'Waar is Carrie?' vroeg Duncan aan zijn
vader, terwijl hij in zijn rolstoel naar de keukentafel reed. Die
vraag onderbrak Daggetts gedachtengang, waar Carrie niet in
voorkwam.
Het zat hem dwars dat er in dit tijdperk van maanreizen en
microchips, supersnelle treinen en geldautomaten, binnen redelijke
afstand van Washington zo weinig aangepaste huizen te krijgen
waren. Hij hield niet erg van dit huis. De indeling was eigenaardig
- 'om redenen van verwarming,' had Carrie uitgelegd toen ze hem het
huis verkocht. De kamers waren te klein en te onoverzichtelijk. Het
huis was verbouwd door een ouder echtpaar van wie de vrouw jicht
had en in een rolstoel zat, een echtpaar dat het blijkbaar moeilijk
had gevonden om warm te blijven en de energierekeningen te betalen,
vandaar die kleine kamers. Maar de lichtschakelaars zaten laag,
evenals de thermostaten in de kamers; de gangen waren een meter
twintig breed, de deuren een meter tien, en er waren hellingen waar
ze nodig waren. Dat alles maakte het leven gemakkelijker voor
Duncan, en dat was erg belangrijk voor zijn vader.
De buitenkant van het huis was van witte aluminium platen met
zwarte namaakluiken die er, als je te dichtbij kwam, erg goedkoop
uitzagen. De namaakschoorsteen, een slecht gebouwde koker van vinyl
en board met een baksteenpatroon, ergerde hem mateloos. De absurde
pretentie! De enige verklaring scheen te zijn dat ieder ander huis
in het blok een schoorsteen had. Ondanks zijn bezwaren tegen het
huis wist hij dat Carrie gelijk had: het zijn de mensen die een
huis tot een thuis maken. De persoonlijkheid van een huis werd
bepaald door de bewoners.
'Ze is niet blijven slapen,' antwoordde Daggett.
'Waarom niet?'
'Wil je weten waarom?' vroeg Daggett. Hij en Duncan waren altijd
eerlijk tegen elkaar. 'Ze is kwaad op me, omdat ik zo veel werk.
Omdat ik dingen beloof maar ze niet doe. Omdat ik jou zo vaak
alleen laat.'
'Net als mam,' zei de zoon. Het was gewoon maar een opmerking, een
herinnering, maar die had een vernietigende uitwerking op zijn
vader.
Daggett zag zich plotseling als iemand die gedoemd was om ondanks
zijn goede bedoelingen steeds weer dezelfde fouten te maken. Hij
wilde het lot daar de schuld van geven, maar wist wel beter. Hij
gaf toe: 'Ze vindt datje te veel bij mevrouw Kiyak bent en niet
genoeg bij mij - of eigenlijk andersom: dat ik te weinig bij jou
ben.'
'Soms is dat ook zo,' zei Duncan, en de waarheid stak Daggett weer.
Carrie had gelijk. Dat deed hem nog meer pijn.
'Mevrouw Kiyak is goed voor me,' zei zijn zoon met doffe stem. Zijn
gebrek aan enthousiasme bracht Daggett de volgende slag toe. 'Soms
ruikt ze heel gek. Oude mensen ruiken gek.'
'Je vindt haar dus aardig?' vroeg Daggett, op zo'n toon dat de
jongen het alleen maar kon beamen. Hij gebruikte diezelfde techniek
bij Carrie, zij het met minder succes. Hij dacht weer aan Lynn en
vroeg zich af in hoeverre het aan Lynn lag dat Carrie niet was
blijven slapen. Vroeg zich af waarom Lynn zijn gedachten beheerste.
Kon hij het onderzoek als een excuus gebruiken om haar te bellen?
Durfde hij haar te zeggen dat hij haar stem de hele tijd achter
zich hoorde, dat hij een stukje van haar in iedere vrouw zag die
hij op straat tegenkwam? Dat hij achtervolgd werd door de
herinnering aan enkele uren van geluk, en dat hij hardop lachte als
hij weer aan die brandweerman dacht die door dat paard tegen de
grond werd geduwd?
'Over een paar dagen begint de school weer,' zei Duncan om geen
antwoord te hoeven geven.
Toen ze allebei klaar waren met het ontbijt, ging Duncan achteruit
met zijn stoel - een teken voor Daggett dat hij de achterdeur moest
openmaken. Ze gingen naar de optrekstang in de kleine
achtertuin.
Duncan drong aan: 'Je hoeft alleen maar dat formulier te
ondertekenen. Kun je niet liegen, die ene keer?
'Je gaat echt wel vooruit, Dunc. Je doet het steeds beter.'
Duncan hield de stang goed vast en trok uit alle macht, met bevende
armen. Hij trok zich met gemak twee keer op, maar trilde bij de
derde poging. Hij moest het vijf keer kunnen om voor dat kanokamp
in aanmerking te komen. Daggett wilde zijn handen onder de armen
van de jongen steken en hem helpen. Maar alleen als Duncan erom
vroeg - zo hadden ze het afgesproken. Na een hele tijd zei Duncan:
'Goed.'
Daggett voelde de warmte van zijn zoon tussen zijn handen. Hij
hielp hem, maar knapte het werk niet voor hem op. Hij bracht hem
geleidelijk naar de koude stang toe, tot die tegen de dunne
haartjes van zijn kin kwam. Het zou niet lang meer duren voor hij
zich moest scheren. Tijd, de gemeenschappelijke vijand. De laatste
tests voor het kanokamp werden al over drie weken gehouden. Dan
moesten ze het tot vijf keer optrekken hebben gebracht. Het was
niet veel tijd. Daggett hees de jongen keer op keer omhoog. Hij had
er alles voor over om hem naar dat kanokamp te krijgen. Duncans
armen trilden als rubber, maar hij bracht het tot zes keer
achtereen - met hulp.
'Dat is goed werk,' zei Daggett.
Duncan liet zich glimlachend in de rolstoel zakken.
Daggett had zin om hem te omhelzen. Hij zei: 'Gewichten en pushups
helpen ook.'
'We komen er wel, pa. Ik weet dat ik het kan.'
'Zo is het!'
'Neem nog een kop koffie,' beval de jongen. 'Ik probeer het even in
mijn eentje.'
'Je hoeft maar te roepen,' zei Daggett, en na een korte aarzeling
ging hij weer naar binnen, waar hij bij het raam zou gaan zitten en
op een wonder zou hopen.
Zoals iedere morgen.
Kort voor de lunch namen Daggett en Bradley Levin het FBI-busje
naar het Hoover Building, waar iemand van het lab hun op de hoogte
stelde van de sporen die waren aangetroffen in de Dodge Caravan die
op de dag van de vliegramp door Maryanne Lyttle in Los Angeles was
gehuurd. Zoals wel vaker gebeurde, waren de resultaten van dat
onderzoek per ongeluk naar het lab in het Hoover Building gestuurd,
in plaats van rechtstreeks naar Daggett op Buzzard Point. Ditmaal
leverde die vergissing ook een aantal voordelen op. Daggett en
Levin kregen een volledige uiteenzetting van een expert. Zoals al
was voorspeld, was het busje niet erg grondig schoongemaakt. Het
wetenschappelijk onderzoek in Los Angeles had dan ook heel wat
microscopische sporen opgeleverd. 'Speel jij racketbal, Ohio?'
vroeg Daggett, toen ze door een souterraingang naar de garage
liepen waar ze op het FBI-busje voor de terugreis zouden
wachten.
'Nou en of.'
'Heb je in de lunchpauze iets te doen?'
'Ja, jou verslaan.'
Twintig minuten later hadden ze zich verkleed. Daggett zette zijn
koffertje in een kledingkastje en deed dat kastje op slot.
Levin zei: 'Slaap jij met dat ding, Michigan?'
'Backman wist nooit zo precies aan wie de eer voor een goed idee
moest toekomen. Hij scheen te denken dat alle goede ideeen van hem
waren.' Hij wees naar de kast. 'Het wordt een gewoonte.'
Achter de baan tegenover de tribune was zwaar plexiglas
aangebracht. Daggett stelde dat op prijs, omdat je kon praten
zonder bang te hoeven zijn dat anderen het konden horen. In het
begin van het spel, toen zijn bloed begon te circuleren, kwamen
zijn hersenen weer tot leven. Van besprekingen raakte hij altijd
een beetje verdoofd.
Levin bleek een goede speler te zijn. De ballen kwamen snel en
hard. Levin had de eerste service en was bezig met 4-1 te winnen
toen Daggett, om hem af te leiden, de zaak ter sprake bracht. 'We
nemen aan dat Wards moordenaar met de trein van Portland naar Los
Angeles is gegaan. Niet met het vliegtuig. Wat vertelt dat ons over
hem ?'
Levin won het punt en gaf antwoord. 'Hij zal wel een wapen bij zich
hebben gehad. Misschien zelfs een compleet arsenaal. Treinen zijn
veiliger.'
Daggett had nu de service en won het punt. Hij zei: 'Ik bedoel,
over de man. Over hem. Ik weet niet hoe het met jou is, Ohio, maar
zoals ik werk... Het kan me eigenlijk niet schelen wat voor wapen
hij heeft. Wat ik zou willen weten, is wat het voor iemand is die
de vinger aan de trekker van dat wapen heeft. Begrijp je? Die vent
laat een tang naar zijn hotelkamer brengen en trekt dan zijn eigen
verstandskies. Kijk, dat vertelt me iets over hem. De bloedgroep
van die tand is van belang voor de zaak, jazeker. Het kan tot op
zekere hoogte wel nuttig zijn om die bloedgroep te weten. Toch
interesseer ik me voor andere dingen. Begrijp je wat ik
bedoel?'
Levin gaf geen antwoord. Daggett had de service. Levin miste. Goed.
3-4. Hij serveerde opnieuw. Er volgde een geweldige rally en Levin
won het punt.
'Misschien houdt hij niet van vliegen,' zei Levin, vlak voordat hij
het punt won. 'Misschien moest hij daarom ook kotsen in die
simulator.'
'Goed!' riep Daggett uit. 'Dat is precies wat ik bedoel.'
'Als ik in zijn branche zat, zou ik ook vliegangst hebben.'
'Nog meer?' moedigde hij aan. Levin won een paar punten achtereen.
Daggett probeerde zich op de bal te concentreren. Levin bleek een
beetje te goed te zijn.
'Hij is geduldig,' zei Levin voordat hij serveerde.
Daggett liet de bal uit de hoek wegstuiteren zonder er zelfs maar
naar te slaan, en dat trok Levins aandacht. 'Zo geduldig dat het
niet normaal meer is. Zeg maar: ijskoud.'
'Koperen ballen.'
Daggett voegde eraan toe: 'Het valt niet mee om al die uren in een
trein te zitten in het besef dat het lijk datje hebt achtergelaten
waarschijnlijk al gevonden is. Ik voor mij zou er gek van worden,
dat kan ik je wel vertellen. Als ik dacht dat er iemand achter me
aan zat, zou een trein wel de laatste plaats zijn waar ik wilde
zitten.'
'Misschien had hij geen keus. Misschien heeft hij zo'n hoogtevrees
dat hij helemaal niet tegen vliegen kan.'
'Misschien.' De volgende paar punten gingen ook naar Levin. Daggett
won er ten slotte een en daarna nog een paar. 'Wat vind je van alle
sporen waar we zojuist van hoorden?'
'Wat ik ervan vind?' vroeg Levin, die liever eerst Daggetts mening
wilde horen.
'Ja,' antwoordde Daggett neutraal.
Na het punt antwoordde Levin: 'Het bruine haar op de hoofdsteun van
de bestuurder was van een gezonde vrouw. Uit het vetgehalte blijkt
dat het echt haar is, en dat is prettig voor ons, want onze mevrouw
Lyttle is een brunette, dus dat klopt wel. De rode haren achterin
kwamen van een pruik. Waarschijnlijk zijn pruik. Dougherty
herinnerde zich dat hij rood haar had. Omdat slimme terroristen
zelden achter het stuur gaan zitten, zat zij voorin en zat de man
naast haar of op de achterbank. Dat blijkt ook uit de sigaretteas
in de stof van de zitting. Dezelfde chemische samenstelling als de
as van de sigarettepeuken die jij op dat parkeerterrein hebt
gevonden. Pullman wil harde bewijzen... Er is een
overeenkomst.'
'En er is de Anbesol,' merkte Daggett op. 'Het feit dat het verse
morsvlekjes waren, helpt ons verder.'
'Dat bevestigt mijn theorie dat hij dat uittrekken van die kies
heeft verknoeid en nog steeds last van die kies heeft.'
'Akkoord. Punt voor jou.'
Op het noemen van punten gingen ze weer spelen. Levin won
moeiteloos. 'Een partij voor de staat Ohio,' riep hij uit. Daggett
voelde zich opgejut en nam in de volgende partij bijna meteen de
leiding. Tot meerdere eer en glorie van Michigan. Hij deed zijn
uiterste best, maar tot zijn ontzetting zag Levin kans terug te
komen en uiteindelijk zelfs de partij te winnen.
'Nog eentje?' vroeg Daggett.
'Mij best, als jij dat zo graag wilt. Wat hebben jullie in Michigan
toch? Jullie weten nooit van ophouden.'
Zo was het. Arrogant. Uitdagend. Loyaal, maar onafhankelijk.
Daggett gaf Levin de bal, bracht zijn racket omhoog en stapte de
hoek in, klaar voor de service van de jongere man.
Daggett won de volgende drie partijen.
Op maandagmiddag werd hij bij Mumford ontboden. 'Waar zit je nou
precies achteraan, Michigan? Misschien kan ik je helpen.' Het was
een ongewone, maar niet onverwachte opening van een gesprek, gezien
het feit dat deze woorden uit de mond kwamen van Richard Mumford,
chef van het FBI-kantoor in Washington. De chef stond aan het hoofd
van zeshonderdveertig agenten. Wat dat betrof, deed Washington
alleen onder voor New York. Omdat Washington de hoofdstad van het
land was, strekte een groot deel van het werk van FBI-Washington
zich uit over het territorium van de vijfenvijftig andere
FBI-kantoren, en daarom was het gezag van Mumford wel min of meer
te vergelijken met dat van de directeur van de hele FBI. Daggett
zag hem meer als een generaal dan als een chef, misschien vooral op
grond van zijn grote lichaamsomvang en zijn uitstekende conditie.
Misschien kwam het ook doorzijn autoritaire houding, of zijn
krachtige stem, of zijn gewoonte om diep in je te kijken als hij
iets tegen je zei. Zijn ogen waren diep mediterraan blauw. Zijn
gezicht had het harde beenderstelsel van een bokser. Hij had de
diepbruine teint van een golfer en een grote bos haar, veel meer
haar dan je bij een man van in de vijftig zou verwachten.
'Ik zit achter Bernards ontstekingen aan, chef,' antwoordde Daggett
zorgvuldig. 'Daar is het me nu om te doen.'
Mumfords hoekkantoor was groot genoeg voor een golf-oefenbaan en
bood uitzicht over de rivier de Anacostia. Er stonden twee grote
bruine leren banken, een salontafel van donker hout en een enorm
negentiende-eeuws bureau, dat als een eiland in een zee van
vloerbedekking het midden van de kamer domineerde. Aan de muren
hingen foto's en oude donkere olieverfschilderijen in vergulde
lijsten. De kamer paste niet bij de grauwe rest van Buzzard Point,
maar wel bij Mumford. Hij voelde zich hier op zijn gemak, met zijn
armen wijd gespreid op de rugleuning van de bank, waardoor die bank
op een grote stoel leek. Mumford had wel iets van een favoriete
oom. Daggett wist dat de meeste verhalen over de man op waarheid
berustten, hoewel zulke kerels na een tijdje mythische proporties
aannamen en je niet alles kon geloven wat er over hen werd verteld.
Waar het voor Daggett op aankwam, was dat als Mumford in iemand of
iets geloofde, hij daar consequent naar handelde. Als het moest,
durfde hij het tegen iedereen op te nemen. Als hij bang was, liet
hij dat nooit blijken. Volgens de geruchten was hij luidruchtig en
vooringenomen, zowel in het kantoor van de directeur als tijdens
besloten zittingen van subcommissies in de Senaat. Toen hij een
keer bij de president was en zag dat diens gulp openstond, had hij
zich onsterfelijk gemaakt door te zeggen: 'U staat op het punt een
paar stemmen te verliezen, mister president.'
Mumford hoefde maar met zijn vingers te knippen om hem carte blance
te geven of hem van de zaak af te halen. Daggett vergat dat geen
moment.
'Die nieuwe, Levin, heeft nogal veel getelefoneerd,' zei Mumford.
'Hij werkt met jou samen, nietwaar? Vertel me eens over die
reisschema's die jullie hebben opgevraagd.'
'We zoeken naar een verband met 64. Dat is alles.'
'De uitspraak over de ramp met de AmAirXpress is nog niet binnen.
Dat is toch zo? Het is niet ons onderzoek, maar van de NTSB.
Trouwens, jij zou helemaal niet aan 64 moeten werken. Het is jouw
zaak niet en voor zover ik weet, is er nog geen verband met Der
Grund aangetoond. De ramp met 64 valt onder het kantoor in Los
Angeles. Neem me niet in de maling, Michigan. Ik hoorde dat de fax
op de negende verdieping de hele middag reisschema's heeft
uitgebraakt. Wat heb jij - wat hebben wij daar nou precies voor
belang bij? Het is de bedoeling dat ik weet wat er in dit kantoor
gebeurt. Ik vroeg het aan Paul Pullman; hij wist het niet. Dus nu
vraag ik het aan jou.'
'Omdat Der Grund er misschien bij betrokken is en er indicaties
zijn dat er hier in Washington iets te gebeuren staat, zoeken we
hier in Washington naar een mogelijk doelwit in kringen van de
chemische industrie.'
'Maar er zijn geen harde bewijzen voor dat Der Grund er iets mee te
maken heeft. Nietwaar?'
'Voorlopig hebben we alleen sterke indicaties,' gaf Daggett toe.
'Maar het worden er steeds meer en ze wijzen naar Washington.
Daarom leek het me verstandig om na te gaan welke topmensen van
welke ondernemingen plannen hebben om naar Washington te
komen.'
Stilte. Mumford, in gedachten verzonken, kwam van de bank, liep
naar zijn bureau, trok een lade open en viste er een halflege zak
chips uit. Hij bood Daggett niets aan. Hij ging weer zitten en
stopte zijn hand in de zak. Nadat hij een minuut lang had gegeten,
zei hij: 'Weet je hoe het in onze branche is, Michigan? Omdat we
hier in Washington zo veel verschillende instanties hebben, is het
gevaar groot dat je per ongeluk in iemand anders z'n vaarwater
komt. Als dat gebeurt, is het meestal wel met een paar telefoontjes
glad te strijken.' Hij at nog een paar chips. 'Maar als het om
zaken van hoge prioriteit gaat of als de nationale veiligheid in
het geding is, hangt het van de omstandigheden af of geheimen met
anderen gedeeld mogen worden.'
'En in dit geval?' zei Daggett.
'Er zou een bijeenkomst worden gehouden in Washington. Mensen van
topniveau. Wij mochten daar eigenlijk niets van weten. Maar het
schijnt dat uit die reisschema's heel duidelijk blijkt wat er aan
de hand is, en de mensen die belden, willen niet dat iemand iets
van die bijeenkomst afweet, en daarom moesten ze de datum
veranderen. Allemaal door jou.'
'Het enige dat we deden...'
'Zonder het te weten heb je, door die reisschema's naast elkaar te
leggen, een zwakke plek in de bepantsering aangetoond. Nu zijn ze
bang dat iemand anders dat ook heeft gedaan, en dat vinden ze
helemaal geen prettig idee. Die hele bijeenkomst moet - moest -
strikt geheim blijven,' zei hij, fluisterend om zijn woorden extra
effect te geven. Hij at de zak chips leeg, maakte hem tot een prop,
gooide hem door de kamer en miste de prullenbak, iets wat hem
zichtbaar ergerde.
'En omdat jij je ermee bemoeide, is het nu ook ons geheim. Leuk,
he? Niemand wil verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van die
topmensen, en omdat wij de terreurbestrijders in deze stad zijn...
Wie denk je dat die verantwoordelijkheid nu krijgt? Er komen zes
hoge pieten naar die bijeenkomst. Ze komen en gaan. Sommigen per
prive-vliegtuig, anderen met een gewoon lijntoestel. Er is een
ontsteking waarvan we niet weten waar hij gebleven is. Ja,' zei
hij, toen hij Daggett verrast zag opkijken, 'ik lees de memo's van
mijn agenten.' Hij snoof. 'Het is een beveiligingsprobleem waar je
een nachtmerrie van zou krijgen, en door die reisschema's, door
jou, is het nu onze nachtmerrie. De jouwe. Wij zijn nu
verantwoordelijk voorde veiligheid van die topmensen zolang ze op
reis zijn. Ik draag die verantwoordelijkheid aan jou over, omdat
jij het geheim toch al kent en omdat ik vermoed dat Bernards
ontsteking er iets mee te maken heeft - en vooral omdat ik er zelf
niets mee te maken wil hebben. Officieel is het binnenland en zou
het naar c-1 moeten gaan, niet naar c-3, maar daar ga ik nu even
aan voorbij. Het komt door jou dat we met deze ellende zitten
opgescheept. Zie jij nou ook maar dat je je ermee redt.
Jij bent een van de beste agenten die ooit voor me hebben gewerkt,
Michigan. Dat meen ik. Daarom zie ik dat stomme letterjasje door de
vingers, en al die andere schendingen van de regels. Het was
ronduit geniaal van je datje Bernard met Der Grund in verband
bracht. Daar had je een medaille voor moeten krijgen. Ik heb je
langer je gang laten gaan dan ik eigenlijk had moeten doen, omdat
ik weet dat jij een fijne neus voor dat soort dingen hebt. Ik heb
je met rust gelaten. Dacht je dat ik niet wist dat Backman dat
dossier van je had gestolen?' Daggett zat hem stomverbaasd aan te
kijken. 'Het was een feit dat het voor ons allen veiliger was als
Backman -- en ik mocht hem wel - achter een bureau zat. Ik gaf Bob
die promotie en zei tegen hem dat hij jou met rust moest laten. En
dat heeft hij gedaan. Nu willen die knakkers op het Capitool dat ik
jou een paar weken achter een bureau zet om uit te leggen hoe het
kwam dat Bob die koffer openmaakte en zichzelf en onze
hoofdverdachte naar de verdoemenis liet gaan. Ik heb die boot
afgehouden omdat ik jou in het veld wilde hebben. Maar nu is er
iemand bij betrokken geraakt... Tja, nu kan ik niets beginnen. Nu
kun jij niets beginnen. De veiligheid van die topmanagers is nu
jouw eerste verantwoordelijkheid, je absolute hoogste prioriteit.'
Hij waarschuwde nog: 'Vergeet dat nooit.'
'Nee, chef.'
'Bernard, het neerstorten van vlucht 64, dat lijk in Seattle - niet
meer aan denken. Je hebt nu belangrijker zaken aan je hoofd. En
laat me je ook nog wat wijsheid van mezelf vertellen: de mensen
over wie ik het heb, doen dit niet voor niets. Het is hun
bijeenkomst, uiterst geheim, en toch bellen ze me en zadelen me
hiermee op voordat ik weet hoe ik eronderuit kan komen. Dan ga je
je afvragen waarom ze dat doen. Nou, ze doen het omdat ze bang
zijn, Michigan. Dat is de enige verklaring. Als dit verkeerd gaat,
als degene die Bernards andere ontsteking in zijn bezit heeft kans
ziet een van die kerels te doden, krijgen wij de schuld. We zitten
hiermee doordat jij om die reisschema's vroeg. Nu staat mijn hachje
op het spel, en dat bevalt me helemaal niet. Vergeet dus nooit: die
vliegtuigen - het welzijn van die topmanagers - komen op de eerste
plaats.'
De chef stond op en liep met Daggett naar de deur, waar hij hem een
rode map gaf en wachtte tot Daggett ervoor getekend had. 'In
godsnaam, houd dit altijd bij je,' zei hij. 'Dit zijn de nieuwe
reisschema's. Wie er naar de stad komen, hoe ze reizen, hoe ze naar
huis gaan. Zolang ze in de lucht zijn of op de startbaan staan,
zijn ze jouw verantwoordelijkheid. Je kunt dit niet alleen. Neem
die nieuwe van Drugs - ik doe het papierwerk wel. Maar verder
niemand. Dat,' zei hij, wijzend naar de map, 'is ons enige
exemplaar van de gegevens. Geen fotokopieen. Niemand anders heeft
inzage. Begrepen?'
Daggett knikte.
Mumford deed de deur van zijn kantoor achter Daggett dicht. Daggett
keek op en zag een van de drie secretaressen naar hem kijken. Hij
had het vreemde gevoel dat ze zijn privacy had geschonden. Hij
vroeg zich af of vrouwen zich ook zo voelden als je fantaseerde dat
ze geen kleren aan hadden. Ze glimlachte een beetje gedwongen en
ging weer aan haar werk. Ze zag er niet slecht uit en hij
realiseerde zich dat hij haar nooit eerder had gezien.
Met de rode map tegen zich aan voelde Daggett zichzelf ook naakt.
Hij begon vlug te lopen, liep regelrecht naar het hok en deed de
map in zijn koffertje, waar die thuishoorde.
Al achttien uur leed hij vreselijke pijn.
Er zat niets anders voor hem op dan de hulp van een tandarts in te
roepen.
De tandartspraktijk, willekeurig gekozen uit de beroepengids, nam
de eerste verdieping van een modern bakstenen gebouw bij N Street
in beslag. Kort stapte op de efficient uitziende receptioniste af
en stelde zich voor als Albert Kotch. Hij streek over de rood
aangelopen wang boven de infectie, verontschuldigde zich omdat hij
niet eerder had gebeld en legde meteen uit dat hij bereid was zo
nodig de hele dag te wachten, als er enige hoop was - hoe klein ook
- dat dokter Rosen hem kon behandelen. Na korte ruggespraak in de
behandelkamer wees de receptioniste hem glimlachend naar de
wachtkamer. Kort ging daar zitten met het blad People, dat hij bij
een kiosk had gekocht. Hoe zou hij weerstand kunnen bieden aan een
coverstory over de ramp met vlucht 64 van AmAirXpress?
Het artikel was getiteld 'Zoeken tussen de wrakstukken' en ging
vooral over Lynn Greene, een aantrekkelijke explosievendeskundige
die namens de faa aan het onderzoek deelnam. En terwijl de ogen van
de gemiddelde lezer vast en zeker nog even op de welgevormde
mevrouw Greene waren blijven rusten, keek Kort naar iets anders.
Hij bestudeerde de stukjes en beetjes van de wrakstukken, zoals ze
tegen de rokende achtergrond gefotografeerd waren. In andere bladen
hadden andere foto's gestaan, maar hier stond ze midden tussen de
wrakstukken; dit was interessant. Hij zag de bedrading, het
tussenschot, de stukken van de romp, en hier en daar de
ziekenbroeders, de brandweerlieden, de brancards en de
ambulances.
Het artikel zelf was een teleurstelling - het concentreerde zich te
veel op haar en te weinig op de ramp zelf. In de loop van zijn
treinreis van Los Angeles naar Washington had Kort veel
kranteartikelen over de ramp gelezen, die veel tekst met weinig
foto's bevatten. Het stuk in People was het tegenovergestelde. Toen
hij bij het eind kwam, viel hem een foto op. Hij kende het gezicht
omdat er een televisieprogramma was geweest waarin een vergelijking
tussen 1023 en Lockerbie werd gemaakt. Bij het kijken naar die
documentaire was hij door Michael Sharpe op FBI-agent Cameron
Daggett gewezen, die de man van gezicht kende omdat hij zelfbij de
politie was en Daggett tijdens het onderzoek naar 1023 in nauw
contact had gestaan met het explosieventeam in Frankfurt. En hier,
aan het eind van Korts keurig bijgevijlde en uitzonderlijk schone
nagel, stond datzelfde gezicht in People. Daggett stond op de
achtergrond, een beetje wazig maar toch duidelijk herkenbaar, en
wendde zijn gezicht van de camera af. Maar hij stond er toch
op.
De vijandschap ging als een drug door Kort heen. Vijanden. Dus
Daggett was ook bij dat onderzoek betrokken. Wilde dat zeggen dat
hij het verband met Bernards ontsteking had gelegd? Er ging een
steek van pijn door zijn hoofd. Ze hadden alle mogelijke moeite
gedaan om een apparaatje te gebruiken dat de onderzoekers zou
ontgaan. Hadden ze gefaald?
'Meneer Kotch?'
Het duurde even voor Kort zijn schuilnaam herkende, want hij had
hem een hele tijd niet gebruikt. Tegen de receptioniste zei hij:
'Sorry, ik denk dat die ontsteking mijn gehoorvermogen heeft
aangetast.' Hij glimlachte beleefd naar haar en ze glimlachte
terug.
'Er is een afspraak afgezegd,' zei ze.
Rosen, een kalende man met een spitse neus, een kuiltje in zijn kin
en een klein litteken bij zijn linkeroog, droeg een witte
doktersjas over een overhemd en een broek met een stretch taille.
Verder droeg hij leren schoenen met dikke rubberzolen en had hij de
zachte stem van een samenzweerder. Een poster, met plakband aan het
plafond bevestigd, stelde de Chesapeake Bay in de herfst voor. Uit
een luidspreker bij het raam kwam zachte New Age-muziek.
Er waren twee hokjes. In het voorste werkte een mondhygieniste en
in het achterste Rosen met zijn dikke Chinese assistente. Kort,
alias Kotch, ging zitten, leunde in de gecapitonneerde
tandartsstoel achterover en bedankte Rosen omdat die hem tussendoor
wilde behandelen. Hij legde uit: 'Die kies kwam er een paar dagen
geleden uit toen ik op een toffee kauwde, maar ik denk dat er nog
wat zit.'
Rosen trok een paar chirurgische handschoenen aan en zei, kijkend
in Korts mond: 'Het was uw verstandskies, meneer Kotch.' Hij keek
zijn assistente aan.'Zeventien,' zei hij nadrukkelijk tegen haar.
Hij legde Kort uit: 'Die ontsteking ziet er niet mooi uit. Na
afloop geven we u een amoxicilline-kuur om met die infectie af te
rekenen.' De assistente liet een paar roestvrijstalen instrumenten
op de vloer vallen. Ze kletterden op de vloer. 'Li,' zei hij nors,
'bel dat nu meteen even door terwijl ik meneer Kotch onderzoek, dan
hoeven we hem niet te laten wachten. Hebt u voorkeur voor een
bepaalde apotheek, meneer Kotch?' vroeg hij de man in de stoel.
Kort was door die vraag verrast. Tot zijn opluchting voegde Rosen
eraan toe: 'Er is een apotheek aan Twenty-third waar we vaak
gebruik van maken. Het is niet ver.' Kort kon niets zeggen omdat
Rosen twee vingers in zijn mond had, en knikte. De assistente zat
nog links van Kort met een rood gezicht naar zijn mond te staren.
Rosen snauwde haar toe: 'Kom, Li, maak het schoon en ga dan
bellen.' Ze deed het.
Rosen klakte meelevend met zijn tong en zei nog eens: 'Het ziet er
niet mooi uit, meneer Kotch.' Hij draaide zich naar links, maakte
een lade open en haalde er een plastic gasmasker in een
doorzichtige plastic zak uit.
Kort zag het en zei: 'Nee, dank u, dokter. Geen gas. Ik blijf wel
stil zitten.'
'Onmogelijk. Het is te erg ontstoken. Ik moet snijden. Het zal wel
een hechting of twee worden.'
'Novocaine dan. Geen gas,' zei Kort nadrukkelijk.
'Ik kan niets beloven,' zei de dokter. 'Ik raad u het gas aan.'
'Daar heb ik begrip voor. Dank u. Gebruikt u maar novocaine.'
De tandarts maakte een nerveuze indruk. Kort schreef dat toe aan
het dilemma gas/novocaine, of aan bezorgdheid om het welzijn van
zijn patient, maar toen hij zijn hoofd opzij draaide en de man in
de ogen keek, gingen er alarmbellen bij hem rinkelen.
Korts behoedzame, bijna paranoide aard liet zich gelden. Hij nam
zijn ervaringen van de afgelopen paar minuten een voor een door.
Rosen had extra veel nadruk op het nummer van de kies gelegd.
'Zeventien,' had hij tegen zijn assistente gezegd. 'Bel dat nu
meteen even door,' had hij haar opgedragen. Aan de andere kant had
hij deze tandarts bij toeval uitgekozen en kon niemand hem hier
hebben verwacht. Juist toen hij zichzelf er al bijna van had
overtuigd dat hij overdreven achterdochtig was, zag hij het
rontgenapparaat. Waarom zou de tandarts een verdovend middel willen
toedienen voordat hij rontgenfoto's maakte? Hier klopte iets
niet.
'Mond open, alstublieft,' zei Rosen, die over Kort heen hing als
een raaf over aas, met in zijn klauwen de glimmende
injectienaald.
De Chinese assistente kwam veel te vlug naar Kort terug en keek
strak naar Rosen. De dokter ontweek haar blik. 'Hoofd achterover,'
zei Rosen, en hij legde zijn hand op Korts schouder. De naald bleef
dichterbij komen. Korts blik ging tussen die twee, dokter en
assistente, heen en weer. En daar zag hij het: op het laatste
moment wierp de tandarts zijn assistente een verwijtende blik
toe.
Kort wist het.
Hij reageerde alsof hij het honderd keer had gerepeteerd. Met een
snelle beweging greep hij de pols van de assistente vast, rukte de
spuit uit de vingers van de dokter en drukte de punt in het zachte
vlees van de onderarm van de assistente. De assistente gaf een
schreeuw toen de naald in haar huid prikte en Kort de volledige
inhoud bij haar inspoot. Ze rukte zich los, nam drie stappen en
zakte op de vloer in elkaar. Ze was flauwgevallen van angst. Rosen
daarentegen sloeg in wilde paniek om zich heen.
Kort vloog uit de stoel, sloeg Rosens armen weg, draaide hem rond
en nam hem in een wurggreep. Hij verstrakte die greep. Kort haalde
zijn Beretta te voorschijn en dreigde daarmee om de mondhygieniste,
die uit haar hokje was gekomen, op een afstand te houden. Haar ogen
puilden bijna uit van angst. Na enkele seconden verslapte Rosens
lichaam. Kort liet hem op de vloer vallen. Hij liep achteruit door
de deuropening en kwam in de receptie. De moeder en het kind die in
de wachtkamer hadden gezeten, waren weg en verder was er niemand.
De receptioniste, half verlamd van angst, had de telefoon in haar
hand. Kort rende op haar af, greep de hoorn uit haar hand en gooide
hem op de haak terug. Hij sleurde haar naar de deur van de
spreekkamer, die hij op slot deed, en trok haar mee naar het
achterste deel, waar de doodsbange mondhygieniste met haar armen
boven haar hoofd op de vloer was gezakt. Kort duwde de
receptioniste naar de mondhygieniste toe. Ze stapte over het
lichaam van Rosens assistente heen.
Hij moest aannemen dat Rosens assistente de politie of, erger nog,
de FBI had gebeld. Er was te veel tijd verstreken. Hij had een
vermomming nodig om het gebouw te kunnen verlaten. Van de twee
vrouwen tegenover hem was de mondhygieniste de grootste.
Hij keek spiedend rond en zag het masker dat Rosen had willen
gebruiken. 'Jij!' zei hij tegen de hygieniste. 'Gas.' Hij zwaaide
met de Beretta naar de receptioniste. 'Vlug.'
'Goddank,' zei de receptioniste. De hygieniste frommelde onhandig
aan de apparatuur, maar zag kans het masker over het gezicht van de
gewillige receptioniste te krijgen en haar buiten westen te
brengen.
'Nu je kleren uit,' zei Kort.
'Ik heb geld!' riep de vrouw uit.
'Nu!' schreeuwde hij.
Huilend ontdeed de hygieniste zich van haar jurk. 'Alst-t-t-u-b-b-
lieft,' mompelde ze, onhandig uit de jurk stappend alsof ze dat
nooit eerder had gedaan.
'Onderjurk, kousen, beha,' beval hij, en begon zichzelf ook uit te
kleden. Hij had haar kunnen dwingen zelf eerst het gas in te
ademen, maar dan had hij haar moeten uitkleden terwijl ze
bewusteloos was en dat zou te veel tijd hebben gekost. In haar
angst volgde deze vrouw zijn bevelen erg snel op. Ze liet de
onderjurk op de vloer zakken, trok haar panty uit en bleek een wit
slipje te dragen. 'God, nee,' mompelde ze opnieuw.
Ze protesteerde niet langer. Klappertandend van angst maakte ze
haar beha los. Ze trok hem aarzelend uit en verborg haar borsten
achter haar gevouwen armen. Ze snikte onbedaarlijk, met haar hoofd
voorover.
'Het gas!'zei hij. 'Vlug!'
Ze gehoorzaamde en probeerde zijn bevelen op te volgen zonder haar
zedigheid op te geven. Ze ging zitten met haar benen tegen elkaar
aan. 'Doe me niets,' smeekte ze. Ze zette het gas aan, hield het
masker over haar gezicht en viel even later roerloos neer.
Bradley Levin kwam door de gang aangerend. Hij trok Daggett buiten
gehoorsafstand van anderen en fluisterde hijgend: 'We kregen net
een telefoontje van een tandartspraktijk in N Street. Verstandskies
- nummer zeventien. Hij zit nu in de stoel.'
Er was geen tijd om Pullman te waarschuwen. 'We moeten assistentie
hebben,' zei Daggett, terwijl ze met z'n tweeen naar de wachtende
lift renden en daarmee de aandacht trokken. Levin stak zijn hand in
de lift om hem tegen te houden. 'We bellen vanuit de wagen,' zei
Daggett toen de deuren dichtgleden.
Daggett reed. Levin zette het zwaailicht op het dashboard en sprak
in de autotelefoon. Het troosteloze getto van Buzzard Point trok in
een waas aan hen voorbij. Toen Levin klaar was met de telefoon, zei
hij: 'Ze sturen twee wagens. Een daarvan assisteert ons - ze doen
de begane grond. Die andere houdt de apotheek in de gaten voor het
geval we hem mislopen.'
'Apotheek?'
'De vrouw die belde, gaf ons de naam van een apotheek aan
Twenty-third.'
'Bel die tandarts. Kijk of hij er nog is.' Daggett keek hem even
aan. 'Wat heb je?' Levin was vuurrood geworden.
'Ik heb het nummer niet. Het is een zekere Rosen - dokter Rosen.'
Levin greep de telefoon en draaide het inlichtingennummer. Daggett
zat met een kwaad gezicht achter het stuur. Hij viste een
maagtablet uit zijn zak en kauwde daarop.
'Hij gaat over,' zei Levin.
Daggett hield op met kauwen; witte stukjes kalk plakten aan zijn
onderlip. Hij reed door rood licht, ontweek het verkeer. Levin
greep zich aan het dashboard vast.
'Hij gaat nog steeds over,' zei Levin gespannen. 'Er wordt niet
opgenomen.'
Anthony Kort was zijn sokken in de beha aan het proppen en
verstijfde toen de telefoon begon te rinkelen.
Hij deed zijn uiterste best om zich te beheersen. Alleen als hij zo
efficient mogelijk te werk ging, kon hij nog ontsnappen. Hij trok
de panty zo hoog mogelijk. De rits van de jurk wilde niet sluiten,
zijn schouders waren te breed, en dus trok hij een witte jas aan.
Hij wond een roze hoofddoek om zijn hoofd en onder zijn kin om zijn
bakkebaarden te bedekken, zette een grote zonnebril op en hing een
damestasje aan zijn schouder. Misschien stonden ze al op straat het
gebouw in de gaten te houden. Misschien hielden ze iedere man aan
die ze zagen. Maar een vrouw?
Hij pakte de boodschappentas met zijn eigen kleren, haalde diep
adem, maakte de deur open, vervolgens de deur van de praktijk, en
stapte de lege gang op. Hij liep naar de trap, maar veranderde van
gedachten en ging toch naar de lift. Wie zou in deze hitte de trap
nemen? Toen de lift eindelijk kwam, bleek hij leeg te zijn. Kort
slaakte een zucht van verlichting. Hij zou niet van heel dichtbij
worden bekeken.
Toen de zware deuren dichtgingen, legde hij instinctief zijn hand
op het wapen dat bijna boven in de tas lag.
Toen Levin en Daggett in de drukke hal van het kantoorgebouw
arriveerden, stuurde Daggett zijn assistent naar de brandtrap. Zelf
ging hij op de lift af, bang dat hij te laat kwam. Het zat hem
dwars dat de telefoon niet werd opgenomen. Twee redenen lagen voor
de hand: de verdachte had de telefoon uitgeschakeld en was
gevlucht, of hij had iedereen vermoord. Er was maar een kleine kans
dat de man er nog was.
In de hal van het gebouw, waar allemaal artsen hun praktijk hadden,
krioelde het van de mensen. Allerlei soorten mensen stonden bij de
twee liften, die bijna tegelijk opengingen. Daggett, een paar meter
daarvandaan, bleef abrupt staan en lette goed op degenen die uit de
lift kwamen, waarbij hem het vage signalement van zijn verdachte
voor ogen stond: ongeveer veertig jaar, van het mannelijk geslacht,
gemiddelde lengte, normaal postuur, misschien rood haar, misschien
gezwollen kaak...
Toen het ongeduldige groepje voor hem zich vermengde met de
groepjes mensen die uit de liften kwamen, had hij geen enkel
overzicht op de vele gezichten die aan hem voorbijtrokken: die man
was kaal, die was te klein. Het waren te veel mensen.
Plotseling kreeg hij een duw in zijn rug van een dikke dame die ook
nog met de lift mee wilde. Daggett verloor zijn evenwicht en botste
tegen een tegemoetkomende verpleegster op.
Daggett! dacht Kort toen een dikke dame de man tegen hem aan duwde.
Een paar minuten geleden nog een wazige tijdschriftfoto, nu in
levenden lijve. Hoofd omlaag! zei hij tegen zichzelf, en hij deed
alsof hij aandachtig naar de inhoud van de draagtas keek: nooit
omkijken. FBI-agenten waren net muizen: als je er eentje zag, waren
er nog tientallen in de buurt. Hij bleef een beetje heupwiegen maar
zorgde wel dat hij niet overdreef. Hij hield zijn zenuwen met
moeite in bedwang en voelde dat zijn huid prikte onder zijn
jurk.
Hij zag de nerveuze jongeman met donker haar die bij de brandtrap
stond. Hij hield hem in het oog terwijl hij naar de deur liep. Als
er moeilijkheden zouden komen, kwamen ze uit die richting. Nog
anderen? Zaten ze buiten in hun onopvallende auto's, hun blik op de
ingangen gericht? Kort zorgde dat hij bij een luidruchtig groepje
mannen kwam dat bijna bij de buitendeur was. Het gespreksonderwerp
was het warme weer. Toen ze naar buiten gingen, bleef hij bij hen.
De man die de deur openhield, begon te stralen toen hij een
verpleegstersuniform zag en zei met een Brits accent: 'Ik geloof
niet dat we elkaar al hebben ontmoet. Gaat u ook naar...' en zweeg
abrupt toen hij zag dat hij met een travestiet te maken had.
'Sorry,' mompelde hij, en ging meteen een stap van de zwijgende
Anthony Kort vandaan.
Op de hoek sloeg Kort rechtsaf en ging alleen verder.
Daggett hield zijn zakdoek om zijn linkerhand en kneep hard in de
deurknop om te voorkomen dat hij eventuele vingerafdrukken
uitwiste. Zijn rechterhand bleef in zijn letterjasje, bij zijn
pistool.
Op slot!
Hij probeerde het nog eens, maar vergeefs.
Hij kreeg een slecht voorgevoel. Was hij te ver gegaan toen hij de
tandartsen van de stad had gewaarschuwd? Hij had er onervaren,
onschuldige mensen bij betrokken. Hij wilde hier weg. Iemand anders
moest het bloedbad maar ontdekken. Niet hij. Niet nog een keer. Hij
had in zijn leven al genoeg bloedbaden gezien.
Tien minuten later maakte de huismeester de deur open. Met zijn
pistool omlaag glipte Daggett naar binnen. Zodra hij de medicinale
lucht van de tandartspraktijk rook, dacht hij aan pijn.
Op de receptie was niemand. Hij aarzelde even, nam het pistool in
beide handen, richtte het op de vloer voor hem en ging vlug de hoek
om naar de behandelkamer. Lijken. Vrouwen. Drie stuks. Een naakt.
Rechts van hem de tandarts... Er prikte iets in zijn ogen en zijn
maag trok zich samen.
Met zijn pistool in de aanslag sprong hij om de scheidingswand heen
en doorzocht de archiefruimte, badkamer en opslagkast. Pas toen hij
opnieuw naar de lichamen durfde te kijken, zag hij dat de naakte
vrouw ademhaalde. Hij durfde bijna niet opgelucht te zijn. Was het
mogelijk dat ze nog leefden ? Later zou hij het vreemd vinden dat
hij de dood gemakkelijker accepteerde dan het leven.
Toen hij de lichamen onderzocht, voelde hij bij elk van hen een
hartslag. Alleen de tandarts had een zichtbare verwonding, en dan
ook nog een oppervlakkige. Op zichzelf was dat gunstig, maar het
was op de een of andere manier ook verontrustend.
Nu hij minder gespannen was, realiseerde hij zich plotseling waarom
die ene vrouw naakt was. Hij vloog de gang op. Zonder op de lift te
wachten rende hij de brandtrap af, met zijn hand over de leuning.
Toen hij door de deuropening stormde, keek hij recht in de loop van
Levins pistool.
'Een vrouw!' zei Daggett te hard. 'We zoeken een vrouw!'
'Doen we dat niet allemaal?' zei een man die op geen drie meter
afstand de vloer aan het dweilen was.
Daggett had een ambulance moeten bellen, maar de ambulances in
Washington kwamen altijd te laat, als ze al kwamen. In plaats
daarvan liet hij een ziekenbroeder komen die tot de tactische
eenheid van FBI-Washington behoorde, de FBI-versie van een
SWAT-team.
Op aanraden van deze man werd toch nog een ambulance gebeld, en die
kwam ongeveer op het moment dat de vrouwen bijkwamen. Allemaal,
behalve Li, Rosens assistente, die onder zware verdoving bleef.
De slachtoffers hadden een shock en werden ondanks de klamme
zomerhitte alle vier met dekens om zich heen weggevoerd.
De politie kreeg opdracht uit te kijken naar een man in
verpleegstersuniform, maar zoals te verwachten was, leverde dat
niets op. De middag sleepte zich voort en Daggett wachtte
ongeduldig tot hij aan zijn ondervragingen kon beginnen.
Hij belde Carrie, die weg was - was ze ooit thuis? - en liet een
boodschap achter. Mevrouw Kiyak beloofde bij Duncan te blijven tot
Daggett thuiskwam, iets waarvan hij toegaf dat het misschien
tamelijk laat zou gebeuren. Nadat hij zijn persoonlijke
aangelegenheden had afgehandeld, aten hij en Levin een hamburger
met bier in een plaatselijke bar. Ze aten in stilte, want het zat
hun dwars dat ze gefaald hadden. Om zeven uur gingen ze naar
Buzzard Point terug, het uur waarop ze Rosen zouden ondervragen.
Zijn medewerksters, behalve Li, die eindelijk in het ziekenhuis was
bijgekomen, zouden volgen.
Tot Daggetts ontzetting kwamen Rosens medewerksters niet alleen,
maar hadden ze echtgenoten en advocaten meegebracht, zowel uit
zelfbescherming als om schadevergoeding van Rosen te eisen. Dat
maakte het voor Daggett noodzakelijk een van de advocaten van de
FBI te bellen, een vrouw van middelbare leeftijd die helemaal uit
Alexandria moest komen. Door al die advocaten liepen ze uren
vertraging op en stelden de verklaringen van de getuigen
uiteindelijk niets meer voor.
Om een uur in de nacht ging Daggett naar huis. Hij wist niets meer
dan toen hij begonnen was en was kwaad genoeg om een gat in een
muur te schoppen. Hij stuurde mevrouw Kiyak naar huis, schonk zich
een stevig glas in en dronk dat op de kleine patio naast de keuken
leeg. De alcohol maakte hem alleen maar neerslachtiger. De enige
voorwerpen aan de nachtelijke hemel, afgezien van een paar dappere
sterren, waren straalvliegtuigen. Hij nam zijn tweede glas en ging
naar CNN zitten kijken. Hij zat op twee maagtabletten te kauwen,
toen zijn semafoon en telefoon zich tegelijk lieten horen.
'Pa?' hoorde hij de slaperige stem van zijn zoon in diens
kamer.
'Ik neem wel op,' riep Daggett, en nam de hoorn van de haak. Hij
kneep zijn ogen stijf dicht en hoopte dat iemand het verkeerde
nummer had gedraaid.
Het was het goede nummer.
Pullman zei met een vermoeide stem: 'Je hebt een lange dag gehad,
Michigan, en ik zou iemand anders kunnen sturen, maar ik dacht dat
jij het eerst zou willen horen.'
'Paul?' Daggett kon plotseling merken dat hij iets gedronken had.
Hij stelde die inleiding niet op prijs. Hij had die dag al te veel
omslachtige taal gehoord.
'Ze hebben mij hiervoor wakker gemaakt, Michigan, maar het is jouw
zaak. Die tandarts. Die dokter Rosen. Hij is niet thuisgekomen,
Michigan. Zijn vrouw maakt zich grote zorgen. Ik dacht dat wij
beter naar hem kunnen zoeken dan dat we de geuniformeerde politie
inlichten.'
Dokter John Rosen verlaat na de ondervragingen als eerste het FBI-
gebouw. Hij is nog niet bekomen van zijn ervaringen van die middag
en van de urenlange ondervragingen, en hij heeft grote behoefte aan
een stevig glas, iets te eten en langdurige nachtrust.
De hele middag heeft hij aan zijn vrouw en kinderen gedacht. Als je
zoiets meemaakt, ontdek je waar je prioriteiten liggen. Als hij
geen verplichtingen tegenover zijn patienten had, zou hij een
vlucht voor twee personen naar Flagstaff hebben geboekt en een week
bij zijn ouders in Cottonwood hebben doorgebracht. Dan zou hij zich
hebben verdronken in gin-tonics en de liefde zo vaak hebben
bedreven als zijn geslachtsorgaan maar toestond. De
wisselvalligheid van het menselijk bestaan had die dag weer eens de
kop opgestoken. Hij voelt zich oud en kwetsbaar.
Een straat verder heeft hij het geluk dat hij een taxi kan
aanhouden. In de taxi ruikt het naar sigaretten. De radio schettert
nieuws van het Midden-Oosten uit. Een dag eerder zou hem dat
misschien geinteresseerd hebben, maar die avond niet. Hij wil haar
in zijn armen houden. Hij wil naar huis en haar in zijn armen
houden en haar vertellen hoeveel hij van haar houdt. God, wat houdt
hij van haar.
'Hier?' vraagt de taxichauffeur.
'Goed,' antwoordt hij, en betaalt te veel voor zo'n kort ritje. De
wereld zit vol criminelen.
Om bij zijn geparkeerde auto te komen - de reden van zijn terugkeer
- kan hij het gebouw binnengaan en de lift nemen of gewoon achterom
lopen. Omdat het zo laat is, kiest hij voor het laatste. De
particuliere parkeergarage is goed verlicht. Er staan op dit late
uur nog maar een paar auto's. Als hij in de richting van de zijne
loopt, ziet hij haar. Ze hurkt bij de voorband van de auto naast de
zijne neer. Die band is helemaal leeg. Ze rukte aan de rand van het
wiel en denkt blijkbaar dat het de wieldop is.
'Dat kun je niet met je handen doen,' zegt hij tegen haar. 'Er is
gereedschap voor.' Hij vist naar zijn sleutels. 'Ik heb
autotelefoon. Ik kan een garage bellen.'
Ze kijkt naar hem op. Een knap gezicht onder donker haar dat
krullend op haar schouders hangt. Een pony. Grote bruine ogen die
meteen opvallen in haar gezicht. Hoge jukbeenderen. Natte rode
lippen die glanzen als ze glimlacht. 'Zou u dat willen doen?'
Het is haar Franse accent dat argwaan bij hem wekt. Ze is te mooi
en het is te laat op de avond. Hij kent bijna iedereen in het
gebouw van gezicht, maar haar kent hij niet. Terwijl zijn geest nog
probeert rationeel te blijven, een verklaring te zoeken, voelt hij
dat de man achter hem staat. Hij hoort de vertrouwde stem voordat
hij weet wat hij moet doen. 'De bliksem slaat twee keer in,' zegt
die stem. Zijn knieen worden week en hij kan nauwelijks op zijn
benen staan. Zijn gezichtsveld wordt kleiner, alsof iemand hem
oogkleppen heeft opgedaan. Hij houdt zijn adem in.
'Straks valt hij nog flauw,' zegt de vrouw met een paniekstem, en
dat brengt hem bij zijn positieven.
'Nee,' zegt de man die bij de hand in de handschoen hoort die zijn
hals vastgrijpt. 'Hij redt het wel.'
De lift doet er een eeuwigheid over. Hij is zelf degene die het
politiezegel verbreekt, de beveiligingscode intoetst en de deur
achter hen op slot doet.
'Je gaat afmaken watje begonnen bent,' zegt de man met de ontstoken
verstandskies. 'Zij is meegekomen om te zorgen dat je dat doet.' De
hand klopt op zijn schouder. 'Ze vermoordt je als je het
verknoeit.'
Ze glimlacht naar hem. Ze ziet er niet uit als een moordenares,
maar hij gelooft ieder woord. Zijn hart heeft niet meer zo snel
geslagen sinds de honderd meter hardlopen op school. Dat was in
1966.
'Je gebruikt ditmaal novocaine. Geen trucjes.'
'Waarom?' vraagt hij.
'Omdat ik kiespijn heb,' antwoordt de verschrikkelijke man.
'Ik bedoel, waarom ik?' verduidelijkt hij.
'Wat is de laatste plaats ter wereld waar ze me vanavond zouden
zoeken?' vraagt de man en hij geeft zelf antwoord: 'Hier in deze
stoel.' De grijns is een beetje geforceerd maar mist zijn
uitwerking niet. Het zijn vooral die ogen die pure slechtheid
uitstralen. Koude blauwe ogen, en hij beseft plotseling dat het een
bepaald soort contactlenzen zijn. Zijn benen dreigen weer onder hem
te bezwijken.
De vrouw laat de luxaflex zakken en haalt dan een wapen te
voorschijn dat hem overdreven groot lijkt.
'Ik kan niet werken als je dat op me gericht houdt,' protesteert
hij.
De man geeft antwoord. 'Ik stel voor datje het toch maar
probeert.'
Zonder assistente is het werk veel moeilijker. Hij beseft nu hoe
afhankelijk hij van zijn assistentes is geworden, hoe langzaam het
gaat als hij ze niet bij zich heeft. Hij denkt met nostalgie terug
aan al die jaren die hij in particuliere praktijken heeft
doorgebracht. Met melancholie. Een paar keer kan hij zich niet meer
concentreren, omdat hij door die herinneringen, pijnlijk en
dierbaar tegelijk, in beslag wordt genomen. Hij kan voelen dat dit
het laatste werk is dat hij ooit zal doen, zijn laatste optreden.
Hij heeft zijn werk altijd als een vorm van optreden gezien. Hij
weet dat er daarom eigenlijk geen reden is om dit alles te doen.
Hij overweegt zijn roestvrijstalen sonde in een van de dode ogen
van deze man te steken en dat oog uit zijn kas te rukken. Maar hij
heeft niet de kracht voor zulke dingen. Hij is tandarts, een
verdraaid goede tandarts, en hij doet zijn werk om dat te
bewijzen.
Als hij klaar is - en het is verdraaid goed werk - doet hij een
stap terug en geeft de man een teken dat hij kan gaan staan.
'Ik heb wat antibiotica en wat pijnstillers nodig,' vertelt de
patient hem. Hij heeft altijd een hekel gehad aan patienten die hem
zeiden hoe hij zijn werk moest doen.
'Die heb ik niet,' liegt hij niet erg overtuigend.
'Natuurlijk wel. Je wordt overstelpt met gratis monsters. In dit
spel zijn vergissingen erg kostbaar, dokter. Ga zitten,' zegt de
man en hij wijst naar de stoel. Dan duwt hij hem in de stoel, en
hij voelt de gewelddadigheid, de agressie in die man. Hij moet hard
bijten om te voorkomen dat zijn tanden gaan klapperen. Vreemd
genoeg heeft hij het koud en hij is nu banger dan ooit tevoren. Hij
voelt zich duizelig, gedesorienteerd. 'Vertel me waar je de
farmaceutische monsters bewaart.'
Hij kan geen antwoord geven. Hij probeert te spreken, maar zijn
stem werkt niet mee. Hij ziet nog meer woede en agressie op het
gezicht van die man en hij wijst zo vlug als hij kan. De vrouw
geeft de man dat wapen - het lijkt nu kleiner- en rent in de
richting waarin hij heeft gewezen. Een paar seconden later komt ze
met een doos amoxicillinemonsters terug.
'Goed,' zegt de gewelddadige man. De man met de hechting op de
plaats van zijn verstandskies. Erg goed werk was dat, de
omstandigheden in aanmerking genomen.
Zijn armen worden met tape aan de leuningen van de stoel
vastgemaakt en hij voelt zich korte tijd licht in zijn hoofd van
blijdschap. Waarom zouden ze hem vastmaken als ze hem gingen doden?
Het is zijn eerste sprankje hoop en hij verwelkomt het door zijn
ogen dicht te doen.
De paniek maakt zich weer van hem meester, en hij doet zijn ogen
open als hij hoort dat er een papieren omhulsel van een
injectienaald wordt getrokken. Hij kent dat geluid. De man met de
ijsblauwe ogen vult de injectiespuit met het kwik dat hij altijd
achterin, bij het gips en de kunsthars, bewaart. Dat kwik hoort
hier niet, en het hoort helemaal niet in een spuit.
Wanneer hebben ze zijn mond dichtgeplakt? Nu pas realiseert hij
zich dat hij het bewustzijn heeft verloren, dat er in de afgelopen
paar minuten veel is gebeurd. Nu pas heeft hij er spijt van dat hij
zijn leven onder hete lampen in de slechte adem van andere mensen
heeft doorgebracht, dat hij zijn echte gevoelens nooit heeft kunnen
delen met zijn lieve vrouw en kinderen, kortom, dat hij alles heeft
verknoeid zonder op een incident te kunnen wijzen. Het kwik danst
op de punt van de naald. Die ogen zijn afschuwelijk. Als een
masker. Onmenselijk en streng.
Hij voelt de naald in zijn huid prikken. Hij hoort de vrouw zuchten
en kijkt smekend naar haar, maar door zijn tranen kan hij bijna
niets meer zien, en de gerechtigheid wordt toegediend met een
verblindende steek van pijn in het midden van zijn borst.
Levin werd in zijn flat gewekt door de telefoon, net als mevrouw
Kiyak, die pas na buitensporig lange tijd was teruggekomen om op
Duncan te passen. Ze mompelde in het voorbijgaan iets over een
eigen kamer en sjokte toen naar Daggetts bed om daar verder te
slapen, zoals gebruikelijk was.
Levin belde de huismeester van Rosens kantoorgebouw en Daggett
ontmoette de twee mannen bij de ingang aan N Street. Een paar
minuten later stonden ze voor de deur van Rosens praktijk. Hun
felrode politiezegel was verbroken. De deur was dus opengemaakt.
Daggett wist wat ze zouden aantreffen. Hij nam het zichzelf enorm
kwalijk. Dit was zijn schuld. Hij had niet genoeg nagedacht: de
moordenaar had zijn behandeling niet gekregen.
Daggett had een hekel aan de lucht van tandartspraktijken. Altijd
diezelfde mengeling van oude tandpasta en medicijnen op
alcoholbasis. Hij liep langs de receptie, zag de kist met speelgoed
in de hoek van de wachtkamer en de stapel beduimelde oude
tijdschriften. Hij had nooit een lijk van dichtbij gezien. Hij had
honderden, misschien wel duizenden foto's van doden gezien; hij had
een paar doden gezien op de plaats waar 1023 was neergestort, maar
dat was op grote afstand geweest. Hij had lijkenzakken gezien,
kisten, en zijn grootmoeder op haar begrafenis. Het drong met een
schok tot hem door - al die jaren bij de FBI en nog nooit een lijk
gezien. Hij dacht dat hij zich vergiste, en toen hij in de
levenloze ogen van dokter John Rosen keek, probeerde hij zich te
corrigeren. Het gaf hem het gevoel dat hij maagdelijk was, en hij
vond dat net zo weerzinwekkend als de aanblik van die arme man in
die stoel. Hij had niet geloofd dat hij nog een greintje onschuld
in zich had, gezien de harde realiteit van de afgelopen paar jaren.
En toch was deze ontdekking heel goed te vergelijken met het
verlies van zijn maagdelijkheid - het was in ieder geval een moment
in zijn leven dat hij nooit zou vergeten.
De man haalde geen adem. Zijn ogen waren droog, zijn pupillen star.
Hij rook naar uitwerpselen. Waar had hij met die ogen naar gekeken?
Waar keek hij nu naar? Wat had hij op dat moment gedacht? Wat zou
Daggett denken als zijn tijd kwam?
Hij hoorde Levin bij de deur. Als hij het ooit ging doen, moest het
nu gebeuren. Het was eigenlijk kinderachtig, dat verlangen. Vreemd
en macaber. Helemaal niet iets dat hij van zichzelf zou verwachten.
Maar de verleiding was te groot. Levin kon er ieder moment zijn.
Dit was zijn enige moment van privacy.
Hij stak zijn hand uit en raakte de huid van de man aan, de
aarzelende streling van een kind dat voor het eerst een paard aait.
Hij trok zijn hand meteen geschrokken terug, deels omdat hij bang
was betrapt te worden en deels omdat die huid zo verrassend koud
aanvoelde. En ook omdat hij dit gevoel kende en absoluut niet meer
wist waarvan.
De bladeren van de rododendronstruiken
achter haar open slaapkamerraam maakten het geluid van dunne latjes
die tegen elkaar aan tikten. Wind! Goddank, wind. Misschien kwam er
nu eindelijk een eind aan de hittegolf die de ontwikkeling van alle
bloemen in haar tuin tegenhield. De tulpen waren natuurlijk allang
bezweken, maar wat waren ze mooi geweest! Een weelde van kleuren,
dooreengeweven als de draden van Chinese zijde, perken met geel,
zalmroze en kersenrood zoals ze nooit eerder had gezien. Ze leefde
voor haar tuin, zowel de groente als de bloemen, en had daarom een
gruwelijke hekel aan die verwoestende hitte.
Carrie trok het laken met bloempatroon van haar lichaam af en liet
de heerlijke bries over haar naakte lichaam gaan. Het was een
geschenk uit de hemel. Ze steunde op een elleboog en hield haar
gezicht naar de bries om de geuren op te snuiven. De bries tilde
een beetje haar van haar gezicht en ze dacht dat het alleen nog
maar hoefde te gaan regenen, hard te gaan regenen, en de hitte zou
voorbij zijn. Dan zou alles weer goed zijn.
Bijna alles.
Voordat ze zich aankleedde, met die heerlijke bries nog op haar
huid, ging ze achterover liggen, pakte de telefoon en draaide het
nummer van haar zuster, die met harde stem opnam, boven de herrie
van kinderen aan de ontbijttafel uit.
'Ik ben het,' zei Carrie.
De kinderstemmen werden zwakker. Carrie stelde zich voor hoe haar
zuster met de portable telefoon tegen haar schouder over de vloer
van Afrikaans hardhout naar de studeerkamer liep, een kamer met
roodlederen stoelen en muren van boeken, allemaal op alfabet gezet.
Haar man was zo'n type dat zijn boeken op alfabet zette en een
kaartenbak bijhield van adressen voor kerstkaartjes, inclusief de
namen van eventuele kinderen en de datum waarop hij de
desbetreffende persoon voor het laatst had gezien.
'Je belt laat.'
'Het is een luie morgen. Ik moet eerst even op gang komen. Ik heb
er de fut niet voor.'
'Zie je wel?' zei haar zuster. 'Dat is nou juist het verschil. Dat
is nou precies waar ik het gisteren over had.'
Carrie vroeg zich af waarom ze zichzelf dit iedere morgen aandeed,
want al voordat het geluid tot haar oren doordrong, wist ze wat er
zou komen.
'Neem maar van mij aan: als je andere interesses hebt, kun je 's
morgens bijna niet wachten om aan de gang te gaan. Je kleedt je
anders, je eet anders.'
'Hij is achttien jaar oud! En het is toch niet eerlijk tegenover
Eric?'
'Hij is eenentwintig. En wie heeft er iets over Eric gezegd? Het is
eerlijk tegenover mij. Ik leef weer. Ik houd van Eric. Ik houd van
de kinderen...'
'Houd je van... hem? Hoe hij ook heet...'
'Of ik van hem houd? Daar gaat het niet om. Ik ben verliefd. Mijn
hart gaat sneller slaan als hij me aanraakt. Ik hoef zijn stem maar
te horen of mijn huid is helemaal elektrisch geladen.'
'Dat is schuldbesef.'
'Dat is het ook niet.'
'Toch zou dat wel kunnen.'
'Het is lichamelijke aantrekkingskracht. Het is natuurlijk. Het is
het ene orgasme na het andere, verdraaid nog aan toe! Wanneer heb
jij dat voor het laatst bij Cam meegemaakt?'
'Laat Cam hier buiten.'
'De laatste tijd niet meer, he? Ik hoor het aan je stem. Dat komt
doordatje niet meer verliefd bent. Ik zegje: niets had beter kunnen
zijn voor Eric en mij dan deze... afleiding. Je leert weer
waardering te krijgen voor wat je hebt, en je gaat beseffen watje
mist.'
'Als je jou zo hoort, is het net een therapie.'
'Dat is het! Dat is het precies.'
'Maar dat betekent dat je hoe-heet-hij-ook-weer gebruikt.'
'Noem hem niet zo. Je weet verdraaid goed hoe hij heet. Je bent
jaloers. Ik hoor het aan je stem. Ik mag dan je jongere zusje zijn,
je zou er toch goed aan doen naar me te luisteren. Ik ben ervaren
in dat soort dingen. Cam behandelt je rottig. Dat weet jij net zo
goed als ik. De lol is er al een half jaar af. Als zijn zoon er
niet was, had je hem allang verlaten...'
'Dat is niet...'
'Val me niet in de rede. Geef het maar toe: jij houdt meer van de
zoon dan van de vader! Dat is toch ook niets bijzonders? Het komt
doordat jij zo'n goede moeder zou zijn. Je hebt dat van nature - in
tegenstelling tot sommige anderen. Misschien zou jij Eric en de
kinderen van me moeten overnemen, dan ben ik weer vrij. Mij zou het
vrijgezellenbestaan wel bevallen. Ik vind het leuk als iemand erop
let wat ik aan heb en hoe ik ruik. Kan ik het helpen?'
Carrie wilde protesteren, maar wie kon protesteren tegen de
waarheid?
Anne maakte altijd gebruik van een stilte die in een gesprek viel,
dus ook nu. 'Hoor eens, ook als je niets doet, voel je je al veel
beter als iemand gewoon belangstelling voor je heeft. Ik weet dat
het achterlijk klinkt, maar het is waar. En jij zou dat met Cam wel
kunnen gebruiken. Geloof me nou maar. Je laat het een beetje
doorschemeren. En dan merk je vanzelf wat voor een vent hij is. Als
het serieus is tussen jullie twee, dan zul je merken dat hij zich
opeens heel anders gaat gedragen. Als het niet serieus is, merkje
dat ook. Waar of niet?'
'Ik vind het verschrikkelijk om met jou te praten.'
'Waarom doen we het dan iedere morgen?'
'Omdat ik het prettig vind.'
'Dat dacht ik al.'
'Verdraaid nog aan toe. Nou, dan bel ik morgen maar weer.'
'Nee, dat doe je niet. Ik bel jou. Het is mijn beurt.'
'Ik dacht dat Eric zich druk maakte om de telefoonrekeningen.'
'Ja, dat was zo. Hij maakte zich druk om alles. Maar ik ben
gelukkig. En als ik gelukkig ben, ben ik uitbundig. En als ik
uitbundig ben, is Eric gelukkig. En als Eric gelukkig is, heeft hij
het niet over telefoonrekeningen of melk die verzuurt of wat de
kinderen verkeerd doen. Neem maar van mij aan, meid - zorg datje
gelukkig bent. Het is uiterst besmettelijk.'
'Dus jij belt mij.'
'Absoluut. Trouwens, ik wil horen wat voor uitwerking die flitsende
jurk heeft.'
'De receptie! O God, daar had ik helemaal niet meer aan
gedacht.'
'Vast wel. Hoe zou je het kunnen vergeten? Je bent een hele week
bezig geweest die jurk uit te kiezen.'
'Wat ben jij? Mijn geweten?'
'Ik doe mijn best. Ik zou er alles voor over hebben om jou in die
jurk te zien. Om te zien dat hij jou ziet. Als ik jou was, zou ik
alles perfect willen hebben. En denk maar niet datje beter geen
hoge hakken kunt dragen. Hoge hakken zijn de halve outfit. En daar
moet het trouwens ook niet bij blijven. Wat aan gaat, gaat uit -
dat is net zo'n natuurwet als dat wat omhooggaat ook neerkomt. Je
moet vooruit denken, aan later op de avond. Heb je een
jarretelgordel? Een nachthemd met veel kant en een jarretelgordel?
Dat lukt altijd.'
'Ben jij gelukkig?' onderbrak Carrie haar. 'Ik bedoel, denk je dat
je echt gelukkig bent of probeer je alleen maar te rechtvaardigen
wat je doet?'
'Niet afgeven op iets watje niet zelf hebt geprobeerd.'
'Nu praatje net als moeder.'
'Over moeder gesproken, dacht je dat die lelieblank was? Je gaat me
toch niet vertellen dat je die bridgeclub op donderdagmiddag nooit
hebt doorzien...?'
'Jij bent afschuwelijk! Dat is walgelijk! Ik geloof er niets van!'
Ze hoorde gelach aan de de andere kant van de lijn, zoals alleen
Anne kon lachen, en Carrie vroeg zich af wat ze zonder deze
dagelijkse telefoontjes zou moeten beginnen. 'Niet zwanger worden,'
zei ze in
de hoorn, en Anne lachte des te harder. 'Ik houd van je,' voegde ze
eraan toe en legde de hoorn voorzichtig op de haak.
Ze keek naar het spel van het zonlicht op haar naakte huid, hoe de
kleine haartjes het licht vingen en haar huid een zachte glans
gaven. Het was een eeuwigheid geleden dat Cam iets aardigs over
haar lichaam had gezegd. Een eeuwigheid sinds ze echt gelukkig was
geweest. De tranen sprongen haar in de ogen. Ze voelde een hopeloze
verwarring. Anne, met haar antwoorden op alles. Wat moest ze eraan
doen? Hoe moest ze het aanpakken?
Ze begroef haar gezicht in het kussen en snikte. Voor haar waren
antwoorden juist het allermoeilijkste.
Op zijn bureau in het hok lag een stapeltje roze mededelingbriefjes
op Daggett te wachten. Bovenop lag er een met Lynn Greenes naam en
een nummer in Washington. Hij keek niet naar de andere briefjes.
Hij had op een telefoontje gehoopt en erover gedacht om zelf te
bellen, maar hij had nooit verwacht dat ze naar Washington zou
komen. Hij draaide het nummer. Hier konden alleen maar
moeilijkheden van komen, maar toch had hij een opgewonden gevoel
toen de telefoon aan het andere eind overging. Een paar seconden
later hoorde hij haar stem. 'Lynn?'
'Ja.'
'Ik ben het. Wat doe je hier...'
'We moeten praten,' onderbrak ze hem. 'Onder vier ogen. Kun je naar
de binnenstad komen?'
Hij vond dat haar stem erg gespannen klonk. Het intrigeerde hem,
zoals alles aan haar hem intrigeerde. 'Waar?' vroeg hij.
'Wanneer?'
'Ken je het restaurant in de National Gallery?'
'Ik dacht datje zei: onder vier ogen?'
'Over een uur?'
'Ik zal er zijn.'
Daggett zat in het restaurant van de National Gallery en keek naar
de waterval die van buiten naar binnen stroomde, gefascineerd door
dat water, gehypnotiseerd door de eindeloze stroom. Een dun laagje
zilverig water stroomde over het geribbeld cement en verzamelde
zich in een kleine, rechthoekige vijver die niet breder was dan een
zo'n doos waar ze bloemen in verpakken. Opeens realiseerde hij zich
dat zijn gehoor inderdaad verbeterd was, want hij had de indruk dat
hij alle frequenties kon horen, het trommelen van het water, het
tinkelen van de kleine druppeltjes die naar hun ondergang dansten.
Drie driehoekige dakramen lieten het daglicht toe, en dat
verklaarde waarom de potplanten hier zo goed gedijden. Hij nam zijn
agenda om aantekeningen te maken en zag tot zijn verbazing dat er
al vier weken waren verstreken sinds Bernard en Backman bij die
explosie op het
vliegveld waren omgekomen. Hij deed de agenda even vlug weer dicht.
Overmorgen was de laatste dag waarop hij de harde bewijzen aan
Pullman en Mumford kon voorleggen, anders werd hij van de zaak
gehaald. Daar hoefde die agenda hem niet aan te herinneren.
Hij dronk wat ijsthee en keek naar de optocht van toeristen met hun
piepende, schone sportschoenen en beduimelde reisgidsen. Ze had
gelijk: het was een openbare ruimte, maar je had hier erg veel
privacy. Ook nu had Lynn weer een uitstekende keuze gemaakt.
Toen zag hij haar: een korte linnen rok en een wit katoenen blouse.
Ze wuifde naar hem en ging in de rij van de zelfbediening staan.
Hij stond voor haar op toen ze een paar minuten later naar hem toe
kwam, maar ze maakte een gebaar dat hij weer moest gaan zitten. Hij
wilde haar een kus geven, maar ze gaf hem niet de kans. Ze ging
tegenover hem zitten.
'Je ziet er gespannen uit,' zei ze.
'Verrast, denk ik.'
'Omdat ik hier in Washington ben,' zei ze. Zo was ze: ze kende zijn
gedachten nog eerder dan hij zelf.
'Jij ziet er goed uit.'
'Blijf bij het onderwerp.'
'Wat is het onderwerp?'
'AmAirXpress vlucht 64.'
'Wat doe je in Washington?'
'Daar gaat het niet om.'
'Voor mij wel,' zei hij.
'Jij denkt dat ik achter je aan zit.'
'Alleen in mijn wildste fantasieen,' zei hij.
Ze deed het met een schamper gezicht af. 'Officieel kom ik als een
soort boodschappenjongen, of beter gezegd, boodschappenmeisje,' zei
ze. 'Eigenlijk geloof ik dat ik hier ontboden ben omdat mijn
superieuren het niet leuk vonden mij paginagroot in People te zien.
Heb je dat gezien? Ze hadden daar liever hun eigen gezichten
gezien. We hebben al een gesprekje over ons publiciteitsbeleid
gehad.'
'En wat is hier de bedoeling van? Waarom dit?'
'Dit was mijn reden om hierheen te komen. We hebben iets gevonden
bij het zeven.'
'Hetzeven?'
'De as. Hollywood Park.'
Hij kon zich niet op haar woorden concentreren. Hij was helemaal in
de ban van haar gezicht, en de oprechtheid in haar ogen. Van zijn
herinneringen. Het zeven van de as, ja. Er zat een enorme energie
in deze vrouw. Sensueel, intelligent, nieuwsgierig - moeilijk het
een van het ander te scheiden. Ze werd voortgedreven door haar
baan, of door iets anders, dicht onder de oppervlakte, dat ze maar
moeilijk onder controle kon houden. Hij had vroeger dat zelfde
enthousiasme
voor zijn werk gehad, die zelfde oprechtheid. Nu niet meer. Nu
wilde hij resultaten. Hij wilde de mensen grijpen die dit zijn zoon
hadden aangedaan. Kort? De waarheid - als er al een waarheid was -
was een bijprodukt geworden, een middel om zijn doel te bereiken.
Waarheid en rechtvaardigheid waren luxe voor mensen die niets
persoonlijks op het spel hadden staan. Die begrippen waren uit zijn
vocabulaire verdwenen, als een taal die hij eens had geleerd maar
daarna vergeten was. 'As,' herhaalde hij.
'Onze onderzoekers zeefden de as, beetje bij beetje, vierkante
meter voor vierkante meter. Vierkante centimeter voor vierkante
centimeter. Dat is een van de redenen waarom wij zo lang op de
plaats van een ramp aan het werk zijn. Gelukkig voor jou zijn ze
bij de neus van het vliegtuig begonnen. Ze hebben ruim een hectare
af te werken. Weetje hoeveel vierkante meter dat is ? Hoeveel
vierkante centimeter? Weetje hoe lang dat duurt?' Hij gaf geen
antwoord. 'Ze zijn bij de cockpit begonnen, en zoals ik al zei, was
dat maar goed ook. Gisteren vonden ze een heel klein stukje glas.
Voor een ongeoefend oog lijkt het gewoon een stukje glas.'
'Maar voor het geoefende oog?' Zijn ogen keken nog steeds naar haar
gezicht. Dat waren ook geoefende ogen. Ook hij onderzocht alles per
vierkante centimeter. Er waren haar veel zorgen bespaard gebleven.
Aan de weinige lijnen die ze bij haar ooghoeken had, kon hij zien
dat ze serieus en oprecht was. Ze vingen het licht als de arcering
van een tekenaar, gaven haar meer diepte en contrast, versterkten
haar intenties.
'Dat hangt ervan af aan wie je het vraagt. Ik voor mij denk dat het
een deeltje van een kwikschakelaar kan zijn geweest,' zei ze, in
een opzettelijke poging hem wakker te schudden. Hij wilde zich niet
zo gemakkelijk gewonnen geven en bleef aandachtig naar haar gezicht
kijken. 'Een kwikschakelaar zoals die bij sabotage wordt gebruikt.'
Ze wachtte tot hij iets zou zeggen, maar hij bleef staren. Hij
begon in termen van hotelkamers te denken. 'Toen ik dat hoorde,
stelde ik voor dat we jullie - de FBI - meteen in kennis zouden
stellen. Ik stuitte op weerstand. "Nog niet," zeiden ze. "Laten we
op het laboratoriumrapport wachten." Ik wilde niet zo lang
wachten.'
Hij ook niet. Dat leek hem nu wel duidelijk. Op dat strand, een
paar zomers geleden, hadden ze hun kans gemist. De
aantrekkingskracht was er geweest, maar ze hadden geen gebruik
gemaakt van de gelegenheid. Eigenlijk was dat onrechtvaardig.
Ze ging op zakelijke toon verder. Hij wilde dat deze vrouw wegging
en de echte Lynn terugkwam. Hij wilde die vrouw met haar zonnebril
en badjas. 'Momenteel hebben we geen bewijs van explosieven aan
boord van 64. Niets dat duidelijk op sabotage wijst. Geen
ooggetuigeverslagen, geen laboratoriumgegevens.' Ze zweeg even om
hem de kans te geven ook iets te zeggen. Toen hij dat niet deed,
ging ze verder.
'De NTSB houdt de leiding van dit onderzoek, tot er harde bewijzen
van verdachte omstandigheden zijn. Mijn mensen zullen zo lang
mogelijk de leiding houden van het onderzoek naar de wrakstukken.
Hoe meer verschillende diensten erbij betrokken zijn, hoe meer
papierwerk, hoe meer besprekingen, hoe meer gedonder. Maar sinds
jij me vertelde over die kerel die bij Duhning werd
vermoord...'
Daggett ging rechtop zitten. Terug naar de werkelijkheid. 'Het is
nog erger. We weten nu dat er twee ontstekingen zijn gemaakt. Alles
wijst erop dat het volgende doelwit hier in Washington te vinden
is.'
'Door me dat te vertellen, breng je me in een lastig parket, weetje
dat?'
'Ik moet wel. Het is een race tegen de klok.' Hij keek op zijn
horloge. 'Overmorgen om deze tijd word ik van deze zaak afgehaald.
Dat wil zeggen, tenzij ik mijn superieuren iets overtuigends lever,
want dan mag ik nog een tijdje door. Vertel me eens wat over die
kwikschakelaar. Hoe zeker ben je daarvan?'
'Ik of mijn superieuren? Daar gaat het om. Niet zeker genoeg om het
onderzoek op te geven en aan jullie over te dragen. Dat zouden we
doen als we absolute zekerheid hadden. Dit materiaal was op weg
naar ons lab. Ik wilde dat het prioriteit kreeg, dat het boven op
de stapel kwam te liggen. Om je een indruk te geven: we hebben tot
nu toe honderdeenentwintig voorwerpen naar het lab gestuurd. Dat is
ook een reden waarom het altijd zo lang duurt voor we een rapport
over een vliegramp kunnen uitbrengen. Maar ze waren het niet met me
eens. Mijn verzoek om prioriteit werd afgewezen. Ze zijn kwaad op
me vanwege dat artikel in People. Hun ego's zijn gekwetst.'
'Was?' vroeg hij. 'Je zei dat het op weg naar het lab "was". Wat
bedoelde je daarmee?'
'Daar kom ik nog op.' Ze keek behoedzaam om zich heen.
'Vertel me eens iets over kwikschakelaars. Is daar nog iets
bijzonders mee, iets dat ik nog niet weet?'
'Nee. Dat denk ik niet. Het bolletje beweegt, het kwik komt ook in
beweging en er is elektronisch contact. Een nogal primitieve
ontsteking. In het geval van 64.'
Daggett onderbrak haar. Hij bewoog met zijn hand om het te
demonstreren en zei: 'We hebben het over het opstijgen. De neus
gaat omhoog. Boem!'
'Precies.'
'Maar geen teken van een explosie. Dat heb je zelf gezegd. Dat is
toch zo?'
'Geen explosie, dat klopt.'
Tets anders dan?'
'Misschien. Ten eerste zou ik graag willen weten of dit glazen
bolletje werkelijk een kwikschakelaar is of niet.'
'En zo ja?'
'Er zijn andere manieren - andere dan een explosie - om een
vliegtuig te laten neerstorten.'
'Noem er eens een.'
'Gas. Ik dacht aan gas.'
'Zia?' zei hij.
'Ja.'
'O, Christus.'
Op 17 augustus 1988 waren de president van Pakistan, Muhammad Zia
ul-Haq, zijn chef-staf, de waarnemend chef-staf van het leger, de
Amerikaanse ambassadeur Arnold L. Raphel en generaal Herbert M.
Wassom, hoofd van de Amerikaanse militaire hulp aan Pakistan, bij
een ongeluk met Zia's c-130 Hercules transportvliegtuig om het
leven gekomen. Het was een nachtmerrie voor Daggett en de afdeling
Buitenlands Terrorisme van de FBI geweest, omdat ze, evenals andere
onderzoekers en sabotage-experts, buiten het onderzoek waren
gehouden. Met zo veel belangrijke passagiers aan boord stapelden de
motieven voor moord zich op.
Op grond van islamitische religieuze wetten werden de lichamen van
de bemanningsleden enkele uren na de ramp gecremeerd. Daardoor kon
er geen sectie op hen worden verricht. Als gevolg daarvan bleef de
oorzaak van de ramp onbekend. Bij gebrek aan de bewijzen die een
sectie misschien had opgeleverd, kon er helemaal niets worden
bewezen. Na een onderzoek van anderhalfjaar, waarin veel sterke
aanwijzingen aan het licht waren gekomen, werd het waarschijnlijk
geacht dat de bemanningsleden en misschien ook de passagiers door
gifgas, ergens in de cockpit verborgen of in de luchttoevoer
gebracht, waren gedood. Omdat de besturing wegviel, was het
vliegtuig neergestort. De fatale ramp bleef geregistreerd als
'waarschijnlijk sabotage'.
Daggett zei: 'Gas? Dat zou bij de secties ontdekt zijn.'
'O ja? Dat valt buiten mijn competentie.'
'We zouden het geweten hebben. Ik heb de sectieprotocollen gezien.
Er is geen sprake van giftige gassen in het bloed of de longen. Nu
ga ik eraan twijfelen of we daar wel op af kunnen gaan. Met die
brandende oliebronnen en al die vliegtuigbrandstof die in
lichterlaaie stond... nou, er was niet veel meer over van die twee
mannen in de cockpit. Ik vraag me nu af of we wel op die secties
mogen vertrouwen.'
'Ik zou het echt niet weten,' zei Lynn, en ze verbleekte enigszins.
'We zullen veel meer weten als we naar de voice-recorder hebben
geluisterd.'
'De voice-recorder. Is die er?'
'Daarvoor ben ik hier. Dat bedoelde ik toen ik mezelf een
boodschappenmeisje noemde. De voice-recorder is op dit moment in
ons lab. We gaan er vanavond laat naar luisteren, of anders morgen.
Dat hangt van onze dagindeling af.'
'En mijn dagindeling?'
'Jij bent natuurlijk uitgenodigd. Heb je er ooit een gehoord?'
'Nee,' gaf hij met tegenzin toe.
'Het is emotioneel. Het is hard.'
'Dat kan ik me voorstellen.'
'Nee, dat kun je niet. Niet echt...' Ze zei het zachtjes, maar hij
voelde haar pijn zo duidelijk als een harde windvlaag die tegen
zijn borst sloeg. Hij herkende die emotie onmiddellijk; het was
hetzelfde als wanneer hij anderen over Duncans invaliditeit
vertelde. 'Nee, dat kan ik niet,' gaf hij toe. Toen herinnerde hij
zich dat hij die avond met Mumford mee zou gaan. 'Ik heb vanavond
verplichtingen. Als het vanavond is, moet ik worden weggehaald.
Fysiek weggehaald. Anders laat mijn baas me niet gaan.'
'Die receptie?' vroeg ze. 'Ik ga ook. Ik heb een pieper...'
'Als je iets hoort...'
'Kom ik je redden,' zei ze.
Hij knikte, keek haar nog steeds aan, geloofde dat ze in meer
opzichten gelijk had dan ze zelf wist. Ze was in staat hem te
redden. Hij wilde haar dat vertellen. Maar toen zag hij een
verandering op haar gezicht en realiseerde zich dat hij het haar
misschien al had verteld.
Ze keek nerveus om zich heen en frommelde aan haar tas. 'Niet
opstaan,' zei ze, terwijl ze zelf wel overeind kwam. Daggett
gedroeg zich natuurlijk, maar zijn ogen verkenden de zaal. Had ze
iemand gezien? Daar gedroeg ze zich wel naar.
Ze kwam naar hem toe lopen, bukte zich om hem op de wang te kussen
en legde iets in zijn hand dat als een plastic doosje aanvoelde.
Een filmrolletje? Hij wilde niet kijken. 'Jullie jongens werken
sneller dan de onze,' zei ze. 'Ik moet dat terug hebben. Tot
vanavond.' Ze liep weg.
Daggett deed onder de tafel zijn hand open. Het was een doorzichtig
plastic doosje met het opschrift FAA BEWIJSMATERIAAL.
Er zat een gebroken glazen bolletje in.
De receptie, gegeven door de machtige
lobby van de luchtvaartindustrie, begon om half acht.
Het 'herenhuis' - tegenwoordig een gebouw dat speciaal voor dit
soort gelegenheden werd verhuurd - was in het midden van de
negentiende eeuw door een rijke weduwe uit Missouri gebouwd. Het
was opgetrokken in Colonial Style en imiteerde de grote herenhuizen
in het zuiden van de Verenigde Staten, want de vrouw had zich een
zuidelijke schoonheid gewaand - en niet de dochter van een varkens-
boer, zoals ze in werkelijkheid was geweest.
Carrie was precies om acht uur gearriveerd en bleef buiten op Cam
staan wachten.
Een gestage stroom chic geklede mensen beklom de grote trap en ging
door de hoge deuropening naar binnen, verdiept in gesprekken die
voor het merendeel over de ondraaglijke hitte gingen.
Om tien over acht, toen de warmte en de medelijdende blikken op
haar zenuwen begonnen te werken, ging Carrie met de anderen in de
rij staan, bang dat ze zou worden afgewezen omdat ze geen
uitnodiging had. Het ontvangstcomite bestond uit afgevaardigden en
senatoren.
Carrie ging eerst door de metaaldetector, die zo normaal was
geworden bij dergelijke gelegenheden dat bijna niemand er nog op
lette, en kwam zonder problemen langs het ontvangstcomite.
De receptie was al in volle gang; buiten was het warm en hier was
het koel. Tijd om iets te drinken.
De grote balzaal had een acht meter hoog, gewelfd en rijk bewerkt
plafond. Aan de muren hingen grote maar onopvallende achttiende-
eeuwse olieverflandschappen, donker geworden in de loop der tijden,
sierlijk omvat doorglanzende vergulde lijsten. Deuren van drie
meter hoog leidden links naar een patio en rechts naar onbekende
plaatsen -waarschijnlijk zitkamers of een keuken. Op weg naar de
bar rekende ze uit hoeveel courtage een makelaar aan zo'n pand kon
verdienen. Achter in de zaal, tussen twee volledig bemande en
welvoorziene bars, speelde een trio met elektrische piano,
basgitaar en drums een medley van Ray Charles. De stemming was
feestelijk. Mensen lieten zien hoe bruin ze waren geworden. Carrie
wou dat ze ook zo bruin was. Ze hoorde flarden van verhalen, ze
hoorde mensen lachen, en voelde zich steeds eenzamer.
Waar bleef Cam?
Toen ze iets gedronken had, voelde ze zich beter. Als
aantrekkelijke, alleenstaande vrouw in een mooie jurk was ze al
gauw het middelpunt van veel mannelijke aandacht. De heren begonnen
zich om haar heen te bewegen als bijen om honing. Ze maakten een
praatje met haar, probeerden erachter te komen of ze getrouwd was
en brachten haar meer drankjes dan ze met twee handen kon
vasthouden. Ze verloor de tel na drie en dronk meer van de zenuwen
en opwinding dan omdat ze zo graag dronken wilde worden. Normaal
gesproken vond ze een glaasje witte wijn al heel wat en daarom was
ze nu al duizelig voordat er een half uur verstreken was.
Waar had ze Cam voor nodig?
De complimentjes hielden gelijke tred met de drankjes en de talloze
presenteerbladen vol internationale hors d'oeuvres. Nu begreep ze
waarom alleenstaande vrouwen zo veel van Washington hielden. Aan de
arm van Cam had ze de weinige cocktail-party's waar ze heen was
geweest altijd vreselijk saai gevonden. Maar nu! Nu had ze de tijd
van haar leven. Heimelijk hoopte ze dat hij de hele receptie was
vergeten, of een lekke band had, of een bespreking waar hij 'echt
niet onderuit kon'. God, wat kwam dat eeuwige excuus haar de strot
uit!
Toen het trio een tamelijk overtuigende versie van 'In the Mood'
inzette, begonnen enkele oudere paren te dansen, en alsof hij haar
gedachten had geraden, vroeg een knappe donkere jongeman, die iets
over een functie bij de National Gallery had gezegd (wat hij op
deze receptie deed, mocht Joost weten), haar of ze wilde dansen.
Hij zette haar drankje voor haar neer en leidde haar de vloer op.
Wat haar betrof, was hij de reincarnatie van Fred Astaire, en met
haar beste imitatie van Ginger Rogers probeerde ze zijn gracieuze
voetenwerk te volgen. Na een tweede dans moest ze even
pauzeren.
Op de damestoiletten lag een pakje sigaretten. Marlboro. Haar
merk.
Cam had haar twee keer geholpen om met roken te stoppen. Het was
een keer tijdelijk uit geweest tussen hen, en dat was na een aantal
woordenwisselingen over haar 'zwakte', haar onvermogen om het roken
op te geven. Maar daar lagen de Marlboro's en ze voelde zich zo
goed als ze zich een hele tijd niet had gevoeld. Toen ze haar haar
bijwerkte, bleef het pakje naar haar staren, en ten slotte maakte
ze het open, nam er een sigaret uit en hield de wegwerpaansteker
erbij die naast het pakje lag. Ze wilde het vies vinden, omdat ze
wist hoe slecht het voor haar was, maar nu ze een paar glazen had
gedronken, was het zo'n heerlijk gevoel om die rook in haar keel te
hebben. De sigaret smaakte fantastisch en ze had er helemaal geen
spijt van. Ze rookte hem helemaal op, genoot intens, pikte er nog
een paar uit het pakje, deed ze met de wegwerpaansteker in haar
tasje en ging naar haar wachtende aanbidders terug.
Een paar minuten later keek ze op en zag Cam binnenkomen. Eerst was
ze kwaad omdat hij zo laat was. Die woede maakte vlug plaats voor
opluchting - ze hadden de hele nacht nog voor zich - en voor een
schuldgevoel omdat ze die sigaret had gerookt. Ze voelde een
tinteling van geluk in haar borst: ze had een nieuwe jurk aan, ze
had een paar glazen gedronken en haar vriend was eindelijk
gearriveerd. Maar dat geluk viel aan scherven toen Cam een stap
opzij deed en er een bruine en ongelooflijk fitte Lynn Greene
achter hem bleek te staan. Het werd allemaal nog veel erger toen
Cam een gebaar naar die vrouw maakte alsof hij wilde zeggen: Wacht
even. Dat gebaar maakte duidelijk dat ze samen waren gekomen.
Carrie's verontwaardiging liep zo hoog op dat ze er vuurrood van
werd. Ze goot de rest van haar drankje naar binnen, greep haar
danspartner van de National Gallery bij de hand en manoeuvreerde
hem naar de dansvloer. Er werd juist een romantisch nummer gespeeld
en ze drukte zich dicht tegen hem aan, haar slanke hand om zijn
hals, en nestelde haar hoofd tegen zijn comfortabele maar enigszins
onwillige schouder. Het effect ging verloren toen haar partner zijn
arm omhoogbracht en een wuivend gebaar maakte in de richting van
een lange, uiterst knappe, donkerharige vrouw met groene ogen,
gekleed in een oogverblindend witte jurk.
'Een vriendin?' vroeg Carrie met een lichtelijk alcoholische
stem.
'Mijn vrouw,' antwoordde de man. 'Sylvia,' alsof hij zich verplicht
voelde haar voor te stellen.
Nu begreep ze het. Die man was uiterst hoffelijk gebleven, en
hoewel hij erg attent was geweest, had hij geen enkele poging
gedaan haar te na te komen. Daarom had ze zich zo veilig bij hem
gevoeld. Getrouwd! Op dat moment zag Cam haar. Hij glimlachte en
scheen zich absoluut niet te ergeren. Hij baande zich een weg naar
de bar, nam daar iets te drinken, ging bij het trio staan en keek
naar haar terwijl ze danste. Toen het nummer was afgelopen,
verontschuldigde Carrie's danspartner zich beleefd, ging naar zijn
vrouw toe en kuste haar. Samen bewogen ze zich door de menigte naar
de andere bar, waarbij de vrouw nog even achterom keek om te zien
of Carrie hen niet volgde.
'Hallo daar,' zei Cam. Hij had een glas bessesap voor zich staan.
Hij dronk op dit soort gelegenheden bijna nooit, want hij
beschouwde ze als werk. Hij boog zich naar voren voor een kus, maar
Carrie, die plotseling bang was dat hij de sigaret zou ruiken,
ontweek hem op het laatste moment en bood hem alleen haar wang.
'Het spijt me dat ik zo laat ben,' zei hij. 'Eerlijk waar. Ik zou
je kunnen vertellen dat het onvermijdelijk was, maar ik weet dat ik
daar niets mee zou opschieten. Toch was het dat. Dat zeg ik altijd,
he?'
Ze knikte, met haar mond vol tanden en ook een beetje dronken. Dat
maakte haar woede nog groter, maar ze verzette zich daar uit alle
macht tegen. Ze wilde er niet aan toegeven, want ze wilde zich niet
door gedragspatronen laten beheersen, zoals bij Cam altijd het
geval was. Het leek haar wel duidelijk wat er aan de hand was: Lynn
Greene werkte vanuit Los Angeles. Cam was naar Los Angeles gegaan.
Ze waren weer bij elkaar gekomen en nu was Lynn Greene hier,
vijfduizend kilometer van huis. Het was allemaal te verklaren met
hun werk - daar twijfelde ze niet aan - maar het was een beetje te
knus om geloofwaardig te zijn. Toch zou ze hem heel graag willen
geloven. Ze had een nieuwe jurk aan. Er werd goede muziek gespeeld.
Het was nog vroeg. Als ze nu maar wist wat ze moest zeggen.
'Wil je niet tegen me praten?' vroeg hij.
Omdat ze bang was dat ze in haar alcoholische staat iets zou zeggen
waar ze later spijt van kreeg, zei ze simpelweg 'hallo' en nam toen
haar toevlucht tot haar handtasje, waar ze, in strijd met haar
voornemens, een sigaret vond. Ze stak hem op.
Het trio begon een slechte versie van een Beatles-nummer te
spelen.
'Wat drink je?' vroeg hij, zonder op de sigaret te reageren.
Daardoor voelde ze zich des te schuldiger. 'Wodka, in allerlei
combinaties.'
'Ben zo terug.' Hij verdween achter de menigte dansers. Ze nam een
trek en blies de grijze rook hoog over hun hoofd.
Daggett haalde een wodka-tonic voor hen beiden en kwam zo gauw
mogelijk naar haar terug. Ze bleef roken, al was te zien dat ze er
geen plezier meer in had. Hij deed zijn bestom het te negeren.
'Hoor eens,' zei hij vertrouwelijk. 'Het spijt me werkelijk dat ik
zo laat ben. Ik zal het op de een of andere manier goedmaken.'
'Dat hoeft niet. Je bent er. Daar ben ik blij om.' Ze kneep haar
ogen half dicht tegen de rook. 'Ik vind het vreselijk om alleen te
zijn. Ik ben zo blij dat ik niet alleen ben. Echt waar.' De rook
kwam in haar ogen omdat ze de sigaret uit zijn buurt probeerde te
houden. Ze trok een kwaad gezicht.
Hij vroeg voorzichtig: 'Zal ik dat ding voor je wegdoen?'
'Alsjeblieft.'
Hij nam de sigaret tussen zijn vingers alsof er besmettingsgevaar
bestond en baande zich een weg door de menigte naar de muur, waar
hij een asbak met zand vond. Toen hij de half opgerookte sigaret
uitdrukte, zag hij een goudkleurige filter rechtop in het zand
staan. Net zo'n peuk als hij in Seattle had gevonden. Met enige
moeite herinnerde hij zich het rapport dat op zijn bureau had
gelegen en waarin het merk was genoemd: Sobranie - zwarte Russische
filters. Een zeldzaam merk in de Verenigde Staten, maar in heel
Europa verkrijgbaar, al was het duur.
Was het aan het toeval toe te schrijven dat hij zo'n zelfde sigaret
hier aantrof? Het was een grote menigte, en nog een internationale
menigte ook. Zijn nieuwsgierigheid won het. Hij moest weten wie die
sigaretten rookte. Zolang hij dat niet wist, kon hij aan niets
anders meer denken en zou de hele avond bedorven zijn. Hij begon
naar rechtvaardigingen te zoeken: er waren niet veel mensen die
rookten en omdat het zo'n ongewoon merk was, zou hij of zij toch
niet zo moeilijk te vinden zijn? Maar juist die redenering bleek
funest te zijn, want hij raakte nu plotseling in paniek. Per slot
van rekening was dit een receptie ter ere van strengere
veiligheidsmaatregelen op vliegvelden. Als deze receptie nu eens
het doelwit was? Als Bernard nu eens niet twee barometrische
ontstekingen had gemaakt, zoals hij vermoedde, maar in plaats
daarvan een barometrische en een klok?
Was het mogelijk hier een bom binnen te smokkelen? Waarschijnlijk
niet. Op weg naar binnen was hij een metaaldetector en een paar
rechercheurs gepasseerd. Op een receptie als deze zouden de
strengste veiligheidsmaatregelen worden genomen. Maar de auto's
buiten? Hoe grondig was de beveiliging nu precies?
Hij baande zich nogal ruw een weg terug door de menigte, kwam bij
Carrie en had al spijt van zijn woorden voordat hij ze had
uitgesproken. 'Er is iets tussen gekomen,' zei hij zo vriendelijk
als hij kon. 'Ik ben maar een paar minuten weg. Dat beloof ik je.
Ik ben zo terug.' Ze rolde met haar ogen. 'Houd wat ruimte voor me
open in je balboekje.'
Ze keek hem smekend aan. Hij zag haat, liefde en verwarring.
'Wil je een beetje geduld met me hebben?' zei hij.
'Ga maar,' zei ze. 'Ik blijf hier.'
'Een paar minuten maar.'
'Ja.' Hij zag de moed en kracht die ze nodig had om dit te zeggen,
want haar ogen verrieden haar. Het was typisch voor haar. Op zulke
momenten zag hij zichzelf door haar ogen en vroeg hij zich af of
hij haar wel waard was.
'Dank je,' zei hij.
'Ga maar,' drong ze aan, en gaf hem een zacht maar overtuigend
duwtje. 'Er komt straks weer een langzaam nummer.'
Hij zag een rokende man en bewoog zich naar hem toe. Het was nu
vooral belangrijk dat hij niet in paniek raakte en geen voorbarige
conclusies trok. Eigenlijk wilde hij graag geloven dat de terrorist
hier op deze receptie was, maar hoe meer hij erover nadacht, des te
absurder leek het hem. Wards moordenaar was niet de enige die
Sobranie rookte. En wat zou een internationale terrorist op een
receptie in Washington te zoeken hebben ? Praatjes maken met andere
gasten ? Hij zag de logica van die redenering in, maar ging door
met zoeken.
De muziek hoorde hij al bijna niet meer. Hij had alleen nog oog
voor de gasten. Een zwart-met-goudkleurige sigaret zou gemakkelijk
opvallen. Hij baande zich soepel een weg door de menigte. Leigrijze
dampen stegen op van een groepje praters... Een vrouw... Een witte
sigaret met een wit filter. Daar weer een rookpluim. Groepje voor
groepje, gezicht voor gezicht, ging hij de rook na.
'Cam!' Een hand greep zijn arm vast. De stem kwam hem bekend voor,
maar eerst waren er zo veel gezichten dat hij de spreker niet zag.
'Hier,' zei de man naast hem. Daggett herkende Richard Tuttle, die
tegenwoordig een hoge functie bij een adviesbureau voor beveiliging
had. Hij wilde zich lostrekken, maar Tuttle hield hem stevig vast.
Tuttle was FBI-agent geweest tot hij op zijn vijfenvijftigste
gedwongen was met pensioen te gaan. Tegenwoordig gaf hij adviezen
aan luchtvaartmaatschappijen - en verdiende daar waarschijnlijk
vijf keer zo veel mee. Zijn firma had een bijdrage geleverd aan de
nieuwe wetgeving ter ere waarvan deze receptie werd gehouden. Hij
stelde Daggett aan zijn vrienden voor. Daggett wilde weg. Hij
schudde links en rechts handen. Hij probeerde om Tuttle heen te
lopen en vlug verder te gaan, maar Tuttle, onder invloed, hield hem
stevig vast. Als hij zich losrukte, kwam daar misschien een scene
van en dat zou niet goed zijn: Tuttle en Mumford kenden elkaar al
tientallen jaren.
Tuttle trok Daggett van de anderen vandaan. Hij had harde
gelaatstrekken en een jeugdige lach. Hij sprak met een erg diepe
stem, die onnatuurlijk en geforceerd klonk. 'Alles goed met
je?'
'Een beetje afgeleid, dat is alles. Ik heb nogal haast. Ik ben aan
het werk,' voegde hij eraan toe.
'Ik begrijp het.'
Nee, jij begrijpt het niet, dacht hij. 'Nou...,' zei Daggett en
probeerde zich met een zacht rukje los te trekken. Tuttle
handhaafde zijn ijzeren greep. 'Na dit succes,' begon Tuttle, 'word
ik binnenkort waarschijnlijk in de directie benoemd, en dat
betekent dat er een plaatsje vrijkomt, als je snapt wat ik bedoel.
We zouden wel iemand met jouw ervaring kunnen gebruiken. Je kunt
meteen een hoge functie krijgen, niet ver onder de directie. In het
eerste jaar ga je zo'n veertig, vijftigduizend verdienen - ik weet
het, ik weet het,' zei hij, omdat hij verwachtte dat Daggett zou
protesteren, 'maar in het derde of vierde jaar vang je minstens
twee keer zo veel, misschien wel drie keer zo veel, dat hangt ervan
af hoeveel de rest van de firma groeit, en we groeien als kool!
Tegen die tijd zitje ergens aan de top en ben je niet meereen van
de duvelstoejagers die om de andere dag in een vliegtuig moeten
stappen.'
'Richard...'
'Natuurlijk is dit geen formeel aanbod. Maar ik zou het op prijs
stellen als we eens samen gingen lunchen, dan kan ik het allemaal
voor je op een rijtje zetten. Dan maken we het officieel en kun je
erover nadenken. Dat kind van je, Dirk heet hij toch?'
'Duncan...'
'Je zou niet geloven hoe goed onze ziektekostenverzekering,
pensioenregeling en winstdeling zijn. Zelfs sommige van Dirks
onkosten uit het verleden kunnen misschien worden vergoed - dat
zouden we moeten nagaan. Nou, gaan we binnenkort een keer
lunchen?'
Duncans onkosten... Dit was nou precies wat Carrie voor hen wilde:
geborgenheid, hoog salaris, redelijke werktijden, secundaire
voorzieningen. De verleiding van een comfortabel kantoorbaantje was
des te groter omdat zijn opgelopen bloeddruk een pijnlijk gegons in
zijn oren veroorzaakte. Het zweet stond op zijn nek. Zweette
Tuttle? Welnee. Moest Tuttle tot middernacht werken en zich de
volgende morgen weer om zes uur op kantoor melden? De verleiding
was groot.
'Graag,' zei Daggett, en hij stak zijn vochtige hand in Tuttles
kolossale klauw. Zijn arm was nu vrij. 'Ik bel je nog.' Hij
ontsnapte.
Hij had kostbare tijd verloren. Hij voelde zich tegelijk opgewonden
en idioot en wist niet waar hij op af moest gaan.
Hij zocht in de menigte naar rook.
Daar! Niet ver van hem vandaan steeg een rookwolk uit een groepje
pakken en jurken op. Hij baande zich een weg langs een dikke vrouw
met brede schouders, drukte zo hard tegen haar aan dat hij in nauw
contact kwam met de sponzig warme huid van haar rug, vochtig bij de
ruggegraat. Ze maakte een geoefende beweging met haar elleboog, een
koeiestaart die doeltreffend afrekende met ergerlijke vliegen. Hij
kreeg nog meer hoop toen hij de sigaretterook aan een gezicht kon
koppelen - een onopvallend gezicht van een man van normaal postuur.
Daggetts zicht op de sigaret werd belemmerd. Maar toen zag hij hem
weer: een witte sigaret met een lichtbruin filter.
Hij liep door.
Anthony Kort stond opeens oog in oog met Cam Daggett. Hij had zich
vrijwillig in dit wespennest gestoken en had er nu grote spijt van
dat hij zich door Monique had laten overhalen. Hij was van plan
geweest meteen contact te leggen met de Griek en dan weer weg te
gaan. Monique daarentegen vond dat ze, om de schijn op te houden,
minstens een paar minuten in de zaal moesten doorbrengen voordat ze
de Griek zouden benaderen. Ze had hem overgehaald.
Hij porde haar in de rug. 'Zullen we nog wat drinken?' vroeg hij
haar. Zijn slechte humeur kwam voor een deel door het
sigarettenmerk dat hij rookte. Nog geen vijf minuten eerder had hij
zijn laatste Sobranie opgerookt en nu rookte hij een slechte
vervanger, Camel filter. In zo'n grote en internationaal
georienteerde stad moest er ergens Sobranie te koop zijn. Hij zou
Monique daar achteraan sturen.
'Ik ga met je mee,' zei ze, en verontschuldigde zich voor hen
beiden bij de groep.
'Dat was Daggett,'' fluisterde hij in haar oor. 'Laten we
opschieten.'
Moniques ogen volgden Daggett tot hij verdwenen was. Ze pakte Kort
bij zijn hand vast en leidde hem door een zwaaideur naar de keuken,
waar ze onmiddellijk werden opgeslokt door de chaos die daar
heerste. Ze wees naar de kelderdeur. Kort daalde in de muffe
duisternis af, waar een enkel gloeilampje aan een stoffig
elektrisch draadje hing, als het kale hoofd van een gehangene. Hij
raakte het aan toen hij er onderlangs liep en het zwaaide heen en
weer als de slinger van een klok.
In de achterste hoek, rechts van een spekstenen spoelbak, was een
dubbele deur met vier betonnen traptreden ervoor. Kort schoof de
grendels weg, duwde de linkerdeur open en keek de duisternis van de
avond in. Nu had hij een vluchtweg.
Het welslagen van de hele operatie hing af van de informatie die de
Griek hem zou geven. Als hij de exacte datum van de bijeenkomst
niet te horen kreeg, was alles verloren.
Zware voetstappen kwamen de trap af en een stem met een Grieks
accent klaagde op geergerde fluistertoon: 'Ik heb je in mijn
boodschappen gezegd dat jij en ik niets met elkaar te bespreken
hebben! Wat haal je je in je hoofd?' Het licht ging aan en Kort
trok zich in de schaduw terug. Omdat de gloeilamp nog steeds heen
en weer schommelde, gleden de grillige schaduwen spookachtig over
de vloer.
Monique had de Griek naar de ene kant van de trap
gemanoeuvreerd.
'Ik praat alleen met hem. Dat was de afspraak.'
'Dan wordt het tijd dat we praten,' zei Kort vanuit de schaduw.
De Griek draaide zich nerveus om. Hij was een grote man met een
brede borstkas, uitgedund grijs haar en een slecht gebit. Zijn
handen leken net opgeblazen ballons. Hij had de snelle blik van een
verkoper en de blauwige neus van een ervaren drinker.
Monique vloog lichtvoetig de trap op en duwde de deur achter zich
dicht. Ze hadden afgesproken dat ze voor de deur zou blijven staan
om zo nodig een teken te geven.
Met een brede grijns op zijn gezicht zei de Griek: 'Ik vroeg me al
af waaraan ik dit catering-karwei op het laatste moment te danken
had - en ook nog zo goed betaald. Ik had kunnen weten...'
'Hoe staat het met die bijeenkomst?' vroeg Kort.
'Ik heb de naam voor je - de monteur die je wilde weten. Hij heet
David Boote.'
'Ik wil zijn adres, zijn werkschema en een recente foto,' zei Kort.
'We geven je via de computer een uitwisselplaats door. Nou, hoe
staat het met die bijeenkomst?'
'Ik kan niet achter de datum komen. We hadden hem voor je - het zou
vandaag over drie dagen zijn geweest - de veertiende - maar ze
hebben het minstens een week uitgesteld. Sandhurst en Goldenbaum
zijn tot de eenentwintigste niet beschikbaar. Het is de
eenentwintigste op zijn vroegst. Het schijnt de schuld van de FBI
te zijn. We hebben de reisschema's van die topmensen naast elkaar
gelegd om de datum
voor je te vinden. Alles was geregeld. Maar toen vroeg de FBI die
zelfde reisschema's op en een paar uur later werd de bijeenkomst
uitgesteld. Daar kan ik niets aan doen. Ik kan er gewoon niet
achter komen.'
'Er moet achter te komen zijn,' zei Kort. 'Je denkt gewoon niet
goed na.' Hij nam weer een stap in de richting van de man. 'Je bent
ervoor betaald. Je zult die informatie leveren. Begrijp je
dat?'
'Wat moet ik dan doen? Dacht je dat ik het niet geprobeerd heb? Ik
heb overal met geld gesmeten om het voor je te achterhalen. Dat
heeft me alleen een paar waardeloze geruchten opgeleverd.'
'Zoals?'
'Ze zijn niets waard.'
'Ik wil ze horen.'
'Het zijn onbevestigde geruchten.'
'Toch wil ik ze horen.'
De grote man haalde zijn schouders op. Hij klopte op zijn zakken.
Kort bood hem een sigaret aan en ze rookten allebei. 'Ook de
topmanagers zelf weten niet wanneer die bijeenkomst wordt gehouden.
Dat heb ik me laten vertellen. Er is hun gevraagd vijf
verschillende dagen open te houden, te beginnen met de
eenentwintigste. Het zou een van die dagen kunnen zijn. Ik weet het
niet. Er zijn regelingen - nieuwe reisschema's - opgesteld voor elk
van die mensen, maar nu van hier, van Washington uit.'
'Ik kan niet tot het laatste moment wachten. Ik moet het van
tevoren weten. Ik wil die reisschema's.'
'Ik begrijp het. Ik heb je al gezegd datje hier niets aan
hebt.'
'Wat nog meer?'
'Het is niets concreets.'
'Vertel het me.'
'Het is niets.'
'Vertel het me!' eiste Kort, en hij kwam nog dichter bij de man
staan, die naar olijfolie rook.
'Ik heb gehoord dat Buzzard Point - weet je wat Buzzard Point
is?'
'Nee.'
'Het FBI-kantoor hier in Washington.'
'Ga verder,' zei Kort.
'Buzzard Point gaat de beveiliging van de topmanagers verzorgen.
Afdeling Buitenlands Terrorisme - een agent met de naam
Daggett.'
'Daggett? Onmogelijk!'
'Je kent hem?'
'Ik weet van hem af. Beveiliging? Dat is niet het soort werk dat
hij doet. Hij is al met iets anders bezig.' Kort moest oppassen dat
hij niet te veel vertelde.
'Dat kan wel zijn, maar ik heb goed geld betaald om te horen
dat
iemand zag dat de chef van FBI-Washington een geheime map aan
Daggett gaf en het woord reisschema hoorde vallen. Die zelfde bron
zegt dat die map het enige exemplaar buiten het Pentagon is. En als
Daggett hem op kantoor, in de kluis op de negende verdieping, had
opgeborgen, zoals hij officieel had moeten doen, zou ik nu een smak
geld lichter zijn en zou jij de inhoud van die map al weten.'
'Maar hij heeft hem daar niet opgeborgen,' zei Kort.
'Nee,' bevestigde de Griek.
'Omdat het zo geheim is. Zoiets leg je niet in een
gemeenschappelijke kluis, zelfs niet bij de FBI.' Kort was in
gedachten al veel verder. 'Je houdt het bij je.'
'Zijn huis? Wil je dat ik bij Daggett laat inbreken? Dat kan ik
voor je regelen.'
'Nee.' zei Kort. Hij dacht: jij niet. Deze man stond hem niet aan.
Als het werd verklungeld, zouden ze de bijeenkomst weer uitstellen
en dan moest Kort helemaal opnieuw beginnen.
'Of misschien heeft hij hem bij zich,' zei de Griek, die te veel
nadacht. 'Misschien kan ik zijn koffertje laten stelen.'
'Jij doet niets,' zei Kort, tegelijk rook uitblazend. Kort speelde
met de mogelijkheden. De man had een zoon. Hij kon onder druk gezet
worden.
De Griek bleef hardop nadenken. 'Nee, dat zou niet goed zijn. Als
we dat koffertje stelen, zouden ze gewaarschuwd zijn. Ze zouden
gewoon een andere datum voor de bespreking nemen.'
'Je zei datje het niet helemaal vertrouwde. Hoe betrouwbaar is die
informatie nu precies?' Kort hield van de klank van zijn stem daar
in de kelder. Hij klonk gevaarlijk. Hij dacht: Daggetts koffertje?
Daggett was vrijgezel. Misschien kon Monique haar vrouwelijke
charmes gebruiken om de agent even af te leiden, terwijl hij een
blik in het koffertje wierp...
'Het is niet makkelijk om iemand bij FBI-Washington naar binnen te
krijgen, zelfs niet op de administratie. Het is al moeilijk genoeg
bij die grote concerns, neem dat maar van mij aan. Deze persoon,
mijn contactpersoon, is een goede vriend. Hij en ik hebben al vele
malen zaken gedaan. Desondanks vertrouw ik deze informatie niet.
Zonder een geloofwaardige tweede bron, zonder enige bevestiging,
kun je niet op zulke informatie afgaan. Je moet een tweede bron
hebben. Anders weetje nooit of je niet met desinformatie te maken
hebt. Maar nogmaals, het is het enige dat ik heb.'
Kort vond het niet onlogisch. Bernard was bijna twee jaar Daggetts
taak geweest. Kort had voor AmAirXpress een ontsteking van Bernard
gebruikt. Wist de FBI dat al? Was dat mogelijk? Ze hadden Bernard
hier in Washington te pakken gekregen. Hadden ze een verband tussen
die twee gelegd? Hoeveel wisten ze precies van zijn plannen? Hij
had plotseling het gevoel dat het voor zijn eigen zelfbehoud
noodzakelijk was dat hij een blik in Daggetts koffertje wierp. Ken
je vijand! Monique was een mogelijkheid, al deed hij het liever
zelf. Hij deed dit liever zelf. Hij had geen vertrouwen in andere
mensen. 'Wat weetje van Daggett?'
'Waar zie je me voor aan? Voor James Bond? Ik doe in financiele
informatie, niet in die andere dingen. Als je iets over Donald
Trump wilt weten, kan ik je de maat van zijn onderbroek vertellen.
Zijn dagelijkse vitamientjes. Een FBI-agent? Daar weet ik niks
van.'
Kort liep hem voorbij en was al halverwege de trap op toen de Griek
riep: 'He! Is dat alles? Ik heb baklava in de oven.'
Kort bleef staan. 'We nemen nog contact met je op over die
uitwisselplaats. We moeten die informatie over die monteur, die
David Boote, hebben.' Hij ging verder de trap op maar bleef nog
even staan. 'En dan nog iets... Ik wil de ladingmanifesten van alle
Quik-Link- vluchten vanaf het vliegveld van Washington in de
komende vier weken.'
'Dat kan ik voor je regelen,' zei hij. 'Geen probleem.'
'Doe het.'
'Maar Daggett dan?' vroeg de Griek.
Kort gaf geen antwoord. Hoe minder de man wist, des te beter was
het.
'Heb je een gastenlijst?' vroeg Kort aan Monique, toen hij de trap
was opgegaan en weer in de drukke keuken stond.
'Van vanavond?'
'Ja.'
'Er zal er wel een bij de voordeur liggen. Ik kan daar wel even
kijken.'
'Doe dat.'
Zijn toon beviel haar niet. 'Naar wie moet ik zoeken?'
'Daggett.'
Dat begreep ze niet goed. 'Maar we weten al dat hij hier is. Wat
heeft het voor zin?'
'Niet hem, maar met wie hij hier is. Iedereen neemt iemand mee naar
zulke gelegenheden. Zelfs FBI-agenten. Met wie is Daggett gekomen?
Ze zouden samen op de lijst staan, nietwaar? Kijk eens of je een
naam voor me kunt vinden.'
'Waar denk je aan?'
'Doe het nou maar!' snauwde hij. 'Ik wacht bij de bar.'
Toen ze terugkwam, was het Kort al gelukt Daggett in de menigte
terug te vinden en had hij hem met zijn ogen gevolgd tot de agent
in gesprek raakte met een vrouw die een perzikkleurige jurk droeg.
Er is iets unieks, realiseerde hij zich, aan de manier waarop
minnaars met elkaar praten, want die twee waren duidelijk minnaars.
Hij was trots op zijn opmerkingsgave. Zo'n gave was van essentieel
belang
voor zijn zelfbehoud. Hij twijfelde niet aan Daggetts verhouding
met die vrouw, en hij meende ook zeker te weten dat die verhouding
op dit moment onder grote spanning stond.
'Hoe heet ze?' vroeg Kort aan Monique. Hij wist dat hij gelijk had
en dat gaf hem grote voldoening.
'Caroline Stevenson. Is dat ze?'
'Niet naar haar kijken. Gebruik je verstand!' zei hij
verwijtend.
Die reprimande maakte haar onrustig. 'Nou, je weet nu haar naam.
Laten we weggaan. We zijn hier al te lang geweest. Dat heb je zelf
gezegd.'
'We gaan helemaal niet weg.'
'Wat? Maar ik dacht...'
'Haal iets te drinken. Ontspan je. Praat met mensen. We zijn er nog
maar net.'
De verwarring die op haar gezicht te lezen stond, ging meteen over
in woede.
Hij had geen beter moment kunnen uitkiezen. Daggett liep van de
vrouw in de perzikkleurige jurk - Caroline - vandaan en ze greep
meteen in haar tasje en haalde een sigaret te voorschijn. In dat
tasje zat waarschijnlijk een sleutelbos. En een van die sleutels
zou hem toegang verschaffen tot Daggetts huis. Kort haalde het
pakje Camel uit zijn zak, duwde het in Moniques hand en sloot haar
vuist eromheen. 'Hou eens vast,' zei hij. 'Ik heb trek in een
sigaret.'
Ze keek naar haar hand. 'Je praat onzin.'
'Nee hoor.' Hij tikte haar op de wang en baande zich een weg over
de dansvloer.
'Ach, hebt u er misschien ook een voor mij?' vroeg hij de vrouw. Ze
keek op. Ze keken elkaar in de ogen. Die van haar waren wazig van
emotie of drank, of van beide. Ze dwong zich tot een beleefd
glimlachje, zocht in haar tasje en haalde een sigaret te
voorschijn. Ze stuntelde met de aansteker, kreeg hem ten slotte aan
en deed haar best om het vlammetje rustig te houden. Kort schoot
haar te hulp. Hij nam haar hand voorzichtig in de zijne en richtte
het vlammetje. Hij hield haar hand even langer vast dan nodig was.
Ze kreeg een kleur en hij voelde dat hij succes had.
'Ik moet bekennen,' zei hij, 'dat ik vanavond al een hele tijd naar
je heb staan kijken. Ik wilde al eerder naar je toe komen om me
voor te stellen.'
Ze wendde nerveus haar ogen af. Kon hij nog verder aandringen? Zijn
blik ging naar haar tasje. Kon hij maar zorgen dat ze het liet
vallen, dat alles eruit viel.
'Kom je uit Engeland?' vroeg ze toen hij niet wegging. 'Je accent
klinkt nogal Brits.'
'Dat heb je goed gehoord,' zei hij. 'In Engeland naar school
geweest. Ik woon nu in Belgie. Ik ben Carl,' zei hij.
'Caroline,' antwoordde ze, en keek hem weer aan.
Zijn hart bonsde van tevredenheid - Caroline, de naam waarop hij
had gehoopt.
'Woon je tijdelijk in Washington of ben je hier alleen op bezoek?'
vroeg ze.
'Ik ben hier om zo veel mogelijk informatie van jullie Amerikanen
te stelen over de manier waarop je een catering-bedrijf voor
vliegtuigen moet runnen.'
'O, dus je bent een spion,' zei ze met een lachje.
'Ja,' zei hij. Hij lachte met haar mee en genoot van de ironie.
'Een spion.'
Ze nam een trek van de sigaret, sloot haar ogen en wankelde
achterover. Hij zag nu voor het eerst hoe aangeschoten ze was. Hij
keek weer naar het tasje. Gezien de staat waarin ze verkeerde, zou
het net zo gemakkelijk zijn als snoep afpakken van een klein kind.
Ze had het tasje niet goed dichtgemaakt. Een flinke stoot en alles
viel eruit.
Hij merkte dat dezelfde fysieke aantrekkingskracht die hij bij
Monique had gevoeld hier ook aanwezig was. Ze is gevaarlijk voor
je, waarschuwde hij zichzelf. Leid haar weg, zorg dat ze haar tasje
laat vallen en werk het af. Hoe lang zou Daggett wegblijven? Hij
keek in de menigte en zag Daggett nergens.
Maar daar was Monique. Ze keek naar hem. Hij waarschuwde haar met
zijn ogen en ze keek een andere kant op.
'Een vriendin van je?' vroeg Carrie een beetje verbitterd.
'Een zakenrelatie.' Hij boog zich dicht naar haar toe, met het
tasje binnen handbereik. 'Ze is ongelooflijk saai.'
Carrie barstte in dronken lachen uit, morste as op haar jurk en
veegde die vlug weg. 'Ik weet watje bedoelt,' zei ze. 'Ik weet
precies watje bedoelt.'
Daggett wroette in een asbak, op zoek naar nog meer Sobranie-
peuken. 'Wat doe je daar nou weer, Michigan?' Het was Mumford, chef
van FBI-Washington.
Het was te ingewikkeld om het allemaal uit te leggen. 'Dus u kon
toch nog komen,' zei Daggett.
Gelukkig kwam Lynn Greene op dat moment vlug naar hem toe. Ze keek
Mumford aan en zei toen: 'Kan ik je even spreken, Cam?' Daggett
stelde haar aan Mumford voor en Lynn legde hun beiden met zachte
stem uit dat de FAA van plan was die avond eindelijk naar de
voice-recorder uit de cockpit te luisteren. Ze was net opgeroepen
en ging nu naar het FAA-kantoor.
Mumford waarschuwde: 'Ik wil dit niet in de openbaarheid hebben.
Niet hier. Niet vanavond. Er lopen overal journalisten rond. Eerst
eens kijken wat we hebben.' Tegen Daggett zei hij: 'Als jullie er
nu eens stilletjes tussenuit knijpen? Laat Paul het weten, als
jullie iets hebben.'
'Wilt u iets voor me doen?' vroeg Daggett de man.
'Wat bedoel je?'
'Er is iets dat u met uw gezag gedaan zou kunnen krijgen. Als dat
gebeurt, zou ik met een gerust hart kunnen vertrekken.' Hij keek om
zich heen. Er waren al minder mensen. Hij wist dat de meeste VIP'S
zich maar heel even lieten zien en al weg waren geweest toen hij
was aangekomen. 'Laat de beveiligingsmensen het terrein en de
auto's nog eens doorzoeken. Dat zou voor mij een hele
geruststelling zijn.'
'Hebben we een probleem?' vroeg Mumford.
'Een toevallige omstandigheid, dat is alles. Geen harde bewijzen.
Waarschijnlijk is het niets. Maar je kunt nooit voorzichtig genoeg
zijn...'
Mumford knikte. 'Ik zal het doorgeven.'
Een minuut later ging Daggett naar Carrie toe en trof haar in het
gezelschap van een andere roker aan. Ze lachten. Op het horen van
haar lach voelde hij een steek van jaloezie.
Daggett knikte de vreemdeling toe en zei met de verontschuldigende
stem van een minnaar tegen Carrie: 'Geloof het of niet, maar ik
moet weg. Er is een bespreking...' Hij zocht in haar ogen naar een
glinstering van begrip, maar zag alleen teleurstelling.
'Ja,' zei ze met al haar kracht. 'Die dingen gebeuren, nietwaar?'
Ze zag kans om niet gekwetst te klinken, al spraken haar ogen de
waarheid, en hij dacht dat als hij dit niet kon goedmaken, hij haar
zou verliezen. Ze stond daar heel beheerst, een toonbeeld van
waardigheid en terughoudendheid, en hij prees zich erg gelukkig dat
hij haar had.
'En Duncan?' vroeg ze. 'Wil je dat ik op Duncan pas?'
Daar had hij nog niet aan gedacht. Die bijeenkomst kon wel uren
duren; hij had geen idee hoe lang. 'Je zou mevrouw Kiyak kunnen
bellen. Daarmee zou je me erg helpen. Ik kan het zelf ook doen,
maar...'
'Nee, ik doe het wel. Het is goed.' Het was niet goed. Dat wist
hij, maar ze verborg de waarheid. Ze was een toonbeeld van kracht
en uithoudingsvermogen. Hij stelde haar zwaar op de proef. Het
grensde aan geestelijke mishandeling, dacht hij, zoals hij van de
ene verbroken belofte naar de volgende danste. Maar dat was zijn
specialiteit, dat dansen. Het had zijn vrouw, de moeder van zijn
zoon, naar de alcohol gedreven. Haar voorgoed weggejaagd. Nu zag
hij hoe hij de draad weer opvatte. Hij keek naar zichzelf, een man
die niet kon veranderen - een schip dat recht op de klippen af
ging, want de stroming maakte geen andere koers mogelijk. 'Kun je
met iemand meerijden?' vroeg ze, zoekend in haar tasje. 'Neem mijn
auto maar.'
'Dat kan ik niet doen.'
'Onzin. Natuurlijk wel. De Crenshaws zijn er nog. Ik kan wel een
lift van ze krijgen.' Ze gaf hem de sleutels. 'Het is geen
probleem.'
Hij pakte de sleutels aan. 'Weetje het zeker?'
'Absoluut.'
Daggett voelde dat Lynn wachtte. Hij keek over zijn schouder en zag
haar bij de deur staan. Toen hij Carrie weer aankeek, realiseerde
hij zich dat de twee vrouwen elkaar recht in de ogen keken. Zonder
haar blik van Lynn weg te nemen, vroeg Carrie: 'Heb je die
bespreking met haar?' Ze vroeg het met een gedempte stem, maar het
klonk verbeten.
'Ze gaat er ook heen.' Hij wilde niet schuldig klinken, maar hij
hoorde het zelf in zijn stem.
Ze keek hem aan met zo'n diepe droefheid, zo'n gekwelde
uitdrukking, dat hij dacht dat ze zou gaan huilen. Hij hoorde de
woorden van wel tien twistgesprekken en wilde dat die gesprekken er
nooit waren geweest. Hij dacht aan hun dagen van geluk en vroeg
zich af waar die dagen gebleven waren. In haar gezicht zag hij het
lijden van de overgave; ze was verdoofd en ver weg. Ze had zich bij
Lynns aanwezigheid neergelegd, dacht hij, en hem daarmee
tegelijkertijd buitengesloten. Misschien wel voor altijd.
Hij hield de sleutels stevig in zijn vuist, boog zich naar voren en
drukte een kus op haar warme maar vijandige wang. 'Dank je,' zei
hij zacht tegen haar. Hij voelde met zijn lippen dat haar gezicht
zich tot een ironisch glimlachje vertrok.
Ze stond daar nog steeds, had nog steeds die stoicijnse uitdrukking
op haar gezicht, toen hij vanuit de deuropening nog eens
omkeek.
Kort, die zijn darmen in bedwang moest houden toen Daggett naar hen
toe kwam, voelde zich machteloos toen Daggett de sleutels overnam.
Die man vormde een bedreiging. Wanneer alles perfect was verlopen,
had hij kunnen zorgen dat ze haar tasje liet vallen, had hij haar
sleutels kunnen stelen en ze kunnen kopieren om ze ten slotte
heimelijk naar dit gebouw terug te brengen, zodat ze gevonden
zouden worden en uiteindelijk aan haar werden teruggegeven. Nu zou
hij iets anders moeten doen. Maar Daggetts tussenkomst maakte zijn
verlangen om diens koffertje te pakken te krijgen nog groter. Het
zou een bijna poetische gerechtigheid zijn om uitgerekend van zijn
grootste tegenstander het laatste stukje informatie te krijgen dat
het welslagen van zijn operatie kon garanderen! Ja, het moest
Daggett zijn.
En het moest gauw gebeuren.
'Je man?' vroeg hij aan Caroline, al wist hij heel goed dat ze niet
getrouwd waren.'Nee... Nee...,' zei ze met de stem van iemand die
bang is haar verstand te verliezen. 'Een vriend.'
'Je ziet er zorgelijk uit,' zei Lynn,
terwijl ze op de glazen deur tikte om de bewaker te verzoeken hen
binnen te laten. De geuniformeerde man kwam uit zijn stoel en liep
langzaam naar hen toe. Ondanks zijn dikke, uitpuilende buik en
brede schouders leek hij in de enorme open ruimte van de hal van
het FAA-gebouw heel nietig en onbeduidend.
Daggett zag hen van hoofd tot voeten in het glas weerspiegeld. Ze
pasten goed bij elkaar. Een knap stel. Hij zei: 'Nerveus, kun je
beter zeggen. Als ze tot de conclusie komen dat 64 een ongeluk was,
kan ik het verband met andere zaken niet meer aantonen: Bernard en
Ward. Als 64 sabotage was - en ik denk dat het dat was - dan moet
ik weten hoe het gedaan is, en dan moet ik dat meteen weten,
voordat Kort weer kan toeslaan. Op dit moment is die voice-recorder
mijn onderzoek.'
De bewaker kwam bij hen aan. Ze lieten hem door het glas hun pasjes
zien. Ze zei tegen hem: 'Ik zal doen wat ik kan, Cam.'
'Dat weet ik.'
Ze pakte zijn hand vast en gaf er een kneepje in toen de deur
openging. Een ogenblik bleven hun vingers in elkaar gehaakt.
Toen ze een heel eind van de bewaker vandaan waren en over de
stenen vloer van de immense hal naar de liften liepen, zei ze: 'Er
is iets datje me niet kunt vertellen, he?'
Hij drukte op de knop van de lift. 'Dat is er altijd, nietwaar?'
zei hij. 'Wat een geweldige baan heb ik toch.'
Op de grens tussen zijn twee werelden - zijn werk en zijn prive-
leven - lag een barriere van geheime informatie. Hij had daar in de
loop van de jaren een hekel aan gekregen. In het begin had die
geheime informatie hem het gevoel gegeven dat hij belangrijk was,
dat hij uiterst verantwoordelijk werk deed. Maar geleidelijk was
hij tot het inzicht gekomen dat hij er alleen maar last van had.
Hij kon zich nooit helemaal aan iemand blootgeven. Thuis kon hij
zijn geheimen niet kwijt, op zijn werk kon hij zijn angsten en
zorgen niet met anderen delen. Zijn koffertje, beladen met zijn
geheimen, trok hem als een anker omlaag. Het was of hij eraan
geboeid was, aan dat geheime materiaal, alsof hij een gevangene van
zijn eigen verantwoordelijkheid was. Door die geheimen was hij van
een normaal mens in een raadselachtig wezen veranderd. Niemand
kende hem helemaal. Carrie niet. Duncan niet. Hij wist niet eens of
hij zichzelf nog wel kende. Zijn emoties waren nu ook geheim.
Het was op dit moment, toen de liftdeuren in het FAA-gebouw zich om
half tien op een warme, drukkende avond in het midden van september
achter hem sloten, dat hij zich realiseerde dat Carrie al die tijd
gelijk had gehad: hij verwaarloosde haar; hij verwaarloosde Duncan;
hij verwaarloosde zichzelf. Hij had gehoopt dat hij de kans zou
krijgen achter de verantwoordelijken voor de ramp met de 1023 aan
te gaan. Nu hij die kans had gekregen, was het of hij door het
gewicht van zijn verantwoordelijkheid werd verpletterd.
De lift zoemde en knarste. De deuren gingen open en ze kwamen in
een helder verlichte gang. De deuren sloten zich weer achter
hen.
'Ik wilde me verontschuldigen voor Carrie's gedrag,' zei hij.
Lynn zei: 'Wat mij zo dwars zit, is dat als we op die manier worden
veroordeeld, dus ongeacht wat we hebben gedaan, nou... Als je toch
voor een misdaad wordt opgehangen, kun je die misdaad net zo goed
ook maar begaan hebben.' Ze pakte zijn armen vast, trok hem naar
zich toe en kuste hem op zijn mond. Het was of die kus dwars door
hem heen ging, en hij beantwoordde hem zonder dat hij het eigenlijk
wilde. Ergens op de gang hoorde ze een deur piepen. Lynn maakte
zich grinnikend van hem los toen er een ziekelijk uitziend klein
mannetje op de gang verscheen en naar hen riep: 'We zijn hier.' Hij
was bijna helemaal kaal en had grote, donkere wallen onder zijn
ogen. Zijn houding drukte een en al vermoeidheid uit. Toen ze bij
hem aankwamen, gaf hij Daggett een slap handje. Lynn stelde hem
voor als George Hammett.
Ze volgden Hammett naar een spaarzaam ingerichte laboratoriumkamer.
Langs de muren stond allemaal elektronische apparatuur. Lynn zocht
een lege stoel op. Daggett bleef staan. Een van de stoelen werd
bezet door een vrouw van middelbare leeftijd met een stenoblok op
haar schoot. Ze werd aan hem voorgesteld als mevrouw Blake. Ze had
grijzend haar en een zuur gezicht. Mickey Tompkins, de technicus,
deed Daggett aan een wiskundeleraar uit zijn jeugd denken:
onverzorgd maar energiek. Howard Cole, die door Duhning Aero- space
was afgevaardigd, droeg een duur pak en nieuwe schoenen. Hij was
ongeveer vijfenveertig jaar oud, had al veel haar verloren en
bewoog nerveus met zijn rechtervoet. De andere man, Don Smith, met
pientere ogen en grijzend haar, werd aan hen beiden voorgesteld als
vertegenwoordiger van AmAirXpress. Smith had een zuidelijk accent.
Ze gingen allemaal zitten en Hammett legde uit: 'Don is hier om ons
te helpen de stemmen te identificeren, voor het geval we iets op de
CAM, de Cockpit Area Microphone, oppikken dat niet op een van de
andere kanalen staat.'
Lynn fluisterde: 'Cockpit Area Microphone...'
Hammett hoorde haar en zei: 'Ja, Mickey, leg ons nou eens precies
uit wat we te horen krijgen.'
Mickey Tompkins richtte zich met zijn uitleg tot Daggett. 'De CVR,
de Cockpit Voice Recorder, is een rondgaande Mylar-band van dertig
minuten die vier kanalen tegelijk opneemt.' Hij wees naar vier
verschillende vu-meters op zijn paneel. 'Kanaal een is de stem van
de piloot, twee is de tweede piloot, drie is de CAM - een open
microfoon in de cockpit - en vier is het binnenkomend
radioverkeer.
We horen straks de piloot en tweede piloot de gebruikelijke
procedures afwerken. We horen de checklist voor de start, de
checklist voor het opstarten van de motoren, de checklist na het
opstarten. Daarna vraagt de tweede piloot de vluchtleiding om
toestemming voor het taxien. We krijgen dan de taxi-checklist. De
captain laat het toestel naar zijn positie taxien en de tweede
piloot neemt contact met de verkeerstoren op. Ze krijgen
toestemming om naar de line-up te gaan en nemen weer een checklist
door. De tweede piloot vraagt de captain om op te stijgen. Luister
naar die woorden. Ik geef jullie een teken. En dan horen we de
tweede piloot het volgende zeggen: "Motor klaar... Luchtsnelheid...
negentig knopen cross-check... v-1... Roteren." Roteren, daar
wachten we op. Dat is het commando om de neus tien graden op te
trekken. Als we "Roteren positief' horen, is het vliegtuig
opgestegen. Daarna zullen we zien wat er gebeurt. We weten allemaal
dat er brand aan boord is. We hebben de band van de verkeerstoren
gehoord. De vraag is of de CAM ons duidelijk maakt wat er in de
cockpit is gebeurd nadat ze de brand hadden ontdekt. De band van de
verkeerstoren stopt op het moment dat de tweede piloot meldt dat er
brand is. Hopelijk gaat deze band verder.
Hier,' ging Tompkins verder, wijzend naar een ander paneel, 'hebben
we de DFDR, de Digital Flight Data Recorder. Ik heb ze zo afgesteld
dat de twee recorders synchroon worden afgespeeld, om ze te kunnen
vergelijken. De band is digitaal en begint na vierentwintig uur
opnieuw. Hij bevat gegevens over de motor, de acceleratie, de
snelheid ten opzichte van de grond, de luchtsnelheid, de hoogte,
het landingsgestel, het roer - eigenlijk alles wat we willen
weten.' Hij keek naar Hammett, die met een hoofdknikje te kennen
gaf dat ze konden beginnen.
'Het lijkt me goed om de eerste keer alleen te luisteren,'
waarschuwde Hammett. 'Daarna bespreken we het en draaien hem nog
een keer met commentaar af. Goed,' zei hij, en knikte. Tompkins
drukte op een knop. Daggett stond versteld van het technisch
vernuft waardoor vlucht 64 weer tot leven kwam. De stemmen klonken
kalm en professioneel. Smith vertelde welke stem van de tweede
piloot was. Toen luisterden ze.
In Daggetts oren klonken de stemmen van de piloot en de tweede
piloot alsof ze naast hem in de kamer zaten. Hij besefte dat na een
ramp als deze de banden en gegevens voor altijd door de FAA bewaard
zouden worden. Wat die laatste ogenblikken van hun leven betrof,
waren deze twee mannen nu onsterfelijk.
Daggett sloot zijn ogen om zich te concentreren. Hij is weer het
slachtoffer. De man achter het stuurwiel. Geen piloot of tweede
piloot, maar een man achter een stuurwiel die zijn werk doet. Het
is heet aan de grond en hij wil zo gauw mogelijk de lucht in. Hij
zegt dat tegen de tweede piloot, die het negeert en met zijn
checklists verder gaat. De piloot geeft antwoord. Schakelaars
worden overgehaald. Getallen worden opgelezen. Zijn stem klinkt
verveeld. De nevel van Los Angeles spreidt zich voor hem uit over
het vliegveld. Hij taxiet het vliegtuig naar de rij van ongeveer
tien toestellen die wachten tot ze kunnen opstijgen. Hij zegt tegen
zijn collega dat het er hier niet beter op wordt. Het is hoog tijd
dat ze het hele vliegveld uitbreiden. De tweede piloot neemt
contact met de verkeerstoren op en maakt zich bekend als 64
Bravo.
Bravo. Dat is niet bepaald van toepassing op wat er de volgende
negentig seconden zal gebeuren.
De rij wachtende vliegtuigen wordt korter en AmAirXpress 64 Bravo
krijgt toestemming om op te stijgen.
De motoren brullen. Daggett voelt hoe het vliegtuig huiverend over
de startbaan accelereert.
TWEEDE PILOOT: Negentig knopen cross-check... v-1... Roteren...
Roteren positief. CAPTAIN: Wielen omhoog... Kleppen op tien. TOREN:
Schakelt u over op de vertrekfrequentie. TWEEDE PILOOT: Positief.
Bill, snelheid om kleppen in te trekken. Je hebt snelheid. CAPTAIN:
Kleppen omhoog.
De twee mannen werken de checklist van het opstijgen af. Het geluid
is zo scherp datje kunt horen dat de schakelaars worden
overgehaald. Ieder tikje, ieder geluid wordt door Tompkins op de
uitdraai van de DFDR aangewezen.
RADIO: Vierenzestig Bravo, ga linksaf naar drie-vijf-twee. Klimmen
en op een-zes duizend blijven. TWEEDE PILOOT: Positief -
drie-vijf-twee. Een-zes duizend.' Een kuchje. Het klinkt Daggett
als een kuchje in de oren. CAPTAIN: We hebben brand in de cockpit.
Pete, onder je stoel. TWEEDE PILOOT: De brandblusser. Godverdomme!
CAPTAIN: Ontwijken. Verzoek om noodlanding... Stilte, afgezien van
het gieren van de motoren en een hard gesis. Het gieren van de
motoren en de wind gaat door, terwijl het vliegtuig een onbeheerste
tuimeling maakt.
Daggett keek naar de uitdraai van de DFDR waarop de resultaten van
de verschillende instrumenten aan boord waren aangegeven. Twee van
de lijnen veranderden radicaal. Hij nam aan dat het de hoogte en de
luchtsnelheid waren. Even later, op het moment dat alle
grafieklijnen tegelijkertijd recht werden, gaf de band de
verschrikkelijke klap weer. Gevolgd door stilte.
Het vliegtuig is neergestort en twee mannen zijn dood. De lading
ligt verspreid over het veld. Er is overal vuur. Dat herinnert
Daggett zich nog: Vrije val, op zijn semafoon.
De aanwezigen in de kleine laboratoriumkamer van de FAA waren ook
stil. Maar hun gezichten waren onbewogen en Daggett kwam in de
verleiding om te schreeuwen. Lynn Greene en Don Smith waren
duidelijk getroffen. Maar de anderen hadden een gezicht van steen.
Mevrouw Blake hield op met stenograferen. Ze keek aandachtig naar
haar balpen en haalt een stofje van de punt.
Hammett stond op en trok zijn vinger over lijnen van de grafiek.
'Wel,' zei hij, om de geladen stilte te verbreken. 'Laten we het
nog een keer afdraaien.'
Tompkins bracht de apparatuur in gereedheid en ze luisterden
opnieuw. Na de derde keer zei Hammett: 'Goed, Mickey. Laten we het
nu een minuut onderbreken.' Hij maakte het zich gemakkelijk in de
stoel. 'Nou?' vroeg hij de anderen.
Don Smith, de man van AmAirXpress, zei: 'Niet veel anders dan wat
we van de verkeersleiding hebben gehoord.'
Lynn onderbrak hem: 'Mickey, wil je alleen het CAM-kanaal nog eens
laten horen? Alleen de laatste paar seconden, als ze merken dat er
brand is.'
Tompkins keek Hammett aan, en toen die knikte, spoelde hij de band
terug en pikte dat ene kanaal eruit. Daggett hoorde het nu anders,
met de stemmen op de achtergrond en het motorgeluid op de
voorgrond. Het kuchje - of was het een plopgeluid? - was nu
duidelijker te horen.
'Heeft iemand een verklaring voor dat geluid?' vroeg Lynn.
Hammett vroeg: 'Komt het jou bekend voor, Mickey?'
'Nee. Ik denk dat iets in het paneel vlam heeft gevat.'
'Akkoord.'
Tompkins voegde eraan toe: 'Maar daar blijkt niets van op de DFDR.
De instrumenten blijven normaal functioneren.'
Lynn opperde: 'Als het niet op de DFDR staat, Mickey, dan bestaat
toch de mogelijkheid dat het vuur ergens buiten de instrumenten is
ontstaan? Iets in de cockpit, maar niet iets dat rechtstreeks met
het vliegtuig in verband stond?'
'Ik zou zeggen dat het heel goed mogelijk is,' antwoordde
Tompkins.
Hammett keek gespannen. Hij wendde zich tot de nerveuze man van
Duhning. 'En u, meneer Cole? Is het voor u een vertrouwd
cockpitgeluid?'
'Nee. Als ik zou moeten raden, zou ik zeggen dat misschien iets in
de lading tot ontploffing kwam. Iets in het ruim.' Hij klonk
astmatisch.
'Daarvoor is het te duidelijk,' verbeterde Tompkins. 'Een geluid
uit het ruim zou niet zo scherp op de CAM te horen zijn. Wat het
ook is, het is niet meer dan een tot anderhalve meter van de CAM
vandaan.'
'Laten we nog eens luisteren,' stelde Hammett voor. 'Vanaf het
begin. Een regel tegelijk, of watje goed lijkt, Mickey. Lever
gerust commentaar, mensen.' Tompkins drukte op een paar knoppen. Na
iedere regel zette hij de band stop.
RADIO: Zes-vier Bravo, u hebt toestemming om te taxien. TWEEDE
PILOOT: Positief. Bedankt, jongens. Cole, de Duhning-man met de
nerveuze voet, legde uit: 'Die eerste woorden worden gewisseld door
de piloot en de tweede piloot. De bemanning heeft toestemming om te
taxien. In de volgende minuten, terwijl ze naar het eind van de
startbaan taxien, nemen ze de taxichecklist door.'
Smith voegde er met zijn zuidelijke accent aan toe: 'Die stem is
van Peter. De tweede piloot.'
Hammett vroeg: 'Moeten we de checklist horen?' Cole antwoordde:
'Nee, dat hoeft niet. We hebben al drie keer naar die checklists
geluisterd. Daar is niets bijzonders mee.'
Tompkins spoelde de band door tot voorbij de checklist. Niemand
lachte om het Knabbel- en Babbelgeluid van de stemmen.
Toen de band weer op de gewone snelheid begon te draaien, zei Cole:
'Goed, wat jullie aan het eind nog net hoorden, was dat de
bemanning werd overgedragen van vluchtleiding naar
verkeerstoren.'
TWEEDE PILOOT: Toren, dit is vierenzestig Bravo. We zijn klaar om
op te stijgen, heren.
RADIO: Begrepen, vierenzestig Bravo. Ga naar startbaan een-zes. U
hebt toestemming om op te stijgen. TWEEDE PILOOT: Een-zes, toren?
RADIO: Positief. Een-zes. TWEEDE PILOOT: Begrepen.
Cole legde de line-up-checklist uit. De piloot en tweede piloot
voerden nog een stuk of tien controles uit en herhaalden eikaars
woorden. Een en ander ging gepaard met klikgeluiden van
schakelaars. 'Kan dat laatste stuk worden teruggedraaid? Alleen het
laatste commando. We horen de tweede piloot zeggen dat de
startprocedure kan beginnen. Op dat moment komt het toestel in
beweging.' TWEEDE PILOOT: Begin startprocedure. 'En dan gaat hij
verder met de noodzakelijke cross-checks.' TWEEDE PILOOT: Motor
klaar... Luchtsnelheid... negentig knopen cross-check...
Hammett zei: 'Dat is de luchtsnelheidindicator. Ze zijn klaar om te
vertrekken.'
Daggett hoorde dat er een huivering door het vliegtuig ging toen
het over de startbaan daverde. Het was of hij tegen de rugleuning
van zijn stoel werd gedrukt - zo echt was dat geluid.
TWEEDE PILOOT: V-1... Roteren...
'Dat is het moment waarop tot opstijgen wordt besloten. De captain
trekt nu de neus van het toestel op.'
Het geluid veranderde dramatisch en Daggett stelde zich voor dat de
wielen nu loskwamen van de veilige startbaan. Het vliegtuig was in
de lucht. Hij voelde het aan zijn maag - als het gevoel datje hebt
wanneer je in een stijgende lift staat.
TWEEDE PILOOT: Roteren positief...
'Ze zijn aan het klimmen. Alles verloopt volgens plan. De neus is
tien graden omhoog.'
Smith droeg met zijn zuidelijke accent bij: 'Dan krijgen we nu de
stem van de piloot, Bill Dunlop. Het gaat over het
landingsgestel.'
CAPTAIN: Wielen omhoog... Kleppen op tien.
Hammett zei: 'Nu moet de toren bevestigen dat ze kunnen
vertrekken.'
RADIO: U kunt loskomen.
Cole zei: 'Ik wil er nogmaals de nadruk op leggen dat het toestel
zich precies zo gedraagt als de bedoeling is. Dit is precies zoals
het moet gaan.'
TWEEDE PILOOT: Positief Bill, snelheid om kleppen in te trekken. Je
hebt snelheid.
'Alles is in orde,' legde Cole uit. Zijn wippende voet leidde
Daggett af van zijn pogingen zich op de band te concentreren.
CAPTAIN: Kleppen omhoog.
Mickey Tompkins, die blijkbaar al honderden van zulke banden had
gehoord, zei: 'Die checklist hoeven we niet meer te horen. Ze
werken hem soepel af. Tot aan het eind van de lijst is alles nog in
orde.'
Hammett vroeg: 'Akkoord, meneer Cole? Zullen we dit overslaan?'
Cole knikte.
RADIO: Vierenzestig Bravo, ga linksaf naar drie-vijf-twee. Klimmen
en op een-zes duizend blijven.
Daggett stond versteld van de kalme, professionele toon waarop al
deze woorden werden gewisseld. Zestig ton staal, aluminium en
plastic ging met een snelheid van driehonderd kilometer per uur
omhoog. Honderd schakelaars en twee stuurwielen om het toestel in
de lucht te houden. Als je die mannen zo hoorde, was het net of ze
op hun gemak uit een gebruiksaanwijzing voorlazen.
TWEEDE PILOOT: Positief - drie-vijf-twee. Een-zes duizend.'
Tompkins stopte de band en zei: 'Het is op dit punt dat we het
eerste teken van moeilijkheden krijgen. Luister goed.' Hij liet de
band verder gaan.
Daggett hoorde dat lichte plopgeluid. En toen dezelfde,
verbazingwekkend kalme stem van een man die op dat moment toch wel
in paniek moest verkeren. Van die paniek was niets te horen.
CAPTAIN: We hebben brand in de cockpit. Pete, onder je stoel.
Daggett probeerde zich voor te stellen wat er gezegd werd. 'Was er
brand onder de stoel?' vroeg hij. 'Bedoelt hij dat?'
'Dat denk ik niet,' antwoordde Cole. Zijn rechtervoet ging snel
heen en weer. 'Onder de stoel van de tweede piloot zit de
brandblusser. Ik denk dat Bill Dunlop zijn tweede piloot eraan
herinnert dat het zijn taak is om de brand te blussen.' Hij zweeg
even. 'Nog iemand?'
Tompkins zei: 'Dat kan wel zijn, maar het geluid van het vuur - als
dat het is - is duidelijk beter te horen door de microfoon van de
tweede piloot. Er valt wel iets voor de opmerking van meneer
Daggett te zeggen.'
'Ga maar door, Mickey,' zei Hammett.
TWEEDE PILOOT: De brandblusser. Godverdomme!
CAPTAIN: Ontwijken. Verzoek om noodlanding...
Opnieuw zwegen de aanwezigen. Ook nu het werd herhaald, kwam het
nog hard aan.
Lynn Greene zei: 'Hoe verklaren we die uitroep van de tweede
piloot? Zegt hij dat hij niet bij de brandblusser kan?'
'Zo klinkt het wel,' beaamde Daggett.
Smith zei: 'Je kunt duidelijk aan zijn stem horen dat hij in paniek
verkeert. Normaal gesproken zou je Pete zo'n woord niet horen
gebruiken als hij in een vliegtuig zit.'
Daggett hoefde daar niet aan herinnerd te worden.
Cole keek Lynn aan. 'Het lijkt me onwaarschijnlijk, mevrouw Greene.
Onder de stoel van de tweede piloot is niets dat in brand kan
vliegen. De instrumenten misschien, iets in het paneel, maar niet
onder de stoel van de tweede piloot.'
Als we Bernard in Los Angeles hadden opgepakt, dacht Daggett, zou
ik hier niet naar hoeven te luisteren.
Aan het eind van de band besloot hij zijn positie in te nemen,
voordat de anderen een verkeerde conclusie zouden trekken. Hij gaf
voor het eerst zijn mening. 'Jullie zijn de deskundigen en ik zit
hier vanavond alleen maar als waarnemer bij, maar is het niet
mogelijk, gezien dat kuchje dat we horen, dat de brand veroorzaakt
is door een kleine explosie?'
'Explosie?' onderbrak Hammett hem. 'Laten we ons houden aan datgene
wat we horen, meneer Daggett. Er wordt op de voice-recorder niets
gezegd over een explosie. Ze hebben het over een brand.'
'Maar die brand moet door iets zijn veroorzaakt,' argumenteerde
Daggett. 'Dat bedoel ik.'
'En dat is precies waarop dit onderzoek zich de komende maanden zal
richten. We moeten uiteraard in de eerste plaats nagaan waardoor
die brand is veroorzaakt.'
De oorzaak, dacht Daggett toen hij de man dat hoorde zeggen. Der
Grund. De ironie ontging hem niet. 'Ik heb geen maanden de tijd,'
zei Daggett.
'Het is duidelijk,' zei Cole terwijl hij over zijn kale hoofd
krabde, 'dat de bemanning na het ontstaan van de brand blijft
functioneren. Het is ook duidelijk dat de brand - of zelfs een
eventuele explosie - geen ernstige schade heeft aangericht, zeker
niet genoeg om het toestel zo snel te laten neerstorten.' Hij wees
met een beschuldigende vinger naar de uitdraai. 'De DFDR vertelt
ons dat de instrumenten goed blijven functioneren en de piloot
blijft het vliegtuig op zijn minst nog een paar seconden besturen.'
Hij zweeg even. 'Het ligt dus eerder voor de hand dat de bemanning
door dampen van het vuur het bewustzijn heeft verloren. We weten
dat er bij cockpitbranden veel giftige dampen vrijkomen; de
plastics en kunstharsen vatten vlam en dan kan de bemanning in een
paar seconden tijd bedwelmd zijn. Dat leid ik uit deze band
af.'
'Akkoord,' zei Hammett. 'Als we dit logisch bekijken, is er het
volgende gebeurd.' Hij telde het op zijn korte dikke vingers af.
'Rotatie, verandering van koers, brand, bewusteloosheid of dood van
de bemanningsleden, neerstorten.'
Daggett gooide eruit: 'Als de bemanning door dampen is bedwelmd,
was dat uit het bloedonderzoek gebleken. Meneer Cole heeft een
mooie theorie, maar er is geen enkele indicatie voor.'
Ze keken nu allemaal naar hem, Lynn ook. Nu pas realiseerde hij
zich dat hij met een harde stem had gesproken en uit zijn stoel was
gekomen. Beschaamd liet hij zich weer zakken.
Lynn dekte hem. 'Daar zit wat in. Tijdens de sectie is niet
gebleken dat een bemanningslid door dampen is bedwelmd. Volgens mij
kunnen we op zijn best zeggen dat deze voice-recorderband niet tot
een duidelijke conclusie leidt. De band moet nader door mensen als
meneer Tompkins worden bestudeerd. Misschien komen we dan te weten
wat de oorzaak van alle geluiden is. Er is toch ruimte voor nadere
analyse?'
Tompkins schudde heftig met zijn hoofd en zei: 'Natuurlijk is die
ruimte er. We halen deze band decibel voor decibel uit elkaar. Na
verloop van tijd,' zei hij met een voorzichtige blik in Daggetts
richting, 'moeten we in staat zijn alle geluiden te
identificeren...'
'Dat betekent dat we misschien te weten komen of de brand het
gevolg was van iets mechanisch, iets in de cockpit, of dat er
sabotage in het spel zou kunnen zijn.'
'Op dit punt is een waarschuwing op zijn plaats, mevrouw Greene,'
zei Cole, voordat Tompkins weer iets kon zeggen. 'Ik herhaal dat
duidelijk uit de DFDR blijkt dat alle instrumenten correct blijven
functioneren tot het moment dat het vliegtuig tegen de grond slaat.
Op grond van wat we op dit moment weten, lijkt sabotage hoogst
onwaarschijnlijk, of het moest al zijn dat anderen een brand aan
boord hebben veroorzaakt en erop rekenden dat de giftige dampen de
bemanning zouden bedwelmen. Dat is wat vergezocht, vindt u niet?
Tenzij u wilt suggereren dat de bom een blindganger was, die niet
ontplofte maar alleen in brand vloog. Maar voor zover ik weet, zijn
er aan boord van 64 Bravo geen sporen van een bom gevonden,' zei
hij tegen Daggett.
'Tenzij het juist de bedoeling van de saboteurs was om brand te
stichten,' zei Lynn. 'Niet iedere sabotage is tegen mensenlevens
gericht. Het kan het werk van een ontevreden werknemer zijn
geweest. Het kan...'
'Wat kan het zijn geweest?' protesteerde Cole. 'Dat impliceert dat
er toch een bom of iets dergelijks is geweest.'
'Hij heeft gelijk,' beaamde Hammett. 'Wat dit betreft, moet ik het
met meneer Cole eens zijn. We hebben geen sporen gevonden...'
Lynn onderbrak Hammett. 'Dat glazen bolletje en de mogelijkheid van
een kwikschakelaar,' merkte ze op.
'Dat weer?' zei Hammett. 'Daar kunnen we in dit stadium niet op
afgaan.'
Ze praatten even door elkaar en toen volgde er een pijnlijke
stilte. Die werd verbroken door Don Smith, die bedachtzaam zei:
'Twee mensen hebben hun leven verloren. AmAirXpress en Duhning
hebben een vliegtuig verloren. Er wordt niet naar adem gehapt op
deze band. Geen gehoest. Geen gesmoorde geluiden. Geen roep om
hulp. Geen teken van een worsteling. Wat is er dan wel ? Meneer
Tompkins, wat horen we nu precies?' vroeg hij retorisch. 'We horen
een plopgeluid. We horen die melding van brand. We horen dat het de
bedoeling van de tweede piloot is die brand te blussen. We horen
dat de brandblusser wordt opengezet. Ik ben hier niet als
deskundige, heren - mevrouw Greene. Het enige dat ik in dit verband
kan bijdragen, is dat ik u op de stemmen van mijn collega's kon
wijzen. Dit is een pijnlijke ervaring voor mij. Die mannen waren
mijn vrienden. Maar voor zover ik kan horen, is de brandblusser het
laatste waarover op die band wordt gesproken.' Hij keek naar
Daggett, toen naar Lynn Greene en ten slotte naar Hammett. 'Heeft
iemand de brandblusser onderzocht? Is de inhoud vastgesteld?'
'Eens kijken of ik het goed begrijp,' zei Cole. 'U hebt het nu over
de mogelijkheid dat iemand met opzet een brand in de cockpit heeft
veroorzaakt, opdat de bemanning die brand met een brandblusser zou
willen uitmaken, en dat er een of ander dodelijk gas in die
brandblusser zat? Is dat niet een beetje absurd? Ik bedoel, waarom
zou iemand die moeite nemen? Als je iets aan boord kunt krijgen,
waarom zou je dan een brand beginnen? Dan kun je toch net zo goed
een bom laten ontploffen?'
Daggett antwoordde: 'Misschien ging het juist om de verwarring
waarin wij hier nu verkeren. "Absurd" is het juiste woord, meneer
Cole. Misschien is het de bedoeling dat wij het absurd vinden. Ik
vind dat er wel iets voor de redenering van meneer Smith te zeggen
valt. Heeft iemand de brandblusser onderzocht? Weten we eigenlijk
wel waar hij gebleven is?'
Lynn Greene: 'Daar kan ik geen antwoord op geven.' Ze keek naar
Hammett, die stijf en koppig opstond en de kamer verliet. Minuten
gingen voorbij. Tompkins zette een koptelefoon op en speelde de
band nog eens af. De anderen zaten in stilte. Mevrouw Blake was zo
te zien een dutje aan het doen. Cole las wat papieren door die hij
uit zijn aktentas had gehaald.
Ten slotte ging de deur open. Hammett had een stuk papier in zijn
hand. 'De brandblusser is teruggevonden,' zei hij. Hij zette zijn
leesbril op en las. 'Hij is geregistreerd en bevindt zich momenteel
in de reconstructiehangar. Ons team is nog ter plaatse.' Hij keek
op zijn horloge. 'Gezien het tijdsverschil kan ik daar misschien
nog wel iemand te pakken krijgen. Ik zal vragen die brandblusser
meteen voor onderzoek naar ons toe te sturen.'
Cole zei: 'Ik heb hier een document waaruit blijkt dat de
brandblusser is geinspecteerd voordat het vliegtuig ons veld heeft
verlaten.'
'Een brandblusser,' corrigeerde Daggett hem. 'Maar misschien niet
die specifieke brandblusser.'
'U hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag,' zei Cole.
'Waarom zou iemand zo'n ingewikkeld plan uitvoeren? Ze hadden het
vliegtuig toch gewoon tot ontploffing kunnen brengen?'
Daggett aarzelde. Ze keken allemaal naar hem. Allemaal, behalve
Lynn. Zij keek aandachtig naar de punten van haar schoenen. Hij
probeerde het met kracht te zeggen, maar het kwam er nogal
geforceerd uit: 'Omdat hij niet wil dat we erachter komen.' En toen
voegde hij eraan toe: 'Binnen een week gaat hij het opnieuw
proberen.'