisten vaak precies te zeggen waar het op stond, dacht Waker. Het was moeilijk te begrijpen waarom die arts, vijfenzestig jaar geleden, die hagelkorrel er niet uit had gepeuterd, maar in die tijd deden ze zulke ingrepen liever niet als er geen levensgevaar was. Tien jaar geleden had de specialist alleen maar gezegd dat hij betwijfelde of het de hagelkorrel was die de pijn veroorzaakte. Waarschijnlijk was het artritis. Waker moest accepteren dat hij niet meer zo jong was.
Toen Walter thuis was, zocht hij in zijn bureauladen naar de röntgenfoto's. Hij dacht aan iets anders dat Andrew had gezegd.
Nee, niet Andrew, Emma. Ze had gezegd dat Haultrey het niet met opzet had gedaan en hij had dat beaamd. Nu was hij daar niet zo zeker meer van. Voor het eerst in vijfenzestig jaar zag hij Haultrey's gezicht weer voor zich, op die zomeravond toen hij pochte dat hij die steen kon raken.
Bill Robbins zat op de rivieroever, twee jongens van wie hij de namen vergeten was zaten in de wilg, en hij, Walter, stond bij de waterkant en keek omhoog naar de ijsvogel. Haultrey stond hoger op de oever met zijn luchtbuks. De zon had laag aan de lichtblauwe julihemel gestaan. Walter had in zijn handen geklapt en toen de ijsvogel wegvloog, had hij omgekeken naar Haultrey. Die had kwaad en wraakzuchtig gekeken, omdat Walter die vogel had weggejaagd. En toen begon hij te pochen dat hij die steen kon raken. Misschien was het wel zijn bedoeling geweest op Walter te schieten, hem in zijn been te schieten omdat die hem van zijn pretje had beroofd. Maar indertijd geloofde ik dat niet, dacht Walter. Ik beschouwde het als een ongeluk; dat deed iedereen.
'Ik verbeeld me dingen,' zei hij hardop, en hij legde de röntgenfoto's op zijn bureau om ze de volgende keer aan Emma en Andrew te laten zien.
Hun moeder bracht de kinderen die donderdag na schooltijd mee. Ze bewonderden de foto's en wilden het verhaal nog een keer horen. Toen Walter het vertelde, zei hij niets over de uitdrukking op Haultrey's gezicht.
'Je vergat dat Bill naar jullie huis rende en dat hij de beste hardloper van de school was,' zei Emma.
'Ja, maar nu heb je het zelf verteld.'
'Hoe heette hij nog meer, opa? Wat was zijn voornaam?'
'Dat weet ik niet meer,' zei Walter, en zoals zo vaak realiseerde hij zich hoe de tijden veranderd waren. Voor deze kinderen was het bijna onbegrijpelijk dat je alleen iemands achternaam wist. 'Ik weet niet hoe hij heette. Ik kan het me niet herinneren.'
De kinderen kwamen met namen. In zijn kinderjaren zouden de namen die ze noemden volstrekt onbekend zijn geweest (Scott, Ross, Damian, Liam, Seth), of vreemd genoeg te ouderwets om veel gebruikt te worden (Joshua, Simon, Jack, George). Hij kwam zelf ook met een paar suggesties, namen die wel bij die tijd hoorden (Kenneth, Robert, Alan, Ronald), maar het was geen van die namen. Hij zou Haultrey's naam pas herkennen als hij hem hoorde.
Zijn dochter Barbara keek naar de röntgenfoto's. 'Je moet met dat been naar de dokter terug, pa.'
'Ja, het smart me wel.' Wal ter besefte dat hij een woord had gebruikt dat al uit de tijd was toen hij nog een jongen was. Het was een favoriet woord van zijn vader geweest. 'Het smart,' zei hij opnieuw.
'Misschien kunnen ze een andere specialist voor je vinden. Ze moeten iets kunnen doen.'
Toen Barbara en de kinderen weg waren, zocht hij de naam Haultrey in het telefoonboek op. De kans was groot dat Haultrey er niet in zou staan, na vijfenzestig jaar nog in dezelfde plaats, en dat was ook zo. Er stond geen enkele Haultrey in. Wakers been begon nu verschrikkelijk pijn te doen. Hij probeerde het te masseren met spul dat hij had gekocht toen hij een spier in zijn rug had verrekt. Het middel verwarmde de huid, maar deed niets aan de pijn. Hij probeerde zich Haultrey's voornaam te herinneren. Het was toch niet Henry geweest? Nee, Henry was in de jaren twintig nog ouderwets en was pas in de jaren tachtig weer tot leven gekomen. David? Dat was een mogelijkheid, maar Haultrey had niet David geheten.
Bill Robbins had Haultrey veel beter gekend dan hij. De Haultrey's en de Robbins' waren buren geweest, met maar één huis ertussen. Bill was dood, hij was tien jaar geleden gestorven, maar tot aan zijn dood waren hij en Waker vrienden gebleven. Ze hadden samen golf gespeeld, waren allebei lid van de Rotary geweest, en Waker had nog steeds contact met Bills zoon. Hij belde John Robbins.
'Hoe gaat het, Wal ter?'
'Goed, alleen wat artritis in mijn been.'
'We worden er geen van beiden jonger op.' Dat was een mooi gebaar van een man van tweeënveertig.
'Zeg, kun jij je die familie herinneren die Haultrey heette. Ze woonden bijna naast je grootouders?'
'Vaag. Maar mijn oma weet het vast nog wel.'
'Leeft die dan nog?'
'Ze is nog maar zesennegentig, Walter. Dat is in onze familie nog niets, met uitzondering van mijn arme vader.'
John Robbins zei dat hij het leuk zou vinden als Walter eens kwam eten, en Walter zei dat hij dat graag een keer deed.
De oude mevrouw Robbins stond in het telefoonboek. Ze woonde nog steeds in het huis waar ze sinds haar trouwen, drieënzeventig jaar geleden, had gewoond. Ze nam met een energieke stem de telefoon op. Jazeker, ze herinnerde zich de Haultrey's nog heel goed, al waren ze vertrokken in 1968. Ze kon zich vooral die jongen met zijn luchtbuks goed herinneren. Hij had een keer op haar kat geschoten, maar het was mis geweest.
'Had die kat even geluk.' Walter wreef over zijn been.
'Had Harold even geluk,' zei mevrouw Robbins grimmig.
'Zo heette hij. Harold,' zei Walter.
'Natuurlijk. Harold Haultrey. Hij is in de oorlog verdwenen.'
'Verdwenen?'
Ik bedoel dat hij hier nooit terug is gekomen. Dat vond ik niet erg. Hij zat in het leger, maar niet in actieve dienst, natuurlijk niet. Hij zat in de oorlog ergens in een legerkamp in het westen van het land, kreeg kennis aan een boerendochter, trouwde met haar en bleef daar. Hij zal wel hebben gedacht dat hij die boerderij zou krijgen en misschien is het ook zo gegaan. Waarom kom je me nooit eens opzoeken, Walter? Kom eens bij me eten, dan maak ik biefstuk met gebakken aardappeltjes voor je klaar, daar was je altijd zo gek op.' Walter zei dat hij dat zou doen zodra hij zich aan zijn been had laten helpen.
Hij maakte een afspraak met een orthopeed, een andere, die naar de nieuwe röntgenfoto's keek en zei dat Walter artritis had. Iedereen van Wakers leeftijd had ergens artritis. De kinderen vonden de nieuwe röntgenfoto's prachtig en Emma zei dat ze beter waren dan de oude. Andrew wilde er graag een hebben om aan de muur van zijn kamer te hangen, naast zijn Leeuwen-koning-poster en een foto van de Spice Girls die hij uit een blad had geknipt.
'Je zou een andere specialist om advies over dat been moeten vragen, pa,' zei Barbara.
'Dat zou dan nummer drie zijn, hè?'
'Vertel haar over Haultrey, opa,' zei Andrew.
En dus vertelde Waker het nog een keer. Ditmaal voegde hij er Haultrey's voornaam aan toe. 'Harold Haultrey wees naar een steen in het water en zei dat hij die zou raken, maar hij raakte mij.'
'En Bill Robbins, die de beste hardloper van de hele school was, rende naar je huis en haalde je vader,' zei Emma. 'Maar het was niet Harolds bedoeling. Het was niet zijn bedoeling om je pijn te doen, hè?'
'Wie weet?' zei Walter. 'Het is lang geleden.'
Ze gingen samen op vakantie, Barbara en haar man Ian, de kinderen en Walter. Dat was een gewoonte van hen geworden sinds Wakers vrouw vijf jaar geleden was gestorven. Als hij heel eerlijk was, zou hij liever niet meegaan. Hij hield niet zo van het strand en van het eten in het hotel, en hij schaamde zich als hij in het zwembad zijn magere oude lichaam moest laten zien. En hij vermoedde dat als zij heel eerlijk waren - en misschien waren ze dat ook wel, heimelijk, als ze met elkaar alleen waren -Barbara en Ian hem ook liever niet bij zich zouden hebben. De kinderen vonden het wel fijn dat hij meeging, daar was hij vrij zeker van, en daarom ging hij.
De avond voordat ze vertrokken ging hij naar de oude mevrouw Robbins. John was er ook, en Johns vrouw, en ze aten met zijn allen biefstuk met gebakken aardappeltjes en tiramisu, waaraan mevrouw Robbins op haar extreem oude dag verslaafd was geraakt. Ze vroegen allemaal naar Wakers been en hij moest antwoorden dat er niets aan te doen was. Het gesprek kwam erop dat het tegenwoordig heel anders zou toegaan als een kind van zeven door een ander kind in zijn been werd geschoten. Het zou in de krant komen en Walter zou therapeutische begeleiding krijgen. Haultrey waarschijnlijk ook.
Terwijl hij met Emma naast zich naar Sidmouth reed en zijn best deed om de aansluiting met Ian, Barbara en Andrew in de auto voor hem niet te verliezen, vroeg Walter zich af of Haultrey ooit had gezegd dat het hem speet. Dat had hij niet. Er was ook geen gelegenheid voor geweest, want Walter wist zeker dat hij Haultrey daarna nooit meer had gezien. Toen schoot hem iets te binnen. Sinds de pijn in zijn been was begonnen, had hij iedere dag aan Haultrey gedacht. Haultrey werd een obsessie voor hem.
'Ik verveel me, opa,' zei Emma. 'Vertel eens een verhaal.'
Niet Haultrey. Niet het bezoek aan de kapper, een verhaal dat hem om de een of andere reden aan Haultrey deed denken. 'Ik zal je over onze hond Pip vertellen, die een heel snoer saucijsjes stal bij de slager en die een keer in de vingers van de postbode beet toen die ze door de brievenbus stak.'
Een andere wereld was dat geweest. Saucijsjes zaten niet meer in snoeren aan elkaar vast en er waren meer supermarkten dan slagers. Tegenwoordig zou de postbode therapeutische begeleiding en een tetanusinjectie hebben gekregen, en zou Pip met afmaken zijn bedreigd, alleen zouden zijn ouders tegen die beslissing in beroep zijn gegaan, desnoods tot de Hoge Raad aan toe, en zou Pips foto in de krant hebben gestaan. Toen ze in Sidmouth aankwamen, was Walter moe, terwijl Emma nog zo fris als een hoentje was, klaar om van alles te gaan doen. Hij had haar meermalen de hele geschiedenis van zijn kinderjaren verleid, tenminste zoveel als hij zich kon herinneren.
Zijn been deed pijn. Hij geloofde nog steeds dat beweging beter voor hem was dan rust. Terwijl de anderen naar het strand gingen, maakte hij een wandeling langs de zee en door de straten met achttiende-eeuwse huizen. Hij wist eigenlijk niet waarom hij naar de koperen plaat op een van de zuilen naast een voordeur keek, misschien had hij in de zon geglinsterd, hoe dan ook, hij keek ernaar en las: Jenkins, Haultrey, Hall, Advocaten en Procureurs. Dat kon toch niet zijn Haultrey zijn? Harold Haultrey als advocaat - een absurde gedachte.
Na het eten en een drankje in de bar ging hij vroeg naar zijn kamer. Hij zou het jonge volk een tijdje alleen laten. Hij zocht naar een telefoongids en vond er ten slotte een achter een extra deken in de kast. Jenkins, Haultrey, Hall stond erin, en ook Haultrey, A.P., met een adres in de stad. Daaronder stond: Haultrey, H., Mingle Valley Farm, Harcombe. Dat was hem. Dat was Harold Haultrey. Die advocaat met de initialen A.P. was natuurlijk zijn zoon.
Als ik hem nu eens bel, dacht Waker terwijl hij in bed lag en zich in het donker van alles verbeeldde, als ik hem nu eerst bel en hem vraag om iets te komen drinken? Als ik hem heb ontmoet, kan ik hem misschien uit mijn hoofd zetten. Als ik therapie had, zouden ze vast tegen me zeggen dat ik hem moet ontmoeten. De confrontatie met hem aangaan - zo zouden ze het zeggen.
Hij kreeg een antwoordapparaat. Natuurlijk was de stem niet te herkennen. Niet na al die jaren. De stem zei niet dat hij Harold Haultrey was, maar dat dit het nummer van de Haultrey Jersey Fokkerij was en dat de beller na de pieptoon een boodschap kon inspreken. Waker probeerde het om twaalf uur 's middags opnieuw, en om twee uur nog een keer. Daarna gingen ze met zijn allen naar Lyme Regis en kon hij niet bellen.
Toen hij terugkwam, verwachtte hij dat het boodschappenlichtje van zijn telefoon zou branden, maar er was niets. En de volgende dag ook niet. Haultrey had blijkbaar besloten geen contact meer met hem op te nemen. Waker dacht er even over om de zoon, de advocaat, te bellen, maar besloot dat niet te doen. Als Haultrey hem niet wilde spreken, wilde hij hem ook niet spreken. Die avond paste Waker op de kinderen, terwijl Ian en Barbara uit eten gingen, en de volgende middag gingen ze, omdat het regende, met zijn allen naar de bioscoop en zagen De klokkenluider van de Notre-Dame.
In de vakanties gedroeg Wal ter zich altijd zo tactvol als hij kon. Hij deed zijn portie babysitwerk (en soms meer dan zijn portie), maar lette er ook op dat hij zich niet te veel opdrong.
Zo was het zijn beleid om er minstens één keer een hele dag in zijn eentje op uit te gaan. Ditmaal had hij besloten een neef in Honiton op te zoeken. Die neef had gehoord dat hij naar Sidmouth kwam en had hem voor de lunch uitgenodigd.
Toen hij op de terugweg Sidmouth naderde, zag hij een bord dat naar Harcombe wees. Waarom kwam die plaatsnaam hem bekend voor? Natuurlijk. In Harcombe woonde Haultrey, met zijn Jerseykoeien. Walter had de weg naar Harcombe al genomen voor hij wist wat hij deed. Onder de omstandigheden zou liet belachelijk zijn om zo dichtbij de Mingle Valley Farm te zijn en er niet heen te gaan. Als hij het nu niet deed, zou hij er de rest van zijn leven spijt van hebben.
Een mooi landschap, groene bossen, donkerrode aarde, de oogst was voorbij, de velden waren geploegd, een glinsterende rivier die over rotsen plensde. Hij zag het vee eerder dan het huis, roomwitte elegante beesten, stevig en met droevige ogen, tot aan hun hakken in het weelderige gras. Honderden stuks - nou ja, vele tientallen. Op een paal was een wit bord met zwarte letters aangebracht. Hij las: Mingle Valley Farm, de Haultrey Jersey Fokkerij, en daaronder: Verboden toegang voor onbevoegden.
Hij stapte uit de auto. Voorbij het hek was alleen een pad dat kronkelend tussen bloemrijk gras en hoge bomen liep. Een fazant maakte hem met een harde, ratelende kreet aan het schrikken, om vervolgens met zijn stuntelige vleugels op te vliegen.
Het pad maakte een bocht naar links, de bomen hielden abrupt op, en voor hem strekten zich velden uit, met daarachter het huis. Het was een groot huis, half van steen en half van hout, erg schilderachtig, met ruitvormige ramen. Konijnen hielden het gras kort.
Hij had vijftien konijnen geteld, toen er een man achter het huis vandaan kwam. Zelfs op deze afstand kon Walter zien dat het een oude man was. Hij kon ook zien dat de oude man een geweer had. Zes decennia vielen weg en in plaats van een groen veld in Devon, zag Walter een trage rivier aan de rand van Londen, wilgen en een ijsvogel. Hij deed hetzelfde dat hij toen had gedaan en klapte in zijn handen.
De konijnen stoven uiteen. Walter hoorde de scherpe knal van het geweer en verwachtte een konijn te zien vallen, maar viel in plaats daarvan zelf. Hij rolde over het gras terwijl de pijn door zijn been schoot. Ditmaal was het zijn linkerbeen, maar de pijn was ongeveer hetzelfde als toen hij zeven was. Hij ging kreunend overeind zitten, zijn hele broek zat onder het bloed. Er stond een man bij hem, met in zijn ene hand een mobiele telefoon en in zijn andere hand het geweer, dat in het midden was opengeklapt - gebroken, zo noemden ze dat toch? Walter zou die blik vol rancune overal hebben herkend, zelfs na vijfenzestig jaar.
In het ziekenhuis haalden ze de kogel eruit en voor de goede orde - 'u ligt hier nu toch' - haalden ze ook de hagelkorrel uit zijn rechterbeen. Met een beetje geluk werd hij weer zo goed als nieuw, zei de dokter.
'Vergeet niet, we worden er geen van allen jonger op.'
'O nee?' zei Walter. 'Ik wel, dacht ik.'
Haultrey kwam hem niet in het ziekenhuis opzoeken. Hij had tegen Barbara gezegd dat haar vader blij mocht zijn dat hij hem niet liet vervolgen wegens het betreden van verboden terrein.