Op woensdagmorgen werd Daggett alleen
wakker.
Toen hij na zijn rondje hardlopen zijn bed opmaakte, dacht hij aan
Carrie. Ze kwam uit een eenvoudig milieu en had zich omhoog gewerkt
- ze had iets te bewijzen. Ze wilde de villawijk, de barbecue,
iedere twee jaar een nieuwe auto. Een goede universiteit voor hun
kinderen, die nog niet eens verwekt waren. Daggett wist niet goed
wat hij zelf wilde. Hij wilde dat het allemaal anders was, wat dat
ook mocht inhouden. Hij wilde dat zijn enige zoon weer kon lopen;
hij wilde iets waar hij om kon lachen; hij wilde zijn vroegere
leven terug. De toekomst boezemde hem angst in.
Onder het koffiedrinken nam hij zich voor er niet aan te denken.
Maar van voornemens komt vaak niet veel terecht. Dat was bij hem
altijd hetzelfde - altijd voorspelbaar.
Hij riep naar Duncan.
'Ik ben hier, pa,' riep de jongen terug. 'Ik ga nergens heen.'
'Ik wou alleen horen of je wakker was.'
'Het was een grapje, pa. Ik ga nergens heen - vat je hem?'
Hij vatte hem.
Hij nam een douche en liet het bad volstromen - zoals iedere dag -
en liep Duncans slaapkamer binnen. De muren van Duncans kamer waren
niet bedekt met posters van Michael Jordan of Joe Montana, zoals
die van de slaapkamers van zijn vrienden. In plaats daarvan had
Duncan gesigneerde zwart-witfoto's van sportverslaggevers op radio
en televisie: Dick Engberg, Al Michaels, John Madden, Pat
Summerall. Op zijn nachtkastje lag het nieuwste nummer van Sports
Illustrated en een boek met de titel Roar from the Valley- een
bestseller over de geschiedenis van football. Op zijn volle planken
stond een pocketbibliotheek van sportbiografieen. Het kind was een
leesmachine. Wat kon hij anders doen?
Hij tilde zijn zoon van het ziekenhuisbed en droeg hem naar het
dampende water. 'Je wordt er niet lichter op,' zei hij.
'Jij wordt er niet sterker op,' wierp Duncan tegen.
'Wat bedoel je?' vroeg hij, terwijl hij hem in het water liet
zakken. Er waren tijden dat hij graag spelletjes met Dunc speelde,
dat hij hem plaagde of hem zogenaamd strafte omdat hij zulke dingen
zei, maar hij was er nu niet voor in de stemming.
'Als je niet weer gaat trainen, krijg je zulke armen,' zei hij, en
tikte tegen een van zijn verschrompelde benen. Daggett schoor zich
en poetste zijn tanden, terwijl de jongen een bad nam. Zoals iedere
ochtend.
'Je zou wel wat meer boekenplanken kunnen gebruiken.'
'Ik zou wel een zaterdag in de bibliotheek kunnen gebruiken,' zei
Duncan, kijkend naar zijn vader in de spiegel.
'Dat kan ik voor je doen.'
'Ik wil het zelf doen.'
'Dan doen we dat.'
'Wanneer?'
'Ga jij me ook aan mijn kop zeuren?'
'Ja,' antwoordde Duncan.
Daggett draaide zich om en keek hem aan. Duncan keek met een
onbewogen gezicht terug, kneep in het stukje zeep en raakte het
kwijt. Daggett nam een stap in de richting van het bad, maar zijn
zoon wierp hem een blik toe die hem tot staan bracht. Een ander kon
zijn benen gebruiken om de zeep met zijn voet naar zich toe te
halen, maar Duncan kon alleen zijn handen gebruiken. In een
bliksemsnelle reactie gebruikte hij de ruggekrabber als hark. Toen
hij de zeep weer te pakken had, keek hij op om te zien of zijn
vader hem bespioneerde. Daggett misleidde hem door vlug zijn ogen
af te wenden en zich op zijn scheermes en zijn kin te
concentreren.
Duncan begon met het stuk zeep te spelen, kneep erin tot het uit
zijn handen sprong, pakte het terug en kneep er opnieuw in.
Daardoor afgeleid, sneed Daggett zich met het scheermes. Het bloed
maakte de scheerschuim roze.
'Wanneer gaan we nou naar de bibliotheek?' vroeg Duncan, nog steeds
spelend.
'Boodschap ontvangen,' zei Daggett. Dat waren de woorden die hij
tegen Dunc gebruikte als hij een gesprek niet wilde voortzetten.
Die opmerking kwetste de jongen, en hij vroeg zich af waarom hij de
laatste tijd iedereen zo nodig moest kwetsen. Hij wilde zich
rechtvaardigen: 'Als ik beloften doe, Dunc, kan ik me daar
misschien niet aan houden.'
'Een belofte die je niet nakomt is beter dan helemaal niets. Het
zou leuk zijn als ik iets had om me op te verheugen.'
Hij had weer met mevrouw Kiyak gepraat. Dit waren niet zijn eigen
woorden.
'En geef de schuld niet aan mevrouw Kiyak,' zei Duncan.
'Ben je klaar met je zelfbeklag?'
'Nee,' antwoordde Duncan kwaad.
Hij kon zien dat de jongen klaar was met zijn bad en kwam opnieuw
een stap dichterbij. Ditmaal hield Duncan hem tegen. 'Ik doe het
zelf,' zei hij.
'Dunc...,' smeekte Daggett. Hij had dit nog nooit zelf gedaan.
Er hing een trapeze boven het bad - met de complimenten van de
vorige eigenaar. Daggett ging een stap terug en keek met een
mengeling van verbazing en bezorgdheid naar Duncan, die zijn armen
omhoogstak en met zijn lichaamsgewicht worstelde. Misschien kwam
het door al zijn oefeningen met de optrekstang, misschien alleen
door zijn vastbeslotenheid - zijn jongensachtige wil om zich te
bewijzen - maar Duncan hees zich uit het water, zette zich af tegen
de muur en zwaaide zijn blote achterste op de rand van het bad. Het
was een hele prestatie - de eerste keer dat hij dit helemaal in
zijn eentje had gedaan. Daggett kreeg een brok in zijn keel van
trots. Hij had zijn handen naar elkaar gebracht om te
applaudisseren, maar deed het niet: het was nog niet voorbij.
Behoedzaam tilde Duncan een been uit het water, over de rand van
het bad, en liet zich met zijn gewicht op de vloer steunen. Toen
het andere been. Terwijl hij zijn vader in de ogen keek, begon hij
zich af te drogen.
Toen de natte huid van zijn nutteloze voeten op de vloer smakte,
kromp Daggett even ineen. Hij had de pest aan dat geluid. Hij
walgde ervan. Zijn emoties liepen hoog op. Hij begon te klappen, al
deed hij dat te langzaam. Een morbide applaus. Hij voelde dat hij
zich niet meer onder controle had. De raamventilator draaide
lusteloos rond; een lichte bries bewoog de witte plastic bladen,
die nodig eens schoongemaakt moesten worden. Het dreunen van
verkeer in de verte vermengde zich met het agressieve blaffen van
een hond. De televisie van de buren stond op een van de
ontbijtshows afgestemd. Zijn ogen prikten. Hij voelde zich
misselijk. Duncan glimlachte, maar hij keek bang. Er rolden tranen
over Daggetts wangen. Hij greep een handdoek om zijn gezicht te
verbergen.
Levin kwam vermoeid het hok van c-3 binnen. Op CNN las een knappe
vrouw met buitengewoon blond haar cijfers van Wall Street op.
Daggett maakte zijn koffertje open en haalde er enkele papieren
uit. Terwijl hij dat deed, zag hij de rode map die Mumford hem had
gegeven. Die map herinnerde hem aan die andere
verantwoordelijkheid, en aan het feit dat hij dat allemaal aan
Levin had gedelegeerd. 'Hoe staat het ermee?'
'Mosner, Sandhurst en Grady komen alle drie per prive-vliegtuig. Ze
houden vol dat zij alleen verantwoordelijk zijn voor hun eigen
vliegtuig en willen onze hulp niet. Ik denk niet dat we ze op
andere gedachten kunnen brengen.'
'Dat is gelul. Hun vliegtuigen worden doorzocht en besnuffeld
voordat ze hierheen gaan - het kan me niet schelen wat ze zeggen.
En ik bedoel: vlak voor het vertrek. Ik bedoel: als die vervloekte
concernbazen al aan boord zijn en ze op het punt staan de deur
dicht te doen. Het is niet de bedoeling dat de een of andere schurk
op het laatste moment nog iets aan boord smokkelt. Vergeet niet dat
Kort - als hij hier achter zit - zich in Los Angeles voor
onderhoudsmonteur uitgaf. Zodra de cabines voor het laatst
gecontroleerd zijn, gaat de deur dicht en stijgt het vliegtuig op.
Geen discussie.'
'Dat heb ik ze al verteld. Maar ik kreeg alleen een hoop geouwehoer
te horen. Ze zeggen alle drie dat ze dit zelf aankunnen.'
'Laten we zorgen dat we dat op schrift krijgen.'
'Is al gebeurd. Ik heb brieven van de beveiligingschefs van alle
drie concerns. We zijn gedekt.'
'Stomme klootzakken.'
'In ieder geval hoeven we ons niet meer druk om hen te maken.'
'Dan blijven de lijntoestellen over.'
'Fitzmaurice, Savile en Goldenbaum komen en gaan met afzonderlijke
lijntoestellen. Ik heb met alle drie luchtvaartmaatschappijen
gesproken en ze gaan akkoord met jouw voorstel.' Daggetts voorstel
was heel eenvoudig geweest: zorg voor een strenge beveiliging van
al die drie vluchten, en verander dan op het laatste moment van
vliegtuig. Twee minuten voordat ze aan boord zouden gaan, zou het
vliegtuig naar een hangar worden gesleept en grondig door een
explosieventeam worden doorzocht voordat het weer gebruikt mocht
worden. Intussen werd er een ander vliegtuig naar de gate gereden.
De bagage werd opnieuw ingeladen en de passagiers gingen aan boord
van dat andere vliegtuig.
'Dus we zijn gedekt?' vroeg hij.
'In principe wel. De organisatie van die explosieventeams en
beveiligingsteams blijft een nachtmerrie. Alle prive-vliegtuigen en
een van de lijntoestellen komen naar National. De twee andere
lijntoestellen komen naar Dulles. Sandhurst vertrekt op de avond na
de bijeenkomst. De rest blijft in Washington.'
'Bernard heeft twee dezelfde barometrische bommen gemaakt. Het
doelwit moet een vliegtuig zijn.'
Levin knikte. 'We hebben dit allemaal al besproken, Michigan. Hij
zal niet een van die vliegtuigen saboteren. Hij kan niets
beginnen.'
'Er zit geen 959 bij,' zei Daggett, alleen om zichzelf te horen
herhalen wat hij nu al dagen had gedacht. 'Verdraaid nog aan toe,
dit moet iets met een 959 te maken hebben.' Levin zei niets.
'Misschien is die bijeenkomst niet zijn doel. Misschien is die
alleen maar een toevallige bijeenkomstigheid.' Woedend verhief hij
zijn stem. 'Hoe kunnen we hem tegenhouden als we niet weten wat hij
van plan is?' Hij zag dat Gloria naar hem zat te staren.
De spieren in Levins kaken bewogen. Blijkbaar slikte hij een
opmerking in die hij had willen maken. Daggett vond het een hele
opluchting dat hij iemand bij zich had die wist wanneer hij zijn
mond moest houden.
Hij dempte zijn stem. 'Antwoord,' zei hij, in antwoord op zijn
eigen vraag. 'We houden hem tegen voordat hij de kans krijgt om te
doen wat hij van plan is. En zo kom ik op het volgende punt. Ik wil
je iets voorleggen.' Levin zag er plotseling nog vermoeider uit.
Daggett was bang dat hij hem te hard liet werken. 'Hoor eens, al
heeft Mumford mij - jou en mij - opgedragen om te zorgen dat die
topmanagers hier veilig aankomen, hij heeft me niet van de
zaak-Bernard afgehaald - de ontstekingen. Niet precies. Dat is
belangrijk, want het geeft me een hoop speelruimte die ik anders
niet zou hebben. Ik moet een idee aan Pullman voorleggen. Maar als
hij vindt dat ik te hard van stapel loop, gooit hij me misschien
van de zaak af die wij nog vaag Bernard noemen, maar die in
werkelijkheid Seattle en de ramp met de AmAirXpress is. Gisteravond
zijn er bij het beluisteren van de banden een paar interessante
vragen opgekomen. Omdat we deze beveiligingsklus nu vrij goed onder
controle hebben, kan ik Mumford misschien wel overhalen om me weer
naar Kort te laten zoeken.'
'Hoe kom ik toch aan het gevoel dat jij me voor je karretje wilt
spannen?'
'Ik heb jou nodig om hiermee naar buiten te komen, om het te
presenteren alsof het jouw idee is.'
Levin keek wantrouwig. 'Waar hebben we het nu precies over?'
Aarzelend zei Daggett: 'Het lab kon een bloedgroep afleiden uit het
speeksel op de peuken die ik op de receptie heb gevonden.' Hij
zweeg even, omdat Levin zo te zien niet erg onder de indruk was.
'De groep is dezelfde als die op het bloed van de tand die we in
Seattle hebben gevonden.' Opnieuw wachtte hij vergeefs op
enthousiasme.
Levin tuitte zijn lippen. Zijn forse neus ging heen en weer. 'Dat
is onzin, Michigan, en dat weet jij net zo goed als ik. Speeksel?
Kom nou! Dat zegt niks.'
'Het is het merk sigaretten dat me interesseert, niet dat
vervloekte speeksel,' zei Daggett. 'Het is de combinatie van die
twee!'
'Je bedoelt dat Wards moordenaar op die receptie was?'
'Ja, ik bedoel dat het minstens een mogelijkheid is. Wat wij gaan
doen,' ging Daggett verder, niet meer van plan de ingeslagen weg op
te geven, 'is zorgen dat het merk in nog maar een paar winkels te
krijgen is. Een of twee. Ik heb het voorbereidend werk al gedaan.
Er zijn trouwens maar vier winkels in de hele stad waar je Sobranie
Black Russians kunt kopen. Ze kosten vijf dollar per pakje. Achter
de toonbank van elk van die winkels zetten we een van onze mensen.
Dan wachten we af. Daar zijn we goed in. Nietwaar? We zijn getraind
in het afwachten.' Hij schreeuwde. Bud Togue - Bulldog - die twee
bureaus verderop zat, keek op om te klagen, maar zag daarvan af
toen hij Daggett zag. Daggett ging verder: 'Als er een klant komt
om Sobranie te kopen, klungelt onze man met het kasregister - het
ding doet het niet. Hij zegt dan dat er dus alleen met een cheque
of een creditcard betaald kan worden.'
'En zo kunnen wij de klant achterhalen,' onderbrak Levin hem.
'Wat ben je toch spits.'
'En we volgen ze ook? Ik bedoel, vanaf de winkel?'
'Dat hangt ervan af hoeveel mensen Pullman ons wil geven. Ja? Daar
gaat het om. Maar als het een man is die aan het signalement
voldoet, of een vrouw als zij,' zei hij, wijzend naar de korrelige
vergroting van het vrouwengezicht die hij op de grijze
scheidingswand had geplakt, 'dan neemt onze man achter de toonbank
zo nodig contact met ons op en gaat hij er zelf te voet achteraan.
Ja?'
Levin dacht er even over na. 'Het is een goed idee, Michigan, maar
ook niet meer dan een idee. Ik bedoel, het is wel creatief om de
nicotineverslaving van die kerel tegen hem te gebruiken. Dat bevalt
me wel.' Hij aarzelde en zei: 'Maar je kunt het nooit aan Pullman
verkopen.'
'Nee, ik niet,' beaamde Daggett meteen. Hij keek Levin met een
mooie, sappige, brede grijns aan. 'Daarom ga jij dat doen.'
Het heette Elite Estates en onder de naam
stond: aantrekkelijk onroerend goed, beheerd met zorg en
persoonlijke aandacht. Het was een bakstenen huis met ramen die
bijna van vloer tot plafond reikten. De vitrage maakte het
onmogelijk naar binnen te kijken. Een koperen plaquette op de muur
boven het kastje van de intercom gaf aan dat het een gebouw van
historisch belang was.
Hij ging door de voordeur naar binnen en profiteerde van het feit
dat de receptioniste er niet was.
'Klop, klop,' zei Kort.
Carrie keek op van haar bureau en glimlachte automatisch. Meteen
daarop zag hij dat ze hem vaag herkende. Ze groef in haar
geheugen.
'De receptioniste was er niet,' verontschuldigde hij zich. 'Ik zag
je naam op de deur.' Hij tikte met een keurig bijgevijlde nagel op
het naamplaatje. Hij kon haar bijna horen denken. Hij wilde het
niet te gemakkelijk voor haar maken. Het was de bedoeling dat het
een soort uitdaging voor haar was. Toen ze een kleur kreeg, wist
hij dat ze zich hem eindelijk herinnerde. 'Die receptie van
laatst,' zei hij.
'Ja,' antwoordde ze, met een gezicht dat al veel minder zakelijk
was. Hij genoot van dit moment. Ze had een prachtige glimlach. Als
ze hem niet had herkend, als hun korte ontmoeting niet in haar
geheugen was blijven hangen, zou het allemaal veel moeilijker voor
hem zijn geweest. 'Neem me niet kwalijk, ik weet niet meer...'
'Carl Anthony.'
'Hoe heb je me in godsnaam kunnen vinden?'
'Ik heb hier en daar gevraagd.' Dat was een leugen. Op de avond van
de receptie waren hij en Monique haar naar huis gevolgd en deze
ochtend waren ze haar naar haar werk gevolgd.
Hij keek nog eens goed naar haar. Ze was een mooie vrouw, maar dan
wel op een bijzondere manier. Ze had niet dat hartveroverende,
uitdagend seksuele van Monique. In plaats daarvan zag ze er
beheerster, conventioneler uit. Ze droeg een blauw met wit
gestreepte blouse, geaccentueerd door een dunne gouden ketting om
haar soepele hals. Ze had wat rouge gebruikt om haar gezicht,
waarop geen jukbeenderen te zien waren, een beetje markanter te
maken. Lipstick maakte haar mond breder. Ze had onderzoekende ogen
die haar intelligentie verrieden en een houding die haar hoge
borsten en stevige bouw tot hun recht liet komen. Een atlete. Een
vrouw die van competitie hield.
De inrichting van het kantoor accentueerde haar vrouwelijkheid -
sits en pastelkleuren, varens en mandjes met kunstboeketten van
lavendel en perziktakjes. Het rook naar geparfumeerde zeep, schoon
en uitnodigend. Of misschien was zij dat zelf. Die geur ontspande
hem, als een langdurig warm bad. Het zonlicht viel achter haar door
de ramen naar binnen en hij dacht dat als hij ooit een huis bouwde,
het een kamer als deze moest hebben waarin hij 's morgens met een
kop koffie de krant kon lezen. En een vrouw als deze zou bij hem in
zo'n kamer thuishoren. Neuriend zou ze een tijdschrift lezen en
onder het lezen in zichzelf lachen.
'Nou,' zei ze verrast en ook een beetje in verlegenheid gebracht.
'Ga zitten. Kom binnen. Wat kan ik voor je doen?'
'Ik zoek een huis,' legde hij uit. 'Waarom zou je met een vreemde
in zee gaan ? vroeg ik me af. Ik besloot het nuttige met het
aangename te verenigen.'
'Wat aardig van je.' Ze wist het goed te brengen, maar hij kon toch
merken dat ze er niet zo blij mee was. 'Een huurhuis? Een
koophuis?'
'Ik heb erg van gisteravond genoten,' zei hij. Hij ging zitten maar
bleef haar aankijken. 'Ik ga niet erg vaak uit.'
'Ik ben vergeten watje doet. Dat spijt me. Het is niet dat... Het
is alleen dat het voor mij een... een enerverende avond was.' Ze
glimlachte een beetje verlegen. 'Mijn geheugen laat me soms in de
steek.'
'Catering,' antwoordde hij. 'Die afschuwelijke hapjes die je in het
vliegtuig krijgt. Onze firma probeert ze wat smakelijker te maken
en een groter stukje van de markt in te pikken.'
'O, ja, nu weet ik het weer. Je bent een spion.'
Dat ontnuchterde hem. 'Precies.'
'Je bent hier om een bedrijf in Washington te adviseren,
nietwaar?'
'Wat een geheugen! Ja. Of eigenlijk adviseren zij ons.'
'En je komt uit...?'
'Europa,' antwoordde hij vaag. 'Dat is mijn 1992-antwoord op die
vraag.'
Ze scheen hem wel amusant te vinden. 'Het zijn opwindende tijden in
Europa.'
'Nou en of,' beaamde hij. Hij was zich van de ironie van zijn
antwoord bewust.
'Wel, wat kan ik voor je doen?'
Ze had het natuurlijk over huizen. Hij wist dat wel, maar zijn
gedachten dwaalden af. Deze kamer was veel te comfortabel om aan
zaken te denken. Alle spanning trok uit hem weg. Ze kon hem in
diverse opzichten helpen, realiseerde hij zich. De sleutel van
Daggetts voordeur stond boven aan zijn lijst en nu schoten hem ook
allerlei andere mogelijkheden te binnen. Ze zat geduldig op zijn
antwoord te wachten.
'Een huurhuis. Ik heb een huis nodig voor een half tot een heel
jaar. Langer misschien, als het zo uitkomt.' Hij had voor die lange
periode gekozen omdat hij wilde zorgen dat ze hem als een
waardevolle client beschouwde. 'Ergens op de rechteroever van de
Potomac. Niet te ver van het vliegveld National, maar wel zo ver
dat het rustig is en je geen last van vliegtuiglawaai hebt.'
Terwijl hij verder ging, pakte ze een losbladig notitieboek. 'En ik
moetje waarschuwen dat het me erg precies komt. Je kunt wel zeggen
dat ik kieskeurig ben. Ik heb duidelijke voorkeuren, te beginnen
met de tuin. Ik ben nogal een tuinkabouter - tenminste, zo zie ik
mezelf graag - en hoewel we aan het eind van het seizoen zijn, wil
ik graag een huis waar veel in de tuin te doen is. Gras maaien is
nooit een van mijn favoriete bezigheden geweest, maar ik ben gek op
tuinen. Bloemen, groente, struiken, het maakt niet uit, zolang ik
mijn handen maar in de aarde kan steken en me vuil kan maken.' Hij
was tijd aan het rekken, omdat hij nog steeds niet wist hoe hij in
haar tasje en bij die sleutels kon komen. Hij moest de datum van
die bespreking zo gauw mogelijk weten en hij kon er alleen achter
komen als hij in Daggetts koffertje kon kijken. Er was veel te
doen. Hij concentreerde zich nog steeds op Mosner en Eisher Chemie
- om de verwoesting van zijn vroegere leven te wreken.
Ze lachte met een lage altstem. Hij vond dat een kalmerend geluid
en wilde dat ze het nog eens zou doen. 'Dat hebben we dan met
elkaar gemeen,' zei ze. 'Die liefde voor tuinieren. Ik geloof dat
ik precies weet wat je zoekt. Maar dat maakt mijn taak er niet
gemakkelijker op.' Ze begon bladzijden om te slaan. 'Daarvoor
zullen we serieus op jacht moeten gaan.' Ze keek van het
notitieboek op. 'Wij zijn er trots op dat we zo veel tevreden
clienten hebben.'
'Daar twijfel ik niet aan. Ik heb alle tijd van de wereld,' zei
hij. 'Helemaal geen haast.' Leugens, leugens en nog eens leugens.
Die waren niet meer weg te denken uit zijn leven en hij hoorde ze
zelf al niet meer.
Daar was dat lachje weer. Hij wilde dat hij een bandrecorder bij
zich had. Ze zei: 'Maak je geen zorgen. Zo lang hoeft het nu ook
weer niet te duren.'
'O, ik maak me geen zorgen,' verzekerde hij haar. 'Helemaal
niet.'
Ze had een rode Ford Taurus met een pluche bekleding en alle extra
voorzieningen. De auto deed hem denken aan die van Roger Ward. Dit
moest de auto zijn geweest die Daggett op die avond had geleend.
Dat herinnerde hem eraan hoe dicht hij bij het vijandelijk
territorium was, hoeveel risico hij nam. Het voelde overigens niet
riskant aan. Het voelde geweldig aan. Hij keek naar haar. Haar
blouse was in een kaki rok gestoken. Witte kousen. Leren schoenen
met dikke rubberzolen. Hij had iets met vrouwen in auto's,
realiseerde hij zich. Monique buiten beschouwing gelaten, had hij
in geen jaren met een vrouw in een auto gezeten, en daarom ontdekte
hij dat vreemde verlangen nu pas. Hij had zin om zijn hand uit te
steken en over haar been te strijken, over haar dij en onder haar
rok. Of haar blouse open te maken en haar borsten te strelen onder
het rijden. Was het haar hulpeloosheid? Haar weerloosheid? Hij vond
zijn fantasie nogal smakeloos. Toch ging hij nog een stapje verder
en fantaseerde dat hij haar op bed zou vastbinden, naakt en
gewillig, haar polsen met dun touw, of iets anders dat gauw brak,
of haar vastbond met strikken, opdat ze allebei wisten dat ze zich
kon bevrijden wanneer ze maar wilde, en dat hij er daarna alle tijd
voor nam, verkennend, strelend, bevredigend. Hij zou haar vochtig
laten worden, in de ban van haar geur.
'Waar denk je aan?' vroeg ze. Ze hadden tien minuten of een
kwartier door een lommerrijke buitenwijk gereden en stonden nu voor
een schilderachtig geel met wit huis waarvan de schoorsteen met een
dikke laag klimop was begroeid. Op de punt van het dak stond een
dof geworden koperen windwijzer die licht bewoog in de wisselende
bries. Het huis was omringd door een laag, smeedijzeren hek, met
een sierlijk bewerkt poortje, en deed hem aan Zuid-Frankrijk
denken. Perfect. Hij had zin om naar binnen te gaan en nooit meer
buiten te komen. Maar hij had meer tijd nodig. 'Ik wil best eens
kijken,' zei hij, nieuwsgierig naar het interieur, 'maar zo op het
eerste gezicht zou ik zeggen dat er niet genoeg ruimte bij is, niet
genoeg tuin. Zie je dat? Het is natuurlijk wel mooi, maar niet
bepaald het soort huis... Ik weet het niet. Laten we eens kijken.
Ik wil niet te snel oordelen.'
Ze ging hem voor. Hij zei dat er in zo'n klein huis minder kamers
en meer ramen zouden moeten zijn. Hij keek naar haar tasje, wist
nog steeds niet hoe hij bij haar sleutels kon komen. Intussen somde
hij de tekortkomingen van het huis op en vroeg of ze nog een ander
huis konden bekijken.
Toen ze bij het derde huis waren aangekomen, was ze ontspannen en
had hij haar aan het praten gekregen. Het was een huis in Tudor-
stijl met zwarte luiken en glas-in-loodramen, nogal groot voor een
vrijgezel, maar er zat een schitterend stuk grond bij met een
rotstuin en een prachtig, met klimplanten begroeid tuinhuisje
achterin. Ze stonden in de slaapkamer. Hij keek uit het raam en zij
liep door de kamer en somde de kwaliteiten van het huis op.
Plotseling schoot Kort vol. Dit huis verschilde niet zo veel van
het huis waarin hij als getrouwd man had gewoond. Het verlies
bedrukte hem. Als Eisher Chemie niet zo hebzuchtig was geweest, zou
hij nu in een huis als dit wonen, met een gezond kind en een
liefhebbende vrouw - het was zo verschrikkelijk onrechtvaardig. Hij
dacht aan de dag waarop inspecteur Michael Sharpe op zijn deur had
geklopt en zijn leven had veranderd.
Een huis. Hoe zou het zijn om de deuren van dit huis op slot te
doen, zodat Caroline binnen in de val zat, en de rest van zijn
leven de liefde met haar te bedrijven en de tuin te onderhouden?
Die gedachte had een bedwelmende uitwerking op hem. Caroline liep
door de kamer en zette een boeket kunstbloemen recht. Ze sprak,
maar hij hoorde haar niet. Ze was de vriendin van zijn
tegenstander. Maakte dat zijn opwinding nog groter? Er hing zo'n
tastbare stilte in de kamer dat hij haar ademhaling op een paar
meter afstand kon horen. Het bed stond als een eiland tussen hen in
en riep allerlei gedachten in hem op. Was het zo onvoorstelbaar?
Het was toch de beste manier om de sleutel in handen te krijgen?
Als hij de sleutel gewoon stal, zou ze dat aan Daggett vertellen,
en dan liet die zijn slot vervangen. Maar als hij nu eens kans zag
die sleutel met haar toestemming van haar te lenen?
'Wat vind je ervan?' vroeg ze.
'Het is mooi,' zei hij, en hij bedoelde wat ze met de bloemen had
gedaan. 'Veel beter dan het was. Jij hebt kijk op kleuren.'
'Ik bedoel het huis.'
'O. Het ziet er goed uit, he? Maar het is wel erg groot voor een
man alleen. Zullen we eens buiten gaan kijken?'
Ze liepen de achtertuin in, waar ze van tijd tot tijd naar hem
keek, vooral wanneer hij zich bukte om wat onkruid te plukken of
dode koppen van de bloeiende planten te verwijderen.
'Die perken worden eens in de veertien dagen verzorgd,' merkte hij
op. 'Ze zouden er beter uitzien als het iedere week gebeurde. De
bloeiende planten hebben het in deze hitte zwaar te verduren,' want
het was weer erg warm vandaag, en het werd met het uur warmer. 'De
planten hier hebben meer water nodig, en in het algemeen meer
aandacht.'
'Ze hebben jou nodig,' zei ze met haar beste makelaarsstem.
'Ik neem te veel van je tijd in beslag,' zei hij met oprechte
bezorgdheid. Het liefst zou hij nooit meer iets anders doen dan met
haar die huizen bekijken, in tuinen lopen en fantaseren dat hij met
haar de liefde bedreef.
'Nee, dat is niet zo. Dat moetje niet denken. Het is mijn taak om
je aan het huis te helpen dat je wilt hebben. Toen ik dat van die
tevreden clienten zei, meende ik dat.'
Ze waren bij het tuinhuisje en de rotstuin aangekomen. Dit was
verreweg het mooiste gedeelte van de tuin. Ze stonden dicht bij
elkaar zonder iets te zeggen. Met zachte stem zei Kort: 'Ik mis de
rust van de tuin.'
Caroline keek naar hem, terwijl zijn ogen op een bloemperk gericht
bleven. 'Jij bent getrouwd geweest, he? Je zei datje nu alleen
bent, maar je bent getrouwd geweest.'
Hij knikte ernstig.
'Kinderen?'
'Een,' zei hij.
'Waar zijn ze nu?'
Hij bukte zich, graaide in de aarde, nam er wat van in zijn hand en
liet het vallen. Hij keek naar haar op en schudde zijn hoofd. Er
prikte iets in zijn ogen en daar schaamde hij zich voor. Hij had de
tijd dat hij om hen huilde al ver achter zich gelaten. Er viel een
geladen stilte, waarin ze elkaar bleven aankijken. 'Ik had niet het
recht dat te vragen,' zei ze.
'Natuurlijk wel,' antwoordde hij, gefascineerd door de schoonheid
van de tuin. Hij wilde niet dat ze nog meer van zijn verdriet zag.
'Maar ik heb geen huisdieren,' zei hij, norser dan zijn bedoeling
was.
'Ik vroeg het niet als beheerder van het huis,' zei ze. 'Ik vroeg
het als medemens.'
Het klonk hem als muziek in de oren. Hij speelde er zo goed
mogelijk op in. 'Laten we ergens anders gaan kijken. Dit huis
bevalt me erg goed, maar het is wel een beetje groot. Toch vind ik
dit het mooiste van de drie.'
'Ja. Het is groot voor een persoon. Zullen we gaan?'
Hij wees naar het tuinhuisje en een bankje in de schaduw, haalde
zijn pakje Camel zonder filter te voorschijn en bood haar er een
aan. Monique had hem een pakje Sobranie beloofd; hij kon bijna niet
wachten. Caroline schudde haar hoofd, maar ze had haar eigen pakje
filtersigaretten, en even later gaf hij haar vuur en zaten ze naast
elkaar te roken. 'Het is een vreselijke gewoonte,' zei hij, om de
stilte te verbreken.
'Ja, dat is het.'
'Maar ik geniet ervan.'
'Ik ook.' Ze giechelde. 'Ik heb mezelf dit ene pakje beloofd.
Daarna stop ik weer.'
'Je bent sterker dan ik,' zei hij.
'Nee, dat denk ik niet,' zei ze zachtjes. 'Ik voel me op dit moment
niet erg sterk.'
Hij zou haar nu kunnen kussen, dacht hij. Het leek erop dat ze hem
daartoe uitnodigde, maar hij was bang dat als hij het probeerde en
het mislukte, hij niet alleen zijn plannen zou bederven maar ook de
rust en vredigheid van dit ogenblik zou verstoren.
En op dit specifieke moment in de tijd, op dit bankje in de koele
schaduw, met een weelde aan kleurrijke bloemen aan zijn voeten,
hier in het gezelschap van deze charmante, gevoelige vrouw, telde
alleen het ogenblik.
Monique parkeerde de auto drie straten
van de tabakswinkel aan K Street vandaan. De eerste winkel die ze
had geprobeerd, had geen Sobranie meer gehad en de man achter de
toonbank had haar naar deze winkel verwezen. De zon wierp haar
schaduw voor haar uit. Ze achtervolgde zichzelf over het
trottoir.
De winkel - half slijterij, half tabakswinkel - rook heerlijk, ook
al had ze een hekel aan tabaksrook. Het was de lucht van zoete
pijptabak, goede sigaren en geolied hout.
De man achter de toonbank paste eigenlijk helemaal niet bij deze
winkel. Hij was in de dertig, sterk en zag er heel gewoon uit. Ze
had een oude man verwacht, een beetje kaal misschien, met een bril,
een opgewekte glimlach en vlekken op zijn tanden. Als deze verkoper
rookte, was zij Cleopatra. Het zou wel een student zijn die wat
bijverdiende door Turkse sigaretten zonder filter aan de man te
brengen.
'Een slof Sobranie, alstublieft,' zei ze.
'Een slof? Sobranie verkopen we per pakje,' zei de verkoper.
'Tien pakjes dan,' zei ze geergerd. 'U hebt ze toch wel? Sobranie
Black Russians?'
'Jazeker. Die hebben we.' Hij bukte zich achter de toonbank, schoof
een deurtje open en haalde tien pakjes te voorschijn.
Hij schreef iets op een stukje papier en zette toen zijn
rekenmachientje aan. 'Vierenvijftig vijftig. En ik heb geen
wisselgeld,' zei hij toen ze drie biljetten van twintig uit haar
portefeuille nam. 'Mijn kasregister is kapot en het is zo'n
elektronisch rotding dat zichzelf op slot doet. Als het u niets
uitmaakt, wil ik graag een creditcard.'
Ze stopte de twintigjes weer in haar portefeuille, pakte haar
creditcard en gaf die aan hem. Hij gebruikte de kaart en toen hij
haar het bonnetje gaf, zei hij: 'Telefoonnummer hier in de stad.'
Ze schreef vlug het telefoonnummer op en tekende het bonnetje,
mompelend in zichzelf. De mensen maakten de dingen altijd zo
moeilijk. Het leek wel of ze dat met opzet deden. Iedereen zei dat
het leven steeds moeilijker werd en ging zich daar dan ook naar
gedragen. Hij maakte haar deel van het bonnetje los, al deed hij
dat zo onhandig dat het scheurde, en gaf het haar met een
verontschuldiging. Nadat hij de sigaretten in een draagtas had
gedaan, gaf hij die ook aan haar. Zeg het niet! riep ze hem in
stilte toe.
Maar hij zei het wel. 'Een prettige dag gewenst.'
'U ook,' zei ze. Ze draaide zich om en liep vlug naar buiten.
Het licht sprong op rood. Daggett toeterde en reed door. 'Weetje
het zeker?' vroeg hij Levin, die angstig naar het verkeer keek.
'Hij zei dat de creditcard op naam van Maryanne Lyttle stond. Hij
zei dat als je haar een zonnebril opzette en een hoofddoek omdeed
en haar met een korrelige zwart-witfilm op de foto zette, ze best
eens die vrouw van het vliegveld zou kunnen zijn. Hij zei dat ze
een hele partij Sobranie kocht. Hij zou haar volgen. Ze is te voet
weggegaan.'
Ze reden nog twee straten verder en toen zei Levin, die aandachtig
naar de voetgangers keek, opeens: 'Daar heb je hem! Stoppen!' Levin
sprong uit de auto.
Daggett zag de twee mannen even met elkaar praten. De andere man
wees en las iets voor uit een notitieboekje. Levin sprong weer in
de auto, trok het portier dicht en zei: 'We liggen twee of drie
minuten op haar achter. Een rode BMW uit de 300-serie. Een nummer
uit Washington. AJ-3-2-en nog wat. Hij kon niet het hele nummer
zien. Raakte haar in de drukte kwijt.'
'Verdomme! Twee of drie minuten?' Daggett gaf gas. De auto
slingerde zich het verkeer in. Enkele minuten lang zette hij er
vaart achter, reed opnieuw door rood licht, werd bijna door een
vrachtwagen geraakt en gaf het ten slotte maar op. 'Ik heb dit
verknoeid,' zei hij. 'Het was toch al geen goed plan. Het hadden
teams van twee man moeten zijn.'
'Dan is het mijn schuld, Michigan. Pullman wilde me die mannen niet
geven.'
Daggett stopte voor rood licht en deed zijn ogen dicht in een
poging zich tot rust te brengen. Het lukte niet.
Levin zei: 'We hebben een telefoonnummer hier in Washington. We
hebben een gedeelte van een autonummer en het is een erg exclusieve
en ongewone auto.'
'Als jij denkt dat je haar op die manier kunt vinden, ben je
gek.'
'Wees daar nou niet zo zeker van, Michigan. Weetje nog, die
oorringen? Dit zou wel eens een amateur kunnen zijn.'
Het opgeruimde bureau van Peter Drake was typerend voor de jongens
van de contraspionage. Veel van degenen die op ci-3 werkten, kwamen
uit een erg goed milieu. Ze praatten zonder hun lippen te bewegen
en droegen witte overhemden, universiteitsdassen, bretels en lage
schoenen. Ze dronken hun koffie zwart en hun whisky puur. In de
weekends speelden ze tennis of gingen zeilen met twaalf- meterboten
die vroeger van hun ouders waren geweest. Hun vrouwen waren mooi en
intelligent, met strakke, praktische kapsels en kleren als die van
Meryl Streep. Drake was het lange, donkere en knappe type. Hij
sprak negen talen en had drie academische graden, en alles aan hem
straalde dat uit. Hij stond op, schudde hen stevig de hand en zei,
weer in zijn stoel gezeten, met een zachte maar heldere stem: 'Op
grond van gegevens die na de inval bij Der Grund zijn aangetroffen,
menen we te weten wie jullie mysterieuze vrouw is.'
'Ik ben een en al oor.'
'Als ze is wie we denken dat ze is, is haar echte naam Monique de
Margerie.'
'Weten we iets van haar achtergronden?'
'We weten alles. Die Michael Sharpe hield dossiers bij van al zijn
medewerkers. Hij vermeldde nooit iets waaruit duidelijk iemands
identiteit kon blijken. Daarom kan ik niet met absolute zekerheid
zeggen wie ze is. Maar de kans is erg groot. Ze had een niet zo
geweldige jeugd in een rijk Frans gezin. Haar vader was uitgever.
Ze liep als tiener weg, werd prostituee, raakte aan de drugs en
werd veel later geldkoerier voor een drugsbaron. Ze vloog veel van
en naar grote Europese drugsmarkten en Zwitserland.
De Margerie werd "aangehouden",' ging hij verder, 'door Michael
Sharpe, de leider van Der Grund, die indertijd politieman was - een
slechte politieman. Nu is dit voor een deel giswerk, maar we nemen
aan dat Sharpe het geld dat zij toen bij zich had zelf heeft
gehouden. In ieder geval heeft hij zijn superieuren nooit iets over
de aanhouding verteld. Hij haalde haar over om voor hem te gaan
werken en begon haar te gebruiken als zijn koerier. Hij had een
groep rijke financiers, verspreid over heel Europa. Sommigen
droegen uit vrije wil aan Der Grund bij, anderen omdat ze door hem
gechanteerd werden. De Margerie bracht dat geld naar Duitsland of
Zwitserland. Of naar beide landen. Dat weten we nog niet precies.
We weten niet om hoeveel geld het gaat, maar volgens de schattingen
kunnen het miljoenen dollars zijn geweest.
De Margerie verliet Duitsland twee jaar geleden en kwam onder de
naam Cheysson ons land binnen,' ging hij verder. 'Sharpe liet haar
in een cateringbedrijf hier in Washington infiltreren, In-Flite
Foods, dat de catering van lijntoestellen verzorgt.' Op zijn hoge
voorhoofd verschenen diepe rimpels. Blijkbaar vroeg hij zich af of
hij hier nog iets aan moest toevoegen. Tegelijk liet hij zich in
zijn stoel wegzakken alsof alle lucht uit hem weggezogen werd. Hij
keek Daggett weer aan.
Daggett zei: 'Wat is er?'
'De rest is echt puur giswerk, niets meer dan dat. Er moet nog veel
onderzoek gedaan worden naar de dingen die bij de inval zijn
gevonden, maar ik hoorde dat jullie haast hebben.'
'Dat is een understatement.'
'Ze is twee dagen voor de ramp met vlucht 1023 naar Frankfurt
gevlogen.'
Daggett hield op met ademhalen, bewoog geen spier, hield al zijn
porien dicht. Hij was verstijfd. Als hij niet in leven was
gebleven, zou hij gezworen hebben dat zijn hart stil was blijven
staan. 'Is zij Anthony Kort?'
Drake schudde langzaam met zijn hoofd. 'Daarom noem ik het giswerk.
We kunnen uit diezelfde papieren misschien wel een profiel van Kort
samenstellen. Maar nee, ze is duidelijk een helper. Soms zal ze wel
als chauffeur fungeren. Meestal als koerier.'
'Ze heeft iets naar Los Angeles gebracht.'
'Dat is mogelijk, ja.'
'Bernards ontsteking.'
'Zou kunnen.'
'Maar dat schijnt jou niet te interesseren,' merkte Daggett op.
'Natuurlijk interesseert het me wel, maar ik ben er meer op gebrand
om vast te stellen of ze aan Frankfurt heeft meegewerkt.
Hoogstwaarschijnlijk was ze Korts chauffeur.' Hij laste een korte
stilte in en Daggett zou die graag hebben opgevuld, als hij zijn
gedachten tot rust had kunnen brengen en een zin had kunnen
formuleren. Maar hij deed daar te lang over, en Drake ging verder.
'Ze zijn een team. Een operationeel team. Ze is nu twee jaar hier
en heeft al die tijd gewacht tot ze in actie kon komen. Nu leg jij
een verband met de ramp van AmAirXpress 64. Ze is weer in actie. De
Duitsers hebben de rest van Der Grund opgerold, maar Kort is
ontkomen. Dus als jij bij onze club werkte, welke conclusies zou je
dan uit dit alles trekken? Ik zal je zeggen wat ik denk. Ik denk
dat die bommenlegger die jij zoekt, niemand anders is dan...'
Daggett kon eindelijk weer iets uitbrengen: 'Anthony Kort.'
Toen wist hij zeker dat zijn hart stil was blijven staan.
Hij reed enkele uren door de straten, van de ene bar naar de
andere, zonder precies te weten wie hij was of waarom hij dat deed.
Anthony Kort. Het maakte hem tegelijk bang en opgewonden. Hij was
bang omdat hij alleen deze ene kans had om hem te pakken te
krijgen, bang dat Kort aan het langste eind zou trekken en zijn
volgende aanslag zou plegen, zodat hij, Daggett, met lege handen
zou achterblijven. Hij was bang dat hij, als hij de kans kreeg, hem
niet zou arresteren maar doden; bang dat hij dan gepakt zou
worden.
Tegen de tijd dat hij naar huis ging, was hij dronken. Hij reed
door nagenoeg verlaten straten en probeerde net genoeg bij zijn
positieven te blijven om de weg te vinden. Toen hij eindelijk de
brug in zicht kreeg, voelde hij opeens dat zijn armen het stuurwiel
met een ruk naar rechts trokken, alsof ze dat helemaal uit eigen
beweging deden.
Een tijdje later merkte hij dat zijn auto voor Carrie's koetshuis
aan Chevy Chase geparkeerd stond. De motor draaide, de raampjes
waren open en het letterjasje lag naast hem op de voorbank.
Carrie's achttiende-eeuwse koetshuis had vroeger deel uitgemaakt
van een enorm landgoed en werd omringd door zeven meter hoge
rododendrons. Het omliggend terrein, dat officieel niet tot haar
territorium behoorde, was in feite ook van haar, want het
hoofdgebouw stond op grote afstand van het vroegere koetshuis. Op
het terrein stonden verscheidene hoge esdoorns, een kolossale eik,
drie heel oude kornoeljes en een kleine, ommuurde boomgaard met
vruchtbomen: kersen, wilde appelen, perziken. Het maanlicht scheen
op het met mos begroeide cederhouten spanendak en op de klimop die
zich om de schoorsteen slingerde. Het had een magische uitwerking.
Daggett zat verdoofd en ook een beetje bang achter het stuur.
Ze was een vrouw die hem vaker had gered dan hij zich kon
herinneren. Ze luisterde naar hem, verloste hem van de dingen die
hij niet onder ogen durfde te zien, gaf hem geborgenheid. Ze was
zijn biechtvader, zijn hogepriester, zijn therapeut. Maar de
laatste tijd, herinnerde hij zich nu in de nevelen van zijn
dronkenschap, was ze ook zijn tegenstander geworden.
Als ze op dit late uur nu eens een preek tegen hem ging afsteken?
Als ze nu eens in een onverzoenlijke stemming was en het hem
kwalijk nam dat hij zomaar bij haar kwam binnenvallen? Hij kon hen
al bijna tegen elkaar horen schreeuwen.
Waar, vroeg hij zich af, was het met hun relatie heen gegaan? Nu
zat hij hier voor het huis van zijn minnares met zichzelf te praten
en zijn best te doen zichzelf tegen te houden. Hij had haar nodig.
Vanuit de auto kon hij haar oranje nachtlichtje door het
glas-in-loodraam van de badkamer zien branden. Hij rook de sensuele
geur van haar slaap, voelde de warmte van de plek waar zij tussen
de lakens lag, hoorde de vredige geluiden van haar ademhaling in
haar slaap. Hij wilde die dingen. Maar tot welke prijs?
Hij zette de auto in de versnelling en reed doelloos weg. Een auto
die zichzelf bestuurde. Smalle, kronkelende straten met villa's van
een miljoen dollar. Wat was de wereld oneerlijk. De maan scheen zo
fel dat hij zijn koplampen niet nodig had. Hij zette ze uit en reed
gevaarlijk hard door de schaduwen, opgewonden door het risico, om
ze ten slotte weer aan te zetten toen hij door een winkelstraat
kwam. Even later reed hij over de Beltway. Hij zette de radio aan
en koos deze ene keer niet voor WDCN News, maar voor een klassiek
station. Het was een Italiaanse aria. De onbeschrijfelijk heldere
stem van een vrouw drong met zo'n overtuigende emotie in de
nachtlucht door dat Cam Daggett huilend achter het stuur zat.
Hij klopte meermalen op de deur. De kijklens knipperde en hij kon
zich voorstellen dat ze met haar oog tegen het gaatje stond. Hij
haalde zijn vingers door zijn verwarde haren en streek met zijn
handpalm over de ruwe stoppels op zijn kin.
Lynn Greene maakte de deur van de hotelkamer open. Ze droeg een
effen wit T-shirt dat haar nauwelijks bedekte. Ze begroette hem met
een eindeloos meevoelend gezicht, en knikte. Hij ging naar binnen,
nerveus en bang tegelijk. Toen ze de grendel voor de deur had
geschoven, draaide ze zich naar hem om en nam hem in zijn armen.
Haar tranen van geluk verwarmden zijn hals en ze fluisterde zacht
en teder: 'Ik ben blij datje gekomen bent.'
De volgende maandag ging Kort naar
Carolines kantoor. Hij wilde haar erg graag terugzien. In het
weekend had hij uitgerust en zich mentaal op de komende week
voorbereid. Hij had ook veel naar CNN gekeken. De Griek had hem
verteld dat de bijeenkomst minstens een week was uitgesteld en dat
betekende dat het onmogelijk voor vrijdag 21 september kon zijn.
Hij had de informatie nodig waarover Daggett beschikte - hij moest
de exacte datum weten. Hans Mosner - die naam ging de hele tijd
door zijn hoofd.
In die twee dagen tijd was Monique in zijn ogen tweedimensionaal
geworden, een uit haar krachten gegroeid kind dat de vochtige plek
tussen haar benen geprikkeld wilde hebben. Het ontbrak haar aan
diepte. Voor haar was een bloem weinig meer dan een middel waarmee
een man de gunsten van een vrouw kocht. Caroline daarentegen had
gevoel voor evenwicht, symmetrie en dimensie, voor patroonherhaling
en weefselstructuur. Ze voelde niet alleen kleurencombinaties aan
maar ook mengelingen van geuren. Haar gezicht, dat een paar dagen
geleden niet veel indruk op hem had gemaakt, had zich nu vastgezet
in zijn geheugen. Het was verleidelijk, aanlokkelijk, beeldschoon,
onweerstaanbaar.
Hij ging met veerkrachtige tred de trap naar haar kantoor op, met
achter zijn rug twee dozijn lavendelblauwe irissen. Hij meldde zich
bij de receptioniste en voorkwam dat ze Caroline belde. Toen hij
zich omdraaide en hoorde dat de receptioniste een zucht slaakte bij
het zien van het boeket, wist hij dat Caroline de bloemen mooi zou
vinden.
Ze vond ze mooi.
Het tweede huis dat ze hem liet zien, stond niet ver van haar eigen
huis vandaan. Het was het poorthuis van hetzelfde vroegere
landgoed. Het was vreselijk klein en de keuken stelde niet veel
voor, maar het leek haar interessant om deze man als buurman te
hebben en het huis was groot genoeg voor een vrijgezel. Ze vertelde
er niet bij dat ze zelf in de buurt woonde, maar probeerde wel
enkele van de technologische hoogstandjes aan te prijzen om de
duidelijk zichtbare nadelen te compenseren. Altijd het positieve
accentueren, was haar geleerd.
'Een van de prettige dingen,' zei ze, wijzend naar het plafond van
de kleine studeerkamer, 'is dat het rookalarmsysteem via de
telefoonlijn met de brandweerpost in het dorp verbonden is. Er is
ook een schotelantenne voor de televisie. Meer dan honderd
kanalen.'
Hij bekeek het huis goed, maar wees het uiteindelijk af met een
'Toch maar niet'.
Om half twee kwamen ze bij het derde huis aan. Kort had haar
overgehaald om bij een Chinees restaurant te stoppen en hij haalde
nu allemaal papieren bakjes te voorschijn: chow mein met garnalen,
doperwten, broccoli, en eendfilet. Hij had ook een fles Acacia
Chardonnay meegenomen. Ze aten op de stenen binnenplaats van een
prachtig wit huis uit de koloniale tijd. Onder het tweede glas wijn
dacht Kort al bijna niet meer aan de sleutels of aan het zoeken
naar een huis dat hij kon gebruiken. Aan Mosner en de
bijeenkomst.
Ze maakte haar gelukskoekje open. 'Vertel me eens iets over je
vrouw,' zei ze. 'Je zei dat er ook een kind was, nietwaar?'
Nu had hij eigenlijk moeten aarzelen en een verhaal moeten
verzinnen dat zijn operatie op geen enkele wijze in gevaar zou
brengen, maar in plaats daarvan leunde hij achterover, schonk elk
van hen een derde en laatste glas wijn in en begon te praten. Op de
een of andere manier was het of alle complicaties van zijn operatie
van hem afgevallen waren. Zijn gezichtsveld was al die tijd zo
beperkt geweest, dat hij nu als vanzelf al zijn gedachten voor haar
ontvouwde. Hij gaf zich willens en wetens aan haar en besefte al
die tijd hoe gevaarlijk dat was. Dit was vrede, dit moment; hij
wilde dit door niets laten bederven.
Carrie vroeg zich af hoe ze zich zo snel tot een man aangetrokken
kon voelen. Wat ze nu voelde, had ze in geen jaren gevoeld: golven
van warmte als hij haar op een bepaalde manier aankeek, een
onregelmatige, snelle hartslag, plakkerige handpalmen en seksuele
fantasieen. Net als Anne had gezegd. Kwam het doorzijn buitengewone
zelfvertrouwen? Zijn accent? Die eigenaardige blik in zijn ogen? Of
was het de scherpe aandacht waarmee hij al haar bewegingen volgde,
al haar woorden beluisterde? De bloemen? Het gelach? Of waren het
zijn indringende, onderzoekende ogen?
Toen hij over zijn overleden vrouw sprak, werd zijn stem hees en
afstandelijk. Hij beschreef haar als een jonge studente,
aantrekkelijk en leergierig. Dat betekende dat Anthony een soort
professor was, maar ze durfde hem niet in de rede te vallen. Het
leek wel of hij in trance was. Als ze hem stoorde, hield hij
misschien op met zijn verhaal en dat wilde ze niet. Voor geen goud.
Nu was zij degene die in trance raakte: weer een van haar
fantasieen. Intieme beelden van hen beiden, verstrengeld in elkaar,
leidden haar korte tijd van zijn woorden af. Ze was bang. Wilde ze
dit echt?
Toen hij even zweeg, was het of er een kanon was afgegaan, zo
oorverdovend was de stilte. 'Ons kind...,' was hij begonnen. Nu
maakte hij de zin af, en tegelijk met de woorden kwam er
sigaretterook uit zijn mond. Hij keek naar haar. Ze voelde dat hij
die woorden op het laatste moment veranderde; daar was ze zeker
van. '...werd... dood geboren.' Opnieuw zweeg hij. 'Het bleek te
veel te zijn voor mijn vrouw...'
Dit was verzonnen. Waarom? Ze zag het als een uitdaging. Het
antwoord lag in hem verborgen, zoals wijsheden verborgen lagen in
de gelukskoekjes die voor hen op de servetjes lagen. Dit was nog
het meest stimulerende dat ze kon doen: ze zou hem helpen zijn
angsten te uiten en dan zou hij ervan verlost zijn. Op dat moment
wist ze dat ze minnaars zouden worden.
Bij het vierde huis had ze eindelijk voldoende moed verzameld om
het te vragen. 'Niet dat ik het erg vind,' begon ze. 'Integendeel,
ik vind het absoluut niet erg. Maar ben jij werkelijk van plan een
huis te huren of gaat het je om iets anders?'
Ze keek aandachtig naar hem. Ze waren in de keuken. Van alle huizen
die ze hadden bekeken, stond dit hem het meest aan. Over alle
andere huizen en tuinen had hij zich enigszins kritisch uitgelaten,
maar hier had hij nog geen woord gezegd.
'Wil je vanavond met me dineren?' vroeg hij. 'Alsjeblieft?' voegde
hij er met een indringende blik aan toe. Toen ze aarzelde, zei hij:
'Dan kunnen we over het huurcontract praten.'
Ze stamelde: 'Ik... eh... eh... we-welk huis? Dat huurcontract,
bedoel ik.'
'Je hebt de vraag niet beantwoord.'
'Nee.'
'Nee, je hebt de vraag niet beantwoord, of nee, je wilt niet met me
dineren?' vroeg hij.
'Nee, ik heb de vraag niet beantwoord.'
'Wil je met me dineren?'
'Nee. Ik... Ik bedoel... dat wil zeggen...' Hij stond te dichtbij.
Haar hart bonkte zo hard dat hij het misschien zou kunnen horen,
dacht ze. Ze sloeg haar armen over elkaar in een poging dat bonken
te dempen. 'Ik geloof dat ik de wijn kan voelen.' Ze hoopte dat hij
nu een van zijn grappen zou maken of de stilte op een andere manier
zou verbreken, maar hij stond daar maar naar haar te staren, zo
dichtbij dat ze zijn overhemd in het ritme van zijn ademhaling kon
horen ruisen. Het was duidelijk dat hij niets zou zeggen tot zij
antwoord had gegeven. 'Ik heb een vriend, Anthony.' Zo, nu had ze
het gezegd. Ze had er meteen spijt van, maar ze had het tenminste
gezegd. Ze was trots op zichzelf.
'Die man op de receptie,' zei hij. 'Hoe heette hij ook weer. Dog-
en-nog-iets.'
'Daggett. Ja. Dat is hem.'
'En hij heeft met jouw firma te maken?'
'Nee,' zei ze grijnzend. Hij zou een uitweg vinden, dat kon ze
voelen.
'Ik heb je uitgenodigd om met me te dineren, Caroline. Een
zakendiner om over het huurcontract te praten. Vanavond. Eten
moeten we toch allemaal? Heeft die Daggett er iets op tegen datje
eet?'
Ze kreeg een kleur en wist niet wat ze moest zeggen. Had ze hem
verkeerd begrepen?
Hij noemde het restaurant en de tijd.
'Ik zal dat moeten nagaan...,' zei ze.
'Ik verwacht je om acht uur,' zei hij. 'Goed. Dat is dan geregeld.
Zo,' voegde hij eraan toe, en hij pakte haar elleboog vast en keek
haar recht in de ogen, 'wil je me dan nu de slaapkamer laten
zien?'
Het was een Frans restaurant aan N
Street, Chartreuse, twee blokken van Connecticut Avenue verwijderd.
Een onpretentieus, maar romantische gelegenheid, laag plafond,
kaarslicht, zachte kamermuziek. Drie van de acht kleine tafels
waren bezet.
Ze was laat. Dat was niet erg. Het zat hem niet dwars. Hij vroeg
zich af of hij iets te drinken zou bestellen.
Een vrouw schraapte haar keel. Hij keek op en zag Caroline bij de
tafel staan. Zijn Caroline, dacht hij. Hij sprong overeind en
gooide bijna zijn glas water om. Enchante,'' zei hij. Hij pakte
haar koude hand vast en veegde met zijn lippen over haar wang. 'Je
bent mooier dan ooit.'
Ze droeg een marineblauwe zijden blouse met borduurwerk op de kraag
en op de zakken, imitatieparels, een roomkleurige linnen plooirok,
een brede leren riem met een sierlijke gouden gesp. Informeel maar
imponerend. De zijde viel over haar volle borsten en trok zich
samen om haar smalle taille. Er ging veel suggestie uit van de
manier waarop ze de bovenste knoopjes van haar blouse open had
gelaten.
Hij wuifde de ober weg en schoof zelf de stoel voor haar aan,
waarbij hij zich diep naar haar toe boog om haar parfum in zich op
te nemen. Ze rook naar frisse gardenia's.
Ze kreeg een kleur. 'Goedenavond, Carl.'
'Zo mag ik het horen,' zei hij, en ging zelf weer zitten.
'Ik heb je onderbroken. Je was diep in gedachten.'
Hij loog: 'Nee, niet echt.' Toen sprak hij de waarheid: 'Niets dat
zo belangrijk is als jouw komst.'
Ze was zichtbaar verrast door het compliment. Hij kon niet nagaan
of dat gunstig of ongunstig was. Ze zei: 'Je ziet er erg serieus
uit.'
'Ik was bang datje niet zou komen,' zei hij. 'Het was serieus.'
Ze glimlachte aarzelend, maar hartelijk. Kort voorkwam dat de ober
haar een menu gaf en wuifde de man opnieuw weg. 'Zijn er bepaalde
gerechten waar je niet van houdt?' Hij gaf haar een paar seconden
de tijd om na te denken. 'Wees maar eerlijk, anders krijg je
misschien iets datje niet lekker vindt.'
'Jij gaat voor ons bestellen?'
'Als je daar geen bezwaar tegen hebt.'
'Bezwaar? Welnee. Ga je gang.'
'Je hebt me nog niet verteld wat ik in elk geval niet moet
bestellen.'
'Tripes, zwezerik, alle exotische vleessoorten. Ik houd van
slakken, maar eet geen garnalen omdat ze alles in hun netten laten
komen om ze te vangen, en ik eet geen kalfsvlees omdat ik
vreselijke verhalen heb gehoord over het vetmesten van die
diertjes. Als ik iets ben, Carl, dan ben ik eigenzinnig. Ik had je
daarvoor moeten waarschuwen.'
'Ik ben dat ook,' zei hij. 'Vooral - net als bij jou, heb ik de
indruk - als het op het milieu aankomt.' Hij grinnikte. 'Wil je een
cocktail, of wijn?'
'Neem jij ook?'
'We hebben het over jou.'
'Wijn graag.'
'Rode of witte?'
'Jij bestelt voor ons. Ik laat het aan jou over.'
Hij bestelde een Californische wijn voor haar: een Silver Oak
Cabernet uit 1985. Een fles. Verder bestelde hij slakken,
Caesar-salade en ribstuk van het lam.
Toen ze onder het diner een keer probeerde hem over zijn verleden
uit te vragen, veranderde hij van onderwerp door te zeggen: 'Ik
voel er wel iets voor om dat laatste huis te huren, maar ik zou
toch nog graag een laatste blik willen werpen op dat geel met witte
huisje dat we op onze eerste dag hebben bekeken. Als je er geen
bezwaar tegen hebt, zou ik mijn beslissing graag op die laatste
bezoeken willen baseren. Zou morgen je goed uitkomen?'
Ze nam een minuut de tijd om in haar tasje te kijken en haar agenda
te bestuderen. Hij kon niet nagaan of het haar schokte dat hij
plotseling met een zakelijk voorstel kwam, maar voelde wel aan dat
de stemming nu duidelijk was veranderd, en dat speet hem. Ze werden
het eens over een tijdstip.
'Jij bent een lastige klant,' zei ze tegen hem.
'Ik heb je gewaarschuwd: het komt me erg precies.'
Een druppel saus viel van haar vork en rolde over haar blouse. Kort
zag het, boog zich naar voren, stak zijn vinger uit en aarzelde om
haar de kans te geven hem tegen te houden. Ze keek omlaag.
'Je hebt gemorst,' zei hij, terwijl hij zijn vinger met opzet rond
de zachte curve van haar borst liet gaan. Hij leunde weer
achterover, bracht de vingertop met saus naar zijn lippen en zoog
hem schoon.
Carrie voelde een golf van warmte die van haar borst naar haar
tenen ging. Haar tepel werd hard; ze was blij dat ze een beha
droeg. Ze tintelde. Het onderste deel van haar rug werd vochtig,
evenals haar handpalmen. Wat hij zojuist had gedaan, was ongehoord.
Schandalig-
Ze wilde dat hij het nog een keer deed.
Ze wilde privacy.
Toen ze hem zag glimlachen, kreeg ze het gevoel dat hij haar
gedachten kon lezen. Dat maakte haar zo bang dat ze plotseling van
haar stoel kwam.
'Ik moet me verontschuldigen,' zei hij.
'Carl... Ik geloof dat ik moet gaan.' Ze vroeg zich af wie er
namens haar sprak. Dit was niet in overeenstemming met haar
gevoelens. Het was of er een script voor haar was neergelegd en er
van haar werd verwacht dat ze die tekst oplas. Ze kon niet helder
denken.
'Caroline. Dat is niet nodig. Echt waar! Alsjeblieft, ga zitten.
Blijf.'
'Carl...'
'Alsjeblieft. Ga weer zitten. Ik zal me als een heer gedragen.'
Ze probeerde de woorden tegen te houden. Waar was dat idee vandaan
gekomen? Maar het kwam moeiteloos in haar op en ze hoorde zichzelf
het uitspreken: 'Ik wil niet dat je je als een heer gedraagt.' Ze
schrok van haar eigen woorden, en toen was er geen keus meer. Ze
draaide zich om en liep haastig het restaurant uit. Ze vroeg zich
af door wie haar benen zich lieten leiden. Wat gebeurde er met
haar?
Ze durfde niet achterom te kijken. De ober boog beleefd zijn hoofd
toen ze bij de deur was aangekomen. Ze kon voelen dat Carl achter
haar aan kwam. Ga weg! snauwde ze hem in stilte toe. Ze kon wel
door de grond gaan.
Ze bereikte de straat. Gelukkig stond haar auto nog geen blok van
de ingang vandaan. Ze zette koers in die richting en nam steeds
grotere passen.
Zijn warme handen drukten op haar schouders en remden haar af. Hij
trok haar naar zich toe en draaide haar om. Ze hoorde: 'Wat denk je
datje doet?' en ze voelde zijn lippen op haar mond. Ze gaf meteen
toe en voelde zich zwak worden onder zijn kracht. Toen hij haar
tegen zich aan trok, opende ze haar mond en kuste hem.
Ze wist dat het niet goed was. Of toch wel. Het was niet eerlijk
tegenover Cam, maar het was precies wat hij verdiende.
'We kunnen niet...,' hield ze ten slotte zwakjes vol. Ze maakte
zich van hem los.
'We kunnen niet? Moet je jou toch eens zien,' zei hij. Hij hield
haar weer bij haar schouders vast. 'Moetje ons toch eens zien! Is
dit een zakelijk contact? Is dit gewone vriendschap? Wij hebben
elkaar nodig, Caroline. Als je dat in twijfel trekt, kun je net zo
goed...'
'Nee!' snauwde ze, en ze trok zich nu helemaal van hem los. Hij was
een client, niets meer dan dat. Het was absurd. Regel nummer een!
Was hij eigenlijk wel een client? Had hij al iets overgemaakt? Wie
was hij nou eigenlijk? Hoe kon ze zich in zo korte tijd zo hevig
tot hem aangetrokken voelen ? Een paar dagen, een week, meer
niet... Ze haatte zichzelf. 'Hou me niet tegen, Carl,' zei ze. Ze
draaide zich om en liep naar haar auto. Maar toen ze daar
aangekomen was, wou ze dat hij haar had tegengehouden, wou ze dat
hij iets zou doen, wat dan ook. Ze wilde niet op deze manier bij
hem weggaan. 'Ik zal er morgen zijn,' zei ze tegen hem over het dak
van de auto. Ze wist dat hij dicht achter haar stond.
'Ik zal me niet verontschuldigen, Caroline. Als je dat wilt...'
'Dat wil ik niet,' gaf ze toe. Jij weet wat ik wil, dacht ze.
Vervloekte kerel!
Hij sprak niet; hij zei niets. Ze voelde zich idioot. Hoe had ze
dat kunnen zeggen? Hij beheerste haar nu en dat maakte haar bang.
Het joeg haar angst aan.
'Tot morgen dan,' zei hij, zijn adem warm in haar nek.
Ze hoorde hem weglopen. 'Bedankt voor het diner,' zei ze met een
gesmoorde stem, zonder hem aan te kijken. Ze kwam in de verleiding
zich om te draaien en hem te smeken haar niet zo achter te
laten.
Toen ze zich had omgedraaid, was hij weg.
Het had niets met rationaliteit te maken.
Carl had haar verhit en ze was van plan dat vuur tot elke prijs te
doven. Ze was kwaad op Cam, of dat nu met schuldgevoelens te maken
had of niet. Ze wilde hem op de een of andere manier straffen, en
ze wist ook hoe ze dat zou doen.
Ze klopte op de voordeur en gebruikte haar sleutel om binnen te
komen. Cam zat met een koptelefoon op de sofa en had een halfleeg
glas whisky op de salontafel staan. Hij had zijn ogen nu open, maar
ze kon zich voorstellen dat hij nog maar enkele ogenblikken geleden
achterover had gezeten, verdiept in het tweede deel van Beethovens
zevende. Misschien had hij zelfs geslapen, met de luidsprekerboxen
uitgeschakeld en de koptelefoon nog net voldoende hard dat ze de
muziek zwakjes door de kamer kon horen.
Hij keek verrast naar haar op. Hadden ze elkaar al zo lang niet
gezien? Ze wist het niet meer.
Hij zette de koptelefoon af en liet hem op de bank vallen. De
muziek klonk plotseling harder, zij het nogal blikkerig. 'Dunc?'
vroeg ze.
'In zijn bed,' antwoordde hij, en greep naar het glas whisky.
'Goed,' zei ze. Ze maakte eerst de knoopjes van haar blouse en toen
haar riem los en liep uitdagend naar de slaapkamer.
'Carrie?' vroeg hij, en kwam haar achterna, zoals ook Carl haar
achterna was gekomen. Hij ging achter haar aan de slaapkamer in en
ze duwde de deur dicht, deed het licht uit en liet de blouse op de
vloer vallen. Ze hoorde dat hij zich uitkleedde. Ze wilde er niet
bij stilstaan dat het Cam was. Ze wilde dat dit vlug gebeurde, maar
toch wilde ze er iets mee bereiken.
Ze werkte zich uit haar kleren, vond hem in het halfduister en
duwde hem naar het bed. Ze trok zijn broek uit.
'Carrie?' vroeg hij opnieuw, ditmaal verward. Goed, dat klonk
precies goed.
Nee, het is Carrie niet, dacht ze. Ik weet niet zeker wie het is.
Ze kleedde hem helemaal uit, klom op hem, drukte hem op het bed
neer en liet zich met haar volle gewicht op hem zakken.
Voor haar geestesoog zag ze Carl beneden zich. Veel te vlug zwol
hij op en spoot zich in haar leeg. Maar ze wilde hem niet loslaten.
Ze wilde bevrediging voor zichzelf.
'Carrie?' probeerde hij voorzichtig. 'Mijn God,' voegde hij eraan
toe, 'dat was ongelooflijk!'
Ze haalde snel adem en was opgewonden maar onbevredigd. Ze voelde
zich wild, en onzeker van zichzelf. Ze kroop naar voren, liet zich
voorzichtig op zijn mond zakken en zei met een vreemde stem: 'Maak
het af!'
En dat deed hij.
Toen het voorbij was, gleed ze van het bed, keerde hem haar rug toe
en begon zich in het donker aan te kleden. Haar ogen waren aan het
donker gewend geraakt. Ze wilde hem niet zien.
'Blijf. Alsjeblieft.'
'Ik moet gaan,' zei ze.
'Waarom?' vroeg hij.
'Dat weet ik niet goed. Maar ik weet dat ik moet gaan.'
'Dit... Dit is alles?'
'Was het niet genoeg?' vroeg ze. Waar was die nieuwe stem van haar
opeens vandaan gekomen? Ze gedroeg zich met opzet wreed tegen hem
en begreep zelfs niet waarom ze dat deed. Toen ze haar blouse
dichtmaakte, voelde ze de natte plek die door de saus was
achtergelaten. Het enige dat ze nog van Carl over had.
'Ik heb je nog nooit zo meegemaakt.'
'Nee.'
'Je hebt me gebruikt,' zei hij verbijsterd. Ze had zich omgedraaid
om haar andere schoen te vinden. Zelfs in het vage licht konden ze
eikaars ogen zien, en ze wist dat hij haar gezicht kon lezen. Hij
kon altijd haar gezicht lezen.
Het had geen zin het te ontkennen.
'Ja,' gaf ze toe. 'Ik heb je gebruikt.'
Hij zei niets. Ze genoot van zijn stilzwijgen, van haar nieuwe
macht. Ze draaide zich om en liet hem daar alleen liggen.