HOOFDSTUK 2
Hij had geen idee meer van de tijd. Hij wist alleen dat het vele, vele dagen later was, dat hij uit een goederenwagon op een klein stationnetje in Cornwall was gekropen. Hij was zo uitgeput en leed zo’n pijn dat hij zijn bewustzijn verloor toen hij een donker hoekje had gevonden. Weer had hij het gevoel dat iets, dat sterker was dan hij zelf, hem geleidde, want toen hij daar lag, zag hij een spoorman en een agent van politie samen de trein langs lopen en de wagons een voor een doorzoeken, terwijl de koplampen van een politiewagen het perron afzochten. Als hij niet was neergevallen op de plek waar hij nu lag, zou hij ontdekt zijn!
Zo was het keer op keer geweest. Als het onvermijdelijke leek dat hij zou worden gegrepen, was er iets buiten zijn eigen toedoen gebeurd om hem te redden. Die auto die hij had gestolen en waarvan de benzine op was geweest, nadat hij vele waardevolle kilometers had afgelegd. Toen hij te voet was verder gegaan was daar om de bocht van de weg de politie geweest, die alle auto’s liet stoppen en daartoe de weg had geblokkeerd.
Daar was die keer geweest toen hij wanhopig naar voedsel zocht en zich zo goed mogelijk had opgeknapt om zich in een cafeetje langs de weg te wagen ... waarna hij de stommiteit van die handeling pas had beseft toen hij had gegeten en opeens bedacht dat hij geen geld had om te betalen, dat de vrouw dus de politie erbij zou gaan halen en ... In plaats daarvan had de vrouw een ketel kokend water omgegooid over haar kind en toen hij de brandwonden had behandeld, had ze geweigerd betaling van hem aan te nemen. Ja, ze had hem zelfs nog wat voedsel opgedrongen en hem bovendien een lift bezorgd op een vrachtwagen waardoor hij vele kostbare mijlen verder was gekomen ... terwijl hij eindelijk weer een verzadigd gevoel in zich had, en zijn handen en gezicht gewassen waren en zijn haar gekamd.
Wonder na wonder.
Hij verbaasde zich er al niet meer over. Hij voelde alleen dat het de bedoeling was dat hij het einde van zijn reis zou bereiken. Maar toch zwaaide hij nu op zijn voeten als een dronken man en de nacht scheen om hem heen te draaien toen hij bij een hoge muur was gekomen even buiten het stadje.
Hij hoefde het bordje „Kinderhuis” niet te zien om te weten dat hij zijn doel bereikt had. Hij was daar zo dikwijls in het verleden geweest, in dit rustige oord, waar lijdende kinderen weer nieuwe levenskracht konden opdoen. Pas tóén aarzelde hij, hij besefte dat de laatste versperring het zwaarst was. Zijn komst mocht maar aan één man bekend zijn. Hij kon niet zomaar naar binnen wandelen. Hij leunde tegen de muur en voelde zich te uitgeput om nog helder te denken. Een ogenblik had hij het gevoel, te hebben gefaald. Hij had zijn tijd verknoeid met hier te komen. Wat was hij een dwaas geweest! Hóé kon hij hopen langs de portier te komen, langs de zusters die immers allemaal de kranten zouden hebben gelezen, waarin ongetwijfeld ook wel zijn portret zou zijn afgedrukt.
Hij hurkte neer toen er een auto passeerde en toen glimlachte hij opeens, want... de koplampen hadden een telefooncel belicht op de hoek!
Het kwam hem voor dat die wagen met zijn koplamplicht de vinger van het noodlot was geweest die hem de weg wees. Hij merkte toen hij de cel instrompelde, dat hij een licht gevoel in zijn hoofd had, dat hij uitgeput was van honger en pijn, zodat hij zich verbeeldde dat een hand hem voortleidde naar de cel en een ander hem de woorden ingaf die hij sprak: „Ik heb geen klein geld en dit is een zéér dringend gesprek. Wilt u me alstublieft met dokter Arnoldi verbinden van het Tregilly kinderhuis en dan de kosten op zijn rekening plaatsen? Ik moet hem persoonlijk spreken. Vraagt u hem of hij een gesprek wil aannemen van dokter Everett-Hewson — een beroemde naam in de medische wereld die hij zonder een ogenblik aarzelen uitsprak.
En toen wist hij — toen de enige stem die er voor hem op dat ogenblik op aankwam in zijn oor klonk: „Zo, met Arnoldi hier” — dat zijn leven op het spel stond. Maar hij aarzelde niet om te zeggen: „Met Hanson... David Hanson.”
Hij hoorde hoe de ander zijn adem een ogenblik inhield. De oude man wist er dus van... Natuurlijk wist hij het, iedereen immers?
Maar dat moment was de enige aarzeling. Toen vroeg de stem: „Waar vandaan spreek je?”
„Vanuit de telefooncel bij uw buitenpoort.”
„Zo. Ik kom, blijf daar.”
David was niet in staat iets anders te doen, want toen hij de telefoon ophing, verliet zijn laatste kracht hem en viel hij voorover in het donker.
Toen hij de ogen opende, lag hij in bed in een eenvoudig klein kamertje zonder ramen, met alleen een bovenlichtje. Zijn hoofd was verbonden en hij voelde dat ook op andere plaatsen van zijn lichaam pleisters en verband waren aangebracht, waar vóór die tijd alleen maar pijn was geweest. Maar zijn eerste nuchtere gedachte deed hem zijn hand naar zijn hoofd brengen om het verrassende feit te constateren dat het verband alleen zijn neus, ogen en mond vrij liet. Vreemd! De enige wond had immers boven zijn linkeroog gezeten ...?
„Ik kan niet de hele tijd de wacht bij je houden, vriend. Ik heb nog werk te doen ook. Op deze manier is je gezicht verborgen voor mensen die je misschien zouden herkennen,” hoorde hij.
Hij draaide zich snel om.
Het was alsof hij weer student was, toen hij die schijnbaar halfgesloten slaperige ogen ontmoette onder de zware wenkbrauwen. De jaren leken opeens weg te vallen.
Deze oude man was nog niets veranderd... zijn leeuwenkop met de manen van grijs haar die over de kraag van zijn slordige fluwelen jasje vielen, zijn grote, bleke, vermoeide gelaat met de haviksneus en de brede gevoelige mond, zijn vreemd kleine, bijna meisjesachtige handen, die zo lenig waren als van een musicus.
„Zo”, gromde hij met het vreemde accent dat in de twintig jaren in Engeland niet veranderd was. „Dus je bent bij me teruggekomen, Hanson?”
David zuchtte.
„Niet volgens plannen, professor.”
„Nee, dat is zo. Je hebt me teleurgesteld. Op jou had ik mijn hoop gevestigd om mijn werk hier voort te zetten. En nu val je in de goot... en wat een val!”
Hij keek David vanonder zijn wenkbrauwen aan op de manier die de studenten zo goed van hem kenden.
„Moord is een vréselijk iets, jongeman!”
„Ik hèb het niet gedaan.”
„Vertel me er alles eens van.”
Hij gehoorzaamde als vanzelf. Rustig, zorgvuldig, ging David Hanson nu al die afschuwelijke gebeurtenissen nog eens na, die zijn leven opeens zo maar binnengekomen waren. Hij vertelde van zijn werk in het St. Feith ziekenhuis ... hoe hij in de kinderzaal daar doorgegaan was met het werk waarvan de oude man hier de wetenschappelijke koers had bepaald, het onderzoek naar die beendermergziekte, waardoor het leven van zovele jonge kinderen tot een hel gemaakt werd en die zo vaak tot een vroege dood voerde... hoe hij beslist vooruitgang geboekt had en op meer resultaten gehoopt had door samen te gaan werken met de beroemde Flaxmann van het Gray-ziekenhuis... maar dat toen Laura Manning in zijn leven was gekomen.
Terwijl hij vertelde over het leven van de vrouw van de nachtclubeigenaar en haar zieke kind, dat zijn medelijden opgewekt had, besefte hij hoe dom het was geweest zich over haar zorgen te maken. Laura Manning was immers het type vrouw dat heel goed voor zichzelf op kon komen, ook al was haar echtgenoot een dronken stier.
Hij zuchtte. Hij had zich zo volledig op het werk ingesteld, dat hij maar weinig ervaring had met vrouwen... met mensen in het algemeen, behalve dan met het ziekenhuispersoneel en de patiënten.
De Mannings hadden hem een glimp laten opvangen van die andere wereld ... kleurig en zoals bleek gewelddadig en afschuwelijk. En hij had medelijden met Laura Manning toen haar kindje stierf. Het was het enige goede geweest waaraan ze houvast had gehad ... met die bruut van een echtgenoot en die Paul Lewin, die schurk die altijd om haar heen hing.
Hij had gehoopt dat hij het kind zou hebben kunnen redden. Maar hij had hier ook nog niet genoeg ervaring voor gehad. Als hij maar naar Gray had kunnen gaan ... werken onder Flaxmann ...
Hij zweeg abrupt. Dat was een droom die nu nóóit meer zou uitkomen ... de volgende stap op de weg die hij voor zichzelf uitgestippeld had toen hij nog maar een schooljongen was geweest, en plotseling naar huis was geroepen omdat zijn kleine zusje, dat hij aanbad, stervende was ... terwijl haar niets kon redden. Hij had toen de gelofte afgelegd ...
Hij keek naar de oude man die hem zo’n eind op weg had geholpen, wiens leven aan hetzelfde doel was gewijd en hij bedacht vol bitterheid dat hij te kort geschoten was, allemaal door Laura Manning en haar man. Zijn stem was schor toen hij verder ging:
„Mevrouw Manning liet me die avond halen. Haar man was in een meer agressieve toestand dan gewoonlijk. Ze was bang, ze had niemand tot wie ze zich kon wenden. Toen ik hem zag, geloof ik dat ik even mijn hoofd verloor ... ik gaf hem een pak slaag.”
Hij huiverde bij de herinnering aan de woede die hem toen had bezeten, juist zoals hij gehuiverd had toen die woede opeens weer van hem geweken was, die nacht, en hij teruggegaan was om de man die hij zo toegetakeld had te verbinden ... om te genezen wat hij gewond had ... Hoe hij hem dood had aangetroffen ... met een mes in zijn lichaam. En hoe hij toen in blinde paniek gevlucht was, beseffend wat de mensen wel zouden denken. Hoe hij zich omgedraaid had en weggelopen was ... alleen om gearresteerd te worden ...
„Zo,” gromde Arnoldi. „Ik was niet verbaasd dat je veroordeeld werd, het bewijsmateriaal is te sterk, je verhaal staat te zwak.”
Plotseling werd David vervuld van vrees.
„U gelooft toch niet dat ik het gedaan heb?”
De oude man haalde zijn schouders op.
„Dat vind ik persoonlijk niet belangrijk. Het leven van zo’n man vernietigen, wat betekent dat tegenover de vele, vele levens die je leerde te redden? Daar komt het op aan, mijn vriend ... niet wat je gedaan hebt met een waardeloos mens, maar wat je zou gaan doen voor jonge mensen die je nodig hebben.
„Je leven is niet van jezelf, je kunt het niet naar willekeur weggooien. Ik heb je verteld dat jij van alle jongelui die bij mij gewerkt hebben, de grootste verwachtingen wekte. En ik word uit, Hanson. Als dokter weet ik dat mijn dagen geteld zijn. Ik heb geen tijd meer om een andere opvolger te zoeken. Er zijn veel jonge artsen goed, maar geen van hen is goed genoeg ... behalve jij.”
„Flaxmann is er. Hij doet prachtig werk.”
„Ach ja, hij is prima, hoewel ik het niet in alle opzichten met hem eens ben. Maar hij is niet jong, en hij is alleen. Hij heeft óók niemand die zijn werk kan voortzetten. Jij zou zijn werk en het mijne hebben gecombineerd en het tot een succesvol einde hebben gebracht. Alleen van jou was ik zo zeker...”
„En ik heb u teleurgesteld ... ik heb gefaald.”
De leeuwekop werd opeens opgeheven.
„Nee, dit mag niet gebeuren. Dat woord kan ik niet aanvaarden. De enige fout is je daaraan over te geven, dat wil ik niet. Mijn werk móét doorgaan, mijn vriend ... volgens plannen. Jij zult het voltooien.”
„Maar ik word opgejaagd en achtervolgd... ik ben een veroordeelde, wegens moord! Hoe kan Ik...”
„Er moet een weg zijn. Wij zullen die weg vinden. En nu moet je eerst rusten. Het is nodig dat je krachten weer opgebouwd worden voor het werk dat je wacht. Ga nu slapen.”
David zonk gehoorzaam terug in de kussens toen de oude man het licht uitdeed en de kamer verliet; maar hij wist niet of hij geslapen had of niet, het scheen nog maar heel kort geleden sinds het licht uitging, toen Arnoldi weer terugkwam.
De vreemde ogen onder de zware wenkbrauwen glansden van ongewone opwinding.
„Mijn vriend ... ik heb het gevonden ... de oplossing. Er is er altijd een, als je maar zoekt. Heb ik jullie jongelui dat niet altijd voorgehouden? Herinner je je Clive Elliot?”
David knikte, hoewel hij slechts vage herinneringen had aan een medestudent van die naam, een rustige, gesloten jongeman.
„Hij is dood. Hij is als scheepsarts gaan varen en raakte op zee vermist. Let op, jonge vriend... vermist op zee, niemand heeft het lichaam ooit gevonden, hoewel werd aangenomen dat hij dood was omdat het schip met de gehele bemanning zonk. Maar stel dat hij terugkwam, dat hij ergens aan een of andere vreemde kust was geland ... hij is dan nog steeds gediplomeerd arts. Hij kan zijn loopbaan voortzetten en waarom zou hij zijn aandacht niet op jouw onderzoekmethode richten? Op mijn aanbeveling zou Flaxmann hem gaarne aannemen.”
David staarde hem aan.
„Maar hij is toch dood?”
„Hij zal weer tot leven komen ... in jou. Jij in hem. Het Is mogelijk. Ik kan dat wel doen. Plastische chirurgie is een onderdeel van mijn werk als ik jonge kinderen genees. Ik heb een foto van Elliot. Trouwens, hij zal door alles wat hij doorgemaakt heeft natuurlijk sterk veranderd zijn. Zo nodig zullen er littekens zijn van zogenaamde verwondingen die hij bij de schipbreuk opliep. Zijn geheugen is misschien ook niet helemaal in orde. Dat is niet nodig, maar wel mogelijk. Het is natuurlijk niet ethisch ... het is zelfs misleiding ... Sommigen zullen zelfs zeggen dat het slécht is . . maar we doen het om vele levens te redden. Het móét gedaan worden. Het zal gedaan worden. Dit is niet het eind voor jou, mijn vriend. Je zult teruggaan om te voltooien wat je begon ... mijn werk zul jij voltooien, Clive Elliot!
... En David Hanson zal dood zijn.”
David Hanson dood!
Janet keek met een dof gevoel naar de koppen van de krant. Pas tóén besefte ze hóé sterk de hoop na het nieuws van zijn ontsnapping in haar geleefd had.
Ze herinnerde zich levendig hoe ze het nieuws van zijn ontvluchting voor het eerst had gelezen toen ze de kamer van Peter Tandy verliet, nadat ze hem beloofd had met hem te trouwen als hij haar zou helpen om het werk van David voort te zetten. Haar eerste reactie was meteen terug te gaan naar Peter en hem te zeggen, dat ze van gedachte veranderd was.
Ze kon zo’n belofte immers nïét geven, als de man van wie ze hield, die ze haar hart gegeven had, vrij was? Maar toen was het tot haar doorgedrongen dat hij niet wérkelijk vrij was. Hij kon niet terugkomen en zijn leven en werk opnieuw beginnen. Hij was wel ontsnapt aan de politie, maar werd vervolgd, moest zich verschuilen.
Haar hart verlangde vurig naar hem, terwijl de dagen voorbijgingen. Elke keer als ze een krant oppakte, was ze bang dat ze zou lezen dat hij gegrepen was. En toch was de hoop blijven bestaan, ja, was van een kleine flikkering tot een vlam uitgegroeid, dat hij terwijl hij vrij was, zijn onschuld zou kunnen bewijzen ... dat hij terug zou komen. Hoe sterk dat gevoel ook was toch had ze het haar plannen niet laten beïnvloeden. Ze had het ziekenhuis verlaten, was al een heel stuk op weg met haar studie en bereidde zich voor op het propadeutis-examen, ze werkte dag en nacht. En het werk werd door die verwachting vergemakkelijkt... door die droom dat David terug zou komen.
En nu ... dit!
Ze las die woorden die de hoop doodden ... vrij dichtbij de plek waar de auto, die hem naar de gevangenis zou brengen, was verongelukt, was het zoeken van de politie tenslotte beloond. Er was wat kleding gevonden in een van de bijna bodemloze putten van het moeras daar en deskundigen hadden sporen ontdekt waaruit bleek, dat een zwaar lichaam daar naar de diepte moest zijn gezonken. Onderzoekers waren er zelfs in afgedaald en hadden nog meer stofresten gevonden die bij de eerste kledingresten pasten. De politie was ervan overtuigd dat David Hanson, hetzij om zich te verschuilen, hetzij omdat hij de moed had opgegeven, in die moerasput de dood gevonden had.
„Hij is dood,” zei Peter, die meteen naar haar toekwam toen het nieuws bekend was gemaakt; en ... hoezeer hij David ook had bewonderd om het werk dat hij deed ... hij was er trots op geweest voor hem te mogen werken... toch kon hij een klank van triomf niet uit zijn stem houden, want hij wist dat Janet nooit werkelijk de zijne zou worden zolang ze nog hoopte ... „Er is geen twijfel aan.”
Janet keerde zich van hem af.
Er waren ogenblikken dat het haar onmogelijk toescheen haar belofte te houden... ogenblikken waarop zij Peter bijna haatte. Dat was wanneer hij duidelijk een harde, egoïstische trek in zijn karakter verried. Het was alsof ze hem altijd als de schaduw van David had gezien en nu kreeg ze pas voor het eerst een glimp van de ware Peter. Maar zij schoof haar twijfel terzijde. Wat deed het ertoe? Zij had hem nodig om wat hij haar kon geven. Liefde was niet bij de koop inbegrepen. Zij kón geen liefde meer schenken. Geen liefde voor een man ... alleen liefde voor het werk van een man ... en daarvoor was geen offer te groot. David was dood. Een reden te meer dat zijn werk moest voortleven. En zij besefte hoe langer hoe sterker hoe weinig mensen dit werk konden voortzetten.
Toen ze met andere studenten kennis maakte, merkte ze dat niemand belangstelling had voor deze wetenschappelijke onderzoekingen. De mensen zeiden zelfs dat hij op het verkeerde spoor was geweest. Velen noemden dokter Flaxmann en de professor Arnoldi, die met dit researchwerk waren begonnen, charlatans. En Peter aarzelde en verloor zijn belangstelling en moed om verder te gaan op deze weg, nu David hem niet meer aanmoedigde.
„Je moet het niet opgeven,” drong Janet aan. „Je moet naar het Gray-ziekenhuis gaan, zoals David zelf ook van plan was. Dan kom Ik daar ook. Dokter Flaxmann heeft mij aangenomen voor de opleiding. De directrice heeft een goed woordje voor me gedaan en het feit dat ik met David Hanson gewerkt heb, hielp ook.
Peter Tandy keek besluiteloos.
„Je verspilt je tijd. Je bent veel te mooi om je leven weg te gooien en op ziekenzalen te verslijten. Geef het toch op. Trouw met me, lieveling. Ik weet ergens een prachtige praktijk die ik kan overnemen, een schattig oud huis in Devon, alleen jij ontbreekt er nog aan om het volmaakt te maken. David Hanson is dood en alles wat hij van plan was te gaan doen, is met hem verdwenen.”
Janet schudde haar hoofd. „Nee, wij laten het niet met hem sterven... jij en ik, Peter.”
Ze kuste hem, ze maakte gebruik van alle middelen die een vrouw kon aanwenden om hem ertoe te krijgen te doen wat ze wilde, en ze won. Hij verliet het St. Faith ziekenhuis en ging bij Flaxmann werken in het Gray-ziekenhuis.
En tenslotte ging zij zelf op een koude regenachtige wintermorgen een beetje verlegen naar de collegezaal van het Gray-ziekenhuis als medische studente, haar naam Janet Ware stond op de rol van ingeschreven studenten. De lange saaie theorieperiode was voorbij; de taak die ze zichzelf had opgedragen kon een aanvang nemen.
Ze voelde zich erg klein en angstig en niet erg op haar plaats, want ze ontdekte dat ze het enige meisje was tussen een heleboel mannen van allerlei type. De meesten waren nog heel jong, maar ze keken haar zonder uitzondering met waardering aan. Er klonk zelfs even een onderdrukt gefluit toen ze binnenkwam. Maar nu kwam haar verpleegstersopleiding haar goed van pas.
Ze hief haar hoofd fier op en overwon de opwelling om neer te vallen op de eerste de beste zitplaats van de lange rijen oplopende banken van de zaal. Maar ze zou daar misschien niet zo erg goed alles kunnen horen wat vanaf de katheder gezegd werd, en dat kon ze zich niet veroorloven. Daarom liep ze dus kalm naar voren, pakte een schrift en pen en keek strak naar het zwarte bord voor in het lokaal. Toen wachtte ze op de dingen die komen zouden.
Er was nogal wat geroezemoes vóór de studenten allemaal zaten, maar zij hoorde het amper. Ze dacht aan de man die ook op zo’n bank als deze gezeten moest hebben, toen zijn opleiding begonnen was.
Terwijl ze haar ogen sloot was het haar alsof ze zijn gezicht duidelijk voor zich zag, zoals ze het zo dikwijls in een ziekenzaal had gezien als hij zich over een ziek kind gebogen had dat pijn leed. Dat gelaat, dat zo ernstig en toch vol vertrouwen was geweest, en dat haar ook nu nog zelfvertrouwen schonk.
Ze zuchtte. Het leek onmogelijk dat hij werkelijk dood was. Het was haar alsof hij aanwezig was. Ze had zijn tegenwoordigheid nog nooit zó duidelijk ervaren!
Toen opende ze snel haar ogen, want een stem begon te spreken...
Ze staarde en staarde.
Het was dokter Flaxmann niet. Dat wist ze, want de directrice had haar aan de kleine magere kaalhoofdige specialist persoonlijk voorgesteld, en ze zou dat grote kegelvormige voorhoofd en het snaakse geestige gelaat overal herkennen. Dit was nog een jongeman, hoewel zijn haar staalgrijs was en zijn lange gestalte licht gebogen. Hij had een krachtig gelaat met vreemde rimpels en plooien. Ze begreep opeens dat dit zowel littekens als zorgenrimpels waren. Zijn stem klonk prettig in de oren, diep en langzaam; heel duidelijk... net de stem van David als hij iets uitlegde.
Zij riep zichzelf tot de orde. Wat een dwaze gedachte. En ze luisterde niet naar wat hij zei. Dat was ook een mooi begin! Het was immers niet de klank van die stem waar ze naar moest luisteren, maar naar wat hij te zeggen had ... „Dokter Flaxmann is helaas verhinderd en daarom is het mijn taak u hier te verwelkomen, hoewel ik zelf nog maar pas hier werkzaam ben ...”
Hij heeft ook een aardige glimlach, vond Janet, hoewel deze telkens maar een ogenblikje over zijn gelaat gleed, een gelaat dat haar aangreep omdat het zo iets indroevigs had. Hij maakte nu een of ander grapje over het feit dat hij zelf van geen enkel belang was en alleen maar even op deze plaats geschoven was om de leemte te vullen, tot er iemand zou komen die waardig was deze post te bezetten.
„Tussen haakjes, mijn naam is Elliot,” zei hij. En laten we nu eens zien wat u hier allemaal komt leren, mijne heren . . hij glimlachte weer ... „en mejuffrouw ... want ik zie dat er ook een dame aanwezig is.”
Hij brak zijn tirade af terwijl hij sprak en keek Janet recht aan en zij hief haar hoofd op en keek terug.
Hun blikken ontmoetten elkaar. Zij zag hoe zijn pupillen groter werden en ... dat er opeens een gloed in ontstoken werd, een gloed die recht in haar hart scheen, haar hart dat zich op een allervreemdste manier gedroeg. Haar hart dat nu zó bonsde als het tot nu toe maar voor één man gedaan had ... David Hanson.
Er viel opeens een diepe stilte. Het was alsof de andere studenten er niet meer waren ... of alleen zij beiden hier waren en diep in elkaars ogen keken.
Toen deed iets haar opzij kijken, en ze zag dat Peter door de deur was gekomen en naar hen beiden staarde, hij had een bijzonder vreemde uitdrukking in zijn ogen.
De aanblik van Peter voerde Janet weer terug naar de werkelijkheid. Ze sloeg haar ogen verward neer. Het was alsof hierdoor de betovering verbroken werd, en ze nu volkomen verward, verbijsterd en woedend op zichzelf achterbleef. Wat idioot om zich door een onbekende zo te laten beïnvloeden, dat dat dwaze hart van haar zo te keer was gegaan, als tot nu toe alleen maar tegenover David Hanson het geval was geweest.
Hij had zijn ogen ook neergeslagen. In zijn geest heerste een nog grotere verwarring dan in de hare. Hij keek snel naar Peter, maar dat vergrootte alleen nog maar zijn verwarring, want het trof hem opeens dat zij hier samen waren — net zoals in het verleden zo dikwijls het geval geweest was... het drietal dat zo fantastisch had samengewerkt; Janet Ware, Peter Tandy en David Hanson... Maar hij onderdrukte deze gedachte snel. Hij mocht die naam niet eens meer dénken. David Hanson was dood. Hij was nu immers Clive Elliot, die niets afwist van het verleden waartoe Peter en Janet behoorden.
Hij beheerste zich.
Opeens was hij zich ervan bewust, dat de andere studenten hem bevreemd aanstaarden... hij voelde hoe ze zich op cynische wijze vermaakten over zijn reactie op de. aanwezigheid van dat ene meisje in de zaal, maar tegelijk een zekere mate van afkeuring toonden uit beroepsoogpunt. Een vooral de blik in Janets ogen ... verlegen en gegeneerd nu, alsof het voor haar al niet moeilijk genoeg zou zijn in deze mannenwereld ...
Hij begon weer te spreken, keek haar opnieuw aan maar ditmaal met een brede glimlach.
„Ik overpeinsde daarnet dat dit een probleem opriep,” verklaarde hij. „Maar ik heb het opgelost. Beschouw u zelf als een van hen, wanneer ik u toespreek met ,mijne heren’.” Men begon te lachen, wat ook zijn bedoeling geweest was, en de spanning was gebroken. Hij kreeg een snelle blik van dankbaarheid van Janet, want hij had met deze opmerking de hele sfeer veranderd. Er heerste nu een vrolijke kameraadschap. Zij had opeens het gevoel dat zij door de studenten om haar heen vanaf dit ogenblik aanvaard werd als een van hen.
Alleen Peter keek nog nijdig en nadat ze hem even een blik toegeworpen had, keek ze niet meer zijn kant uit. Zij gaf al haar aandacht aan die lange slanke man, die nu de korte samenvatting van de cursusonderwerpen schetste.
Dokter Clive Elliot... ze herinnerde zich opeens waar ze eerder over hem gehoord had. De kranten hadden vol gestaan over hem, kort nadat ze de berichten over de dood van David Hanson verspreid hadden.
Hij was scheepsarts geweest en had schipbreuk geleden. Men had zijn dood als vaststaand aangenomen toen zijn schip gezonken was, maar hij was in een Afrikaanse kustplaats opgedoken, ver weg van alle beschaving. Na een lange toch door de wildernis en na maanden in een inboorlingenhut te hebben doorgebracht, waren zijn kracht en geheugen weer teruggekeerd, hoewel hij meer dood dan levend geweest was. Geen wonder dat zijn gelaat zo vol littekens zat en hij die uitdrukking had van veel te hebben geleden.
Haar hart ging naar hem uit, vooral bij de gedachte dat hij bij zijn terugkeer naar het Gray-ziekenhuis was gegaan, wat immers moest betekenen dat hij belang stelde in het werk waaraan zij zich zelf ook had toegewijd. Zij betrapte zich erop, dat ze bij die eerste kennismaking al dacht, dat hier de man was die in staat zou zijn de lege plaats van David in te nemen ...
Ze bedoelde natuurlijk in zijn werk; maar Peter, die haar zat gade te slaan, zag haar warme blik en de jaloezie ontvlamde in hem.
Gelukkig kwam na een poosje dokter Flaxmann binnen om het college over te nemen. Hij ratelde een keurig toespraakje af, waarin hij zowel de beide afgestudeerde artsen als de studenten verwelkomde.
„Uw werk hier zal bestaan uit het normale werk van elke medische ziekenhuisopleiding, maar u weet allemaal waar mijn belangstelling naar uitgaat en ik waarschuw u dat ik hoop onder u enkelen — al is het er maar één — te vinden die een leemte zullen aanvullen.”
Hij zweeg abrupt. Janet wist dat hij aan David Hanson dacht. Peter ook. Clive ook. De andere studenten luisterden beleefd of verveeld, en toen de les voorbij was gingen ze luidruchtig het lokaal uit.
Janet verzamelde haar spullen, keerde zich om en wilde hen achterna gaan, maar dokter Flaxmann riep haar. „Juffrouw Ware.”
En even later werd ze voorgesteld aan de lange, kalme dokter Elliot.
„Elliot, ik stel bijzonder veel belang in deze jongedame en niet omdat zij de enige vrouwelijke studente is. Zij was verpleegster in het St. Feith ziekenhuis...” De specialist zweeg opeens en trok Peter even opzij om een andere kwestie met hem te bespreken, die plots in zijn gedachte gekomen was, want zijn geest was als kwikzilver.
Clive Elliot was nu alleen met het meisje, wier ernstige jonge gelaat de enige herinnering bleek te zijn die hij onmogelijk met al het andere van zich af had kunnen zetten. Zij was veranderd, volwassen geworden, en ze had iets onzegbaars triest over zich, een zekere teruggetrokkenheid, maar de open blik ontmoette de zijne op de manier die hij zich zo goed herinnerde, en ook nu reageerde zijn hart daar op dezelfde vreemde wijze op.
Er was grote vreugde in hem opgevlamd dat zij op deze wonderbaarlijke wijze weer terug was in zijn leven; maar toen herinnerde hij zich hoe anders dit stadium van zijn leven was, en hoe voorzichtig hij moest zijn.
Het kwam Janet voor dat er opeens een barrière tussen hen werd opgericht en zijn stem klonk stug en officieel, toen hij zei:
„U heeft een grote stap gedaan, juffrouw Ware, een loopbaan als verpleegster opgeven om — nu ja om toch van het begin af aan hiermee te beginnen.”
Zij knikte.
„Dat weet ik. Maar ik moest dit wel doen. Weet u, ik heb als verpleegster samengewerkt met dokter Hanson.”
Zijn hand balden zich tot vuisten, terwijl ze verder ging: „Hij was een heel bijzonder mens.”
De manier waarop ze dit zei, het licht dat in haar ogen glansden bij die woorden, gaf hem het gevoel dat zijn hart zou springen. Gedurende de lange maanden van voorbereiding vóór hij de identiteit van Clive Elliot had kunnen aannemen, had hij de kranten gelezen en hij was eraan gewend geraakt hoe de wereld oordeelde over David Hanson, de veroordeelde moordenaar. En om nu die kalme stem te horen zeggen: „Hij was een heel bijzonder mens” en te horen met welk geloof en vertrouwen ze die woorden uitsprak, dit was voor hem iets dat hij nederig als een geschenk aanvaardde en dat hem des te meer deed betreuren dat hij in het verleden zijn leven zo verknoeid had. „Ik wist eenvoudig dat ik moest doen wat ik kon, om te trachten zijn dromen te verwerkelijken.”
Hij drukte zijn armen tegen zijn zijde, zo sterk was de drang in hem haar in zijn armen te nemen. „Dat zijn dromen verwerkelijkt werden”... Zijn droom... dat was zij! En die droom wilde ze verwerkelijken? David Hanson had zijn kans op geluk in een ogenblik van dwaasheid weggeworpen, maar als Clive Elliot zou hij ...
De stem van Peter Tandy klonk opeens schor naast hem. Dokter Flaxmann was vertrokken en zij waren met zijn drieën alleen in de leszaal.
„De kennismaking is nog niet helemaal compleet, Elliot. Juffrouw Ware is niet alleen de enige vrouwelijke studente hier en de toegewijde ex-assistente van wijlen David Hanson, maar óók mijn verloofde. Wij hebben trouwplannen.”
Het was grof, dat wist hij en hij schaamde zich er bijna over toen Janet een kleur kreeg. Maar de jaloezie, die zich zo snel van hem had meester gemaakt toen hij dit tweetal elkaar als betoverd had zien aankijken, had zijn zelfbeheersing gebroken.
Janet was van hèm! Het was erg genoeg dat hij altijd de schim van David Hanson tussen hen zou weten, maar dat was een zaak die hij desnoods nog kon negeren.
„Mijn gelukwensen.” David Hanson had al zijn kracht nodig om de schok te verbergen die hem nog zwaarder trof dan dat ogenblik, lang geleden, toen hij voor moord werd gearresteerd. Voor de tweede maal in zijn leven waren zijn dromen in puin gevallen.
Janet keek van de ene man naar de ander.
Eén ogenblik had ze de aandrang Peter tegen te spreken. Toen begreep ze hoe dwaas dit zou zijn. Hij had immers gelijk... Hij had de waarheid gesproken. Zij had het beloofd. Hij hield zijn kant van de hoop. Zij zou hier nog niet geweest zijn zonder zijn hulp, zonder de steun van zijn kennis en ervaring.
„Dank u,” zei ze. „Maar het huwelijk vindt niet plaats vóór ik afgestudeerd ben en Peter en ik laten onze verloving geen enkele rol spelen hier. Ik ben hier gewoon een van de studenten en ik moet nu met hen mee naar de andere zaal.” Zij keerde zich om en de beide mannen sloegen haar gade toen ze de trap opliep en door de deur boven in de zaal vertrok. Tussen hen drieën, die eens zo’n prachtig team gevormd hadden, was een spanning die al gevaarlijk kon worden genoemd.
De mannen keken elkaar zwijgend aan, toen keerde Peter Tandy zich om en verliet zonder nog iets te zeggen de zaal. Hij ging naar zijn eigen kamer en sloot de deur achter zich. Hij zei tegen zichzelf dat hij een idioot was om Janet onnodig tegen zich in het harnas te jagen door zijn jaloezie.
Alsof die Clive Elliot ook maar iets voor haar betekende! Hij was een totaal onbekende... een vreemd type, die de sporen van wat hij door die scheepsramp had geleden met zich meedroeg. En hij had al laten merken dat zijn enige hartstocht in zijn leven zijn werk was. Flaxmann was erg op hem gesteld om zijn werk. En toch ...
„Die vervloekte kerel!” dacht hij opeens nijdig. „Ik zal hem behoorlijk in het oog houden. Hij hééft iets ... ik weet niet goed wat!”
Opeens besefte hij dat er inderdaad iets eigenaardigs met die man was, iets dat hem al was opgevallen vóór Elliot met Janet kennis maakte... hij had een gevoel van minderwaardigheid tegenover hem, een eigenaardig soort respect dat gemengd was met vijandigheid... het was alsof hij een kracht erkende die ver boven zijn eigen krachten uitstak. Plotseling herinnerde hij zich dat hij nóg eens zo tegenover een andere man gestaan had... tegenover David Hanson, die zijn bewondering had weten te winnen en aan wie hij op een vreemde manier trouw was, hoewel hij hem heel diep van binnen haatte.
David Hanson liep door de lege leszaal heen en weer, hij was vervuld van de meest tegenstrijdige gevoelens. Hij probeerde de situatie te overzien, zoals een chirurg dat doet als hij over het geval van een patiënt nadenkt. Dit was een complicatie die hij niet voorzien had en waar hij zich niet op voorbereid had.
Hij dacht vermoeid aan de uren en uren die hij had moeten besteden om zichzelf te veranderen in Clive Elliot. Arnoldi was genadeloos grondig te werk gegaan. Hij moest niet alleen het gelaat van de dode aannemen, maar ook zijn léven. De verandering moest compleet zijn. Geen bijzonderheid mocht over het hoofd gezien worden. Telkens en telkens had hij elk feit dat hij over Clive Elliot te weten kon komen, bestudeerd.
Hij was wees, zijn ouders waren al vele jaren geleden gestorven. Hij kwam oorspronkelijk uit Australië, had ook zijn medische opleiding daar genoten. De enige tijd die hij in Engeland had doorgebracht, was de periode waarin hij bij Arnoldi studeerde, en dat betekende dat hij toen weinig tijd gehad had om iets anders te doen dan werken.
Arnoldi was ervan overtuigd dat hij geen contacten gelegd had die erop aankwamen in Engeland, en zijn Australische connecties waren ver weg, zijn omgang met hen lang geleden. Toen hij als scheepsarts de fatale bootreis ging ondernemen, was hij op weg naar Australië.
Het had allemaal zo gemakkelijk geleken, en David had weer het gevoel gehad dat een Goddelijke Voorzienigheid dit nieuwe leven van hem leidde, hem van deze nieuwe identiteit voorzag, omdat er verwonderlijk weinig kansen waren dat er onvoorziene complicaties zouden opduiken.
Het was allemaal te gemakkelijk gegaan. Geen lastige bezoekers, zelfs geen brieven... na die „terugkeer uit de dood” van Clive Eilliot, waarover in de bladen bericht werd. Het waren zenuwslopende dagen geweest, hij had zich telkens en telkens afgevraagd wat uit het verleden van Elliot zou kunnen opduiken om hem te verraden. Maar er was niets gebeurd. En met Arnoldi achter hem, was het bij Flaxmann heel gemakkelijk gegaan zich door hem aan te laten nemen. Hij was bijna zover geweest, dat hij over zichzelf dacht alsof hij inderdaad Elliot was ...
Maar nu! ... Peter en Janet, de twee mensen met wie hij in het verleden het nauwst verbonden was geweest. Hij besefte dat, nog afgezien van de „driehoeksverhouding” die zich ontwikkelde, hun aanwezigheid het voor hem een miljoen malen erger maakte.
Zij kenden hem immers te goed. Hij moest nu elk woord dat hij sprak goed bewaken, elk gebaar kon hem verraden. Die ogen van Peter waren scherp en hij wist nu ook dat Janet de blik had van een vrouw die liefhad, een liefde die ziende maakte.
Een liefde, die hij niet mocht beantwoorden. Dat moest hij nu ook onder ogen zien.
Zij hield van David Hanson die dood was, niet van Clive Elliot.
Tóch aarzelde hij.
Stel dat hij haar de waarheid zou vertellen.
Hij duwde die gedachte van zich af. Hij kón haar niet belasten met de last van het bedrog die hij moest torsen. Toen dacht hij: stel dat hij haar zou proberen te veroveren als Clive Elliot...
Weer schoof hij die gedachte van zich af. Ze zou immers met Peter Tandy gaan trouwen? Dan moest ze immers nu van hèm houden? Hij beging een vergissing... hij verwarde haar toewijding aan de nagedachtenis van David Hanson, een soort heldenverering blijkbaar, met liefde.
Maar toch fronste hij zijn voorhoofd nog. Hij kénde Peter zo goed ... het goede en het slechte in hem ... zijn zwakheid ... zijn egoïsme. Janet zou nóóit gelukkig met hem kunnen worden. Hij was geen goede man voor haar. Toch wilde ze met hem trouwen. Waaróm?
Hij zuchtte en besefte opeens dat hij maar weinig van vrouwen afwist. Zij deden vreemde dingen uit motieven die zij alleen zelf begrepen. Hij dacht aan Laura Manning, die blijkbaar geloofde dat hij haar man vermoord had en toch tegen de politie had gelogen in een poging hem te redden...
Hij moest daar niet aan denken. Het bracht opeens weer het verleden bij hem terug, een verleden dat mét David Hanson moest sterven. Er bestónd in Elliots leven immers geen Laura Manning. En er mocht óók geen Janet in bestaan... of een Peter. In zijn leven was slechts plaats voor werken.
Zijn ogenblik van zwakte was voorbij. Toen hij in een van de ziekenhuiszalen Janet tegenkwam, gaf hij haar een vaag onpersoonlijk knikje van herkenning en liep zonder aarzelen door. Zó zou het voortaan altijd moeten zijn.