HOOFDSTUK 1
„David Hanson, u wordt beschuldigd van de moord op Henry Manning ... Bent u schuldig of niet schuldig?”
De handen van Janet Ware lagen gebald in haar schoot, terwijl ze opkeek naar de man die door de griffier van het gerechtshof werd toegesproken. Hij stond kaarsrecht in de beklaagdenbank, het donkere hoofd hoog opgeheven. Zijn gelaat was bleek maar beheerst van uitdrukking. Ze had die blik daar eerder gezien in ogenblikken van uiterste spanning in het ziekenhuis, als het leven van een kind in zijn handen rustte, als hij vocht om zo’n leven met die krachtige, bekwame handen.
Maar u was het een gevecht om zijn éigen leven.
Zij fluisterde het antwoord al onwillekeurig vóór hij de woorden hardop uitsprak:
„Niet schuldig.”
Ze was er zo zeker van. Boven alle twijfel, ondanks al het bezwarend en belastend materiaal, ondanks alle verstandelijke redenering. Haar hart vertelde het haar. En niet alleen omdat ze hem liefhad. Dat deed ze ... ze had hem lief-gekregen vrijwel vanaf het ogenblik dat ze voor hem was gaan werken op de kinderzaal van het St. Feith ziekenhuis en daar kennis had gemaakt met de jonge dokter Hanson, specialist voor kleine kinderen.
Zij wist immers dat hij niet in staat was iemand te doden, deze man, die zich vanaf zijn jongensjaren geheel had gewijd aan het redden van mensenlevens.
Zij had lange smartelijke uren met hem samengewerkt, als de dood een patiëntje bedreigde en hij de strijd niet wilde opgeven en weigerde het kind te laten sterven. Dood en pijn overwinnen... dat was voor hem een persoonlijke aangelegenheid. Daar leefde hij helemaal voor, in niets anders stelde hij verder belang ...
Zij keek naar de overkant van de rechtszaal, waar nóg een vrouw de gevangene in de beklaagdenbank gadesloeg alsof hij de enige mens in de zaal was.
Laura Manning was bijzonder mooi op een dure manier.
Haar zwarte mantelpakje had meer gekost dat Janet in een heel jaar voor haar kleren uitgaf, en de rest was navenant... allemaal van het beste dat voor geld te koop was, of dat met geld te bereiken was, vanaf het volmaakt verzorgde ravenzwarte haar tot de peperdure perfecte schoenen. Zelfs de opvallende bleekheid van haar gelaat was niet helemaal natuurlijk. Zij had eenvoudig haar make-up aangepast bij de situatie.
Maar de manier waarop haar hart sneller begon te kloppen toen de aanklacht tegen David Hanson werd geformuleerd en hij beschuldigd werd van de moord op haar echtgenoot, was beslist niet gefingeerd.
Ze luisterde gespannen toe terwijl het ademloos toeluisterende publiek... en speciaal de twaalf burgers in de jury-bank — de geschiedenis te horen kregen die zij doorleefd had ... zij en Henry ... en David ...
„De overledene, Henry Manning, was eigenaar van de nachtclub ,De Halve Maan’. Zijn vrouw Laura hielp hem met het leiden van deze nachtclub. Zij hadden één kind, een zoon. Toen deze zoon ziek werd, kwam beklaagde, die specialist is op het gebied van bepaalde kinderziekten, in hun leven. Het kind stierf, maar dokter Hanson bleef de nachtclub bezoeken.”
„Ik zal u aantonen aan de hand van het getuigenis van mensen die hem lange tijd gekend hebben, dat hij voordien nooit gewend was dergelijke plaatsen te bezoeken. Hij had integendeel de naam volkomen op te gaan in zijn beroep en nooit enige vorm van ontspanning te genieten...”
Laura Manning verstarde, ze probeerde haar gelaat een volkomen onbewogen uitdrukking te geven, omdat ze begreep dat men haar nu zou gaan aanstaren, want ze wist waartoe deze woorden zouden leiden. In haar wanhopige pogingen David te helpen was ze er alleen maar in geslaagd de ondervragende politie op gedachten te brengen, die ze juist had willen voorkomen. Er werd immers domweg vastgesteld dat de vrouw van de vermoorde man blijkbaar de grote attractie vormde die David Hanson naar „de Halve Maan” trok, hoewel de jury tegelijkertijd gewaarschuwd werd dat zij deze gedachte géén rol mochten doen spelen bij het vellen van hun oordeel, omdat dit nu eenmaal geen zeden-rechtbank was. Deze veronderstelling was slechts van belang voor zover het een motief voor de moord verschafte.
Haar ogen ontmoetten de blik van de gevangene; ze zag hoe er een driftige blos op zijn wangen kwam en ze wist dat hij met moeite een woedende ontkenning wist te onderdrukken, omdat er immers géén verhouding tussen hen was geweest. In haar hart wist ze dat zij verlangd had dat dit wel zo was. Haar gedachte was: „O David, waarom heb je me niet verteld dat je verliefd op me was? Henry zou immers niet meer getèld hebben voor me. Het was helemaal niet nodig geweest dat hij vermoord werd.”
Want het verschil tussen haar en Janet was, dat zij geloofde dat hij ook verliefd op héér was. Zij geloofde vast dat hij om haar te veroveren met haar man slaags geraakt was. Hij wist immers hoe ruw Henry werd als hij gedronken had; zij had hem zelf gezegd hoe hij haar dan behandelde. Ze had de politie verteld dat dat de reden was, waarom hij naar „de Halve Maan” was blijven komen... omdat zelfs toen hun kind op sterven lag, haar man zijn ware aard was blijven tonen, zodat David begrepen had in welke hel ze met hem leefde. Datzelfde medelijden, die drang in hem om leed te verzachten, waardoor hij zo’n pracht-dokter was geworden, had het hem onmogelijk gemaakt de dingen op hun beloop te laten ... tot aan de verschrikkelijke avond toen ze hem had laten halen omdat ze zo bang was en de beide mannen aan het vechten geraakt waren.
De advocaat van de Kroon vertelde het hof nu over dat gevecht en hoe de verdediging zou aantonen dat Henry Manning nog in leven was toen de beklaagde hem had verlaten ... maar de beschuldiging luidde dat hij de haat jegens de man die tussen hem en de vrouw die hij liefhad stond, had aangewakkerd en dat hij terug was gekomen om hem te doden ...
,.Henry Manning was in het gevecht ernstig geraakt, maar zoals het medisch onderzoek uitwees, werd de dóód veroorzaakt op een later ogenblik door een messteek met een lang scherp mes, dat tijdens zijn bewusteloosheid in zijn lichaam was gestoken. De beklaagde werd in de omgeving gesignaleerd lang nadat het gevecht had plaatsgevonden... het bloed van de dode werd op zijn kleding aangetroffen. De verdediging zal proberen u te doen geloven dat hij alleen als arts teruggekeerd was om de man, die hij zo toegetakeld had, medische verzorging te geven, maar...”
Stap voor stap, drie dagen aan één stuk, ging de strijd van het gerecht verder.
De jury was minder dan een half uur in beraad. Het vonnis luidde: „Schuldig”.
Laura verborg haar gezicht in haar handen toen de rechter het vonnis uitsprak. Janet bleef naar de man in de beklaagdebank kijken... glanzende ogen die vol onwankelbaar geloof waren. Zij wilde naar hem toelopen... hem vertellen dat zij hem geloofde. Als hij haar maar even zou willen aankijken.
Maar hij wist niet eens dat zij aanwezig was. Hij zou haar hoogstwaarschijnlijk nauwelijks herkennen... ze was immers maar een van de vele zusters met wie hij had samengewerkt ...
Zijn werk!
Op dat ogenblik stond haar besluit opeens vast, en ze fluisterde zacht voor zich uit de belofte, dat zij verder haar hele leven aan dat werk zou wijden.
Toen de gevangenbewaarders hem wegleidden, sloeg ze haar handen voor haar gezicht, niet om te huilen ... maar om te bidden. Ze liep daarna met opgeheven hoofd het gerechtsgebouw uit. Ze wist wat haar te doen stond voor de man die ze liefhad.
Ze zag Laura Manning niet, die rakelings langs haar liep op weg naar haar wagen, die op haar wachtte. Ze merkten elkaar geen van beiden op. Ze zouden verbaasd zijn geweest als dat wel het geval was geweest, want op beider gelaat tekende zich een soortgelijke vastberaden uitdrukking af. Laura was óók tot een groot besluit gekomen, toen ze het vonnis hoorde.
Ze reed niet naar „de Halve Maan”. In plaats daarvan reed ze naar een blok luxe flats.
De man die de deur opende op haar bellen, was lang en mager, hij had donker haar en was gekleed in een roodzijden kamerjas... het was een man met brutale zwarte ogen en flikkerend witte tanden.
„Laura, lieveling... nee maar, dat is een verrassing.” Hij keek haar scherp aan, trok haar toen snel naar binnen en sloot de deur. „Ik zal gauw even een drankje voor je inschenken. Dat kun je wel gebruiken, geloof ik.”
Zij liet zich op een stoel neervallen.
„Is het allemaal voorbij?”
„Ja Paul.” „Schuldig natuurlijk?"
Ze knikte, maar snauwde toen: „Waarom zeg je .natuurlijk’ op die toon?!”
„Omdat dat van het begin af aan overduidelijk was. Hij had geen enkele kans. Hij heeft gevraagd om wat hij kreeg.” Zijn stem klonk nu hardvochtig en zijn gelaat was wreed. „Als je niet wilde dat dit gebeurde, zou je mij die zaak hebben moeten laten aanpakken.”
„Wat bedoel je? Wat zou je dan gedaan hebben?”
„Wat je wilde... ik zou Henry uit de weg geruimd hebben voor je.”
„Paul!”
„Kom, je hoeft voor mij niet te doen alsof. Ik heb je gewaarschuwd, Laura, toen je mij voor Henry verliet, dat je er spijt van zou krijgen. Ik wist dat je hem kwijt zou willen, maar voor de duivel, waarom ben je toen niet naar mij gekomen? Waarom moest je daar die dokter voor uitkiezen ... en hem ertoe aanzetten dat voor je op te knappen?”
„Dat héb ik niet gedaan. Ik heb nooit gewild, dat hij dat deed ... ik peinsde er niet eens over...”
Hij keek haar onderzoekend aan. Toen haalde hij zijn schouders op.
„Nou, dan heeft hij zichzelf ertoe aangezet. Het resultaat is hetzelfde. Hij moet ervoor boeten.”
..Dat moet hij niét, Paul.”
„Niet?”
„Nee.”
„Maar je zei toch, dat ze hem schuldig verklaard hebben?” „Dat is ook zo. Maar dat mag het eind niet zijn. Ik kan niet toestaan dat hij... Paul, we moeten hem redden.” „Wij?”
„Jij!” riep ze wanhopig uit. „Jij moet hem redden. Jij kunt het ook. Je hebt altijd gezegd dat er niets is wat Paul Lewin niet kan. Jij hebt zovéél contacten en relaties... mogelijkheden, middelen. Je hebt altijd gezegd dat je slimmer bent dan de politie. Je hebt het bewezen. Ze hebben je nog nooit ergens mee kunnen vangen. Jij kunt stelen en bedriegen en ... zelfs moorden.”
Hij pakte haar arm opeens stevig vast.
„Hou je mond. Zeg zulke dingen niet.”
„Maar het is toch waar? Ik kèn je toch? Jij kunt deze dingen doen en er toch niet voor boeten. Nou, dan kun je die man ook redden. O, je móet het doen — jij kunt immers alles?” Hij glimlachte even, rekte zich uit en streek het onberispelijke haar nog eens glad, zijn ijdelheid was gestreeld.
„Zeker kan ik alles,” pochte hij, maar toen voegde hij eraan toe: „als ik dat wil! Ik heb het nog niet eerder bestudeerd, maar ik geloof wel dat het mogelijk is een man aan de greep van de justitie te onttrekken, zelfs als hij is veroordeeld wegens moord. Maar waarom zou ik zo’n risiko lopen? Wat zit daar voor mij aan?”
Zij haalde diep adem en kwam vlak voor hem staan.
„Ik,” beloofde ze zacht. „Jij hebt me immers altijd begeerd? Als het niet zo duidelijk was dat David Henry inderdaad gedood heeft, zou ik jou ervan verdacht hebben ...”
Zijn handen verhevigden hun greep, maar zij merkte er niets van. Ze was te zeker van haar zaak en te zeer doordrongen van het feit dat zij de waarheid kende, dan dat zij zag wat één ogenblik duidelijk in zijn ogen te lezen was.
„Bedoel je,” zei hij snel, „dat, als ik het zo voor elkaar krijg, dat David Hanson gered wordt, ik hem niet voor jóu zal redden?”
„Nee. Ik wil alleen maar niet dat hij de rest van zijn leven achter slot en grendel gaat. Dat kan ik gewoon niet verdragen. Anders ... Ik beloof dat... jij het zult zijn, Paul... alleen jij.”
Hij nam haar in zijn armen, maar zij deed een stap achteruit.
„Ik ga nu weg, tot...”
Hij knikte. Hoewel zijn gelaat betrok, was hij nog steeds kalm en hoffelijk.
„Uitstekend. Dat is afgesproken.”
Toen de deur achter haar dicht ging, liep hij naar de telefoon.
„Kom je even langs, Brenner,” beval hij. „Ik heb een karweitje voor je.”
Terwijl hij wachtte, liep hij in de kamer te ijsberen. Hij glimlachte, want hij besefte dat dit nog wel zo goed was als hij David Hanson kwijt wilde. Zo lang hij lééfde, zou er immers altijd nog de kans bestaan dat hij zijn onschuld zou kunnen aantonen ... en dan zou de politie weer opnieuw naar de moordenaar van Henry Manning gaan zoeken ... Zijn vingers gingen naar zijn halsboord alsof het plotseling een beetje te nauw was geworden. Toen glimlachte hij weer.
Hij had het erg slim aangelegd... en nu kreeg hij de kans ervoor te zorgen dat hij voorgoed veilig was ... en hij zou er de enige vrouw die hij werkelijk begeerde, mee veroveren. Zijn plan stond al helemaal vast tot in het kleinste onderdeel, toen de gorilla-achtige Brenner met een gezicht dat als uit steen gehouwen leek, zijn bevelen kwam halen.
Het was heel stil in de kamer van de directrice en de vrouw, die altijd opgewassen was geweest tegen alle noodsituaties, die zich nooit ergens door uit het veld had laten slaan, die kwesties van leven of dood met kalmte tegemoet trad, was ditmaal werkelijk een ogenblik totaal verbijsterd.
„Jij wilt arts worden?”
„Ja directrice.”
„Maar ... mijn lieve meisje ...” Janet had de directrice nog nooit iemand zo horen noemen, het deed haar goed, het was onverwacht een erg menselijk geluid ... „Als je hef artsexamen wilt afleggen, betekent dat een lange en dure opleiding.”
„Dat weet ik. Ik heb wat geld ... wat spaargeld ... en mijn vader heeft wel niet veel, maar ik weet zeker dat hij het zal begrijpen en alles doen wat hij kan als ik het hem vertel. En wat de duur van de studie aangaat... ik zal heel hard werken en zorgen dat ik het in de kortst denkbare termijn haal.”
„Ja, ik herinner me dat je al een grote algemene ontwikkeling had toen je hier kwam. Je vader is onderwijzer, nietwaar? Maar heb je werkelijk goed overdacht wat dit betekent? Je hebt alles wat nodig is om een uitstekende verpleegster te zijn. Ik ben erg ingenomen met je prestaties en vorderingen. Je kunt algauw je laatste examen doen en dan ben je gediplomeerd verpleegster, een beroep waarin je, naar ik vast vertrouw, uitstekend zult voldoen. Als je dat plan wilt uitvoeren, zul je weer helemaal opnieuw moeten beginnen...”
„Ik móet.”
„Waarom?”
Janet wist niet hoe ze het onder woorden moest brengen. Het scheen opeens krankzinnig dat zij het in haar hoofd had gehaald de taak te voltooien die David Hanson had afgebroken... dat ze zijn droom moest waarmaken, de wereld voor kinderen veiliger te maken. Maar de ogen van de directrice keken haar doordringend aan en zij was heel verstandig. Ze had de verandering in deze jonge zuster gezien sinds ze in de kinderzaal was geplaatst.
„Ik neem aan dat je wilt proberen je opleiding in het Gray-ziekenhuis te krijgen?” zei ze kortaf.
Janet knikte.
David had dikwijls over dat ziekenhuis gepraat. Het was een algemeen ziekenhuis, maar het werk dat in de kinderafdeling werd gedaan onder leiding van de eminente dokter Flaxmann, was wereldberoemd. Het was Davids grote verlangen eens onder Flaxmann te mogen werken.
„Gelooft u dat ik een kans heb daar?” vroeg ze gretig.
„Je kunt het in ieder geval proberen,” zei de directrice. Ze glimlachte opeens, een glimlach die nog maar weinig mensen van haar te zien hadden gekregen. „Maar ik zal je eens iets vertellen ... toen ik nog een heel jonge zuster was, kende ik een arts die... haar ogen hadden opeens een pretlichtje ... Flaxmann heette.”
„O directrice!”
„Ik zal doen wat ik kan, liefje, want ik zie dat je vastbesloten bent je plannen uit te voeren.”
Zij sloeg een arm om Janet alsof ze haar wilde laten merken dat ze meer wist dan ze liet blijken over de grote tragedie, die die blik in Janets ogen had gebracht.
„Maar je kunt hier niet zomaar wegwandelen. Er zullen eerst een paar zaken geregeld moeten worden. En in de eerste plaats moet je er met je vader over praten. Je zou dus eigenlijk nu maar beter meteen naar huis kunnen gaan. Ik zal het wel aan zuster Nightingale uitleggen. Je kunt dan twee dagen vrij hebben.”
Janet wist toen opeens hoe buitengewoon deze vrouw was, die ze eigenlijk altijd heimelijk als een soort kenau beschouwd had. Ze had er tegenop gezien naar de zaal terug te gaan, waar alles haar aan David herinnerde. De uitslag van het vonnis zou nu wel bekend zijn. Iedereen zou erover praten. Ze voelde dat ze het niet kon verdragen hen allemaal aan te horen.
Maar ze had pech. Toen ze snel door de gang liep naar haar kamer om een tas te pakken, riep een stem:
„Janet... wacht eens even ...”
Ze had veel zin om het op een lopen te zetten. Van alle mensen was Peter Tandy wel de laatste die ze wilde zien nu.
Hij was de assistent van David. Haar verdriet, waardoor ze eerst verdoofd was geweest, scheen nu als een bijtende vloeistof in haar te vreten en ze leed te hevig om nog in staat te zijn zijn smart mee te helpen dragen.
Maar hij haalde haar in en pakte haar bij haar arm. „Janet!”
„Dokter Tandy, ik heb u gezegd me niet bij mijn voornaam te noemen. Dokters mogen de zusters niet...”
„O, wat kunnen mij die ziekenhuisreglementen schelen. Wat komen die erop aan op een ogenblik zoals nu? Je hebt het zeker wel gehoord?”
Ze knikte. „Ik was in de rechtszaal.”
„Ik ook. Maar ik heb je niet gezien. Ik heb trouwens alleen maar naar hem gekeken. Het kan gewoon niet, dat ze dit doen. Dat mogen ze zo iemand als hem toch niet aandoen? En wat zóu het als hij dat varken gedood had? Hij is hard nodig. Hij heeft de wereld zoveel te geven.”
Ze ontdekte plots dat ze huilde. En toen lag ze opeens in zijn armen, tegen zijn witte jas gedrukt.
Enkele ogenblikken voelde ze zich daar als geborgen, was het een troost, maar toen trok ze zich terug, want hij sprak niet meer over David. Hij praatte over héér... hij zei dat hij haar liefhad ... „Dokter Tandy ... néé — zég toch niets ... dat moet u niet doen.”
„Natuurlijk moet ik dat. Ik moest het je toch eens vertellen, Janet? Nu dit gebeurd is, ben ik van plan weg te gaan. Ik wil een praktijk beginnen. Kom met me mee. Laten we trouwen.”
„Maar dat kan toch niet?”
„Natuurlijk wel. Ik hou van je. Ik zal je gelukkig maken.” „Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat je hier toch niet weg kunt gaan. Je móét toch met zijn werk doorgaan? En daarom kan ik ook niet met je trouwen, want we gaan zijn werk allebei voortzetten. Ik in ieder geval wel.”
Snel vertelde ze hem toen haar besluit.
„Janet, je bent stapel! Dat kun je niet doen. Dat sta ik gewoon niet toe.”
Maar zij schudde haar hoofd.
„Je kunt me niet tegenhouden. Niets of niemand kan dat. Ik weet gewoon dat ik het doen móét.”
Hij staarde haar met een ongelovige uitdrukking op zijn gezicht aan. „Ik geloof dat je van hem hiéld!”
Zij knikte weer, zonder aarzelen.
„Ja, dat was zo, Is zo.”
„Maar hij is een móórdenaar!” Zijn verdriet maakte hem wreed. „Janet, luister... je weet gewoon niet wat je doet. .
Ditmaal liep ze werkelijk snel weg, ze rende naar haar kamer en sloot de deur, terwijl zijn stem haar achterna riep. „Ik zal zorgen dat je het niet doet.”
Maar ze wist dat hij haar niet kon tegenhouden. Niets kon haar nog tegenhouden.
Haar enige ogenblik van twijfel was toen ze thuis kwam. Ze had zich nog nooit eerder gerealiseerd hoe haveloos haar ouderlijk huis er uitzag. Het was haar tehuis en de geduldige rustige liefde van haar vader had het altijd vervuld. Maar nu kwam het opeens bij haar op, dat ze zich niet kon herinneren hoe lang het geleden was dat er eens een nieuw vloerkleed was gekocht. Trouwens, nu ze er toch over nadacht, kon ze zich ook niet meer herinneren wanneer haar vader de laatste keer een nieuw pak gekocht had, en toen hij zijn armen om haar heen sloeg, zag ze dat de mouwen van zijn tweedjasje dat hij droeg tot de draad toe versleten waren. Daar hij haar niet thuis verwachtte, ontdekte ze nu ook meteen hoe karig zijn maaltijd was als zij niet thuis was. Maar ze kon niet meer terug.
Hij liet geen verbazing blijken toen ze het hem vertelde. Hij nam slechts een potlood en een papier en begon te cijferen. Alleen keek hij haar opeens over zijn bril heen aan en zei hetzelfde wat Peter had gezegd, alleen op een andere toon: „Je hebt hem lief?”
„Ja vader, dat is zo.”
„Dat heb ik al heel lang gedacht, vanaf het moment dat je voor het eerst over hem praatte. Daarom was het zo’n schok.”
„Toe vader, zeg het niet. Ik wil er niet eens meer over denken. Ik zal blijven hopen... tot...” Ze brak opeens af met een huivering. „Wat er ook gebeurt, ik wil dit voor hem doen. Het is alles wat ik kan doen. Het is alles wat ik te geven heb.”
„Geloof je dat je het aan kan, meisje?”
„Ik ben er zéker van. Ik hou van kinderen en ik weet hoe hij voor ze voelt. Hij heeft gemaakt dat ik op dezelfde manier ben gaan voelen. En ik heb hem zo vaak gadegeslagen als hij aan het werk was, en als ik hem mocht helpen. Hij heeft eens gezegd dat ik zijn beste zuster was ... dat ik goede handen heb en beslist aanleg.
„Ik denk dat dat kwam omdat ik van hem hield ... maar ik scheen het werk met hem altijd heel anders te zien dan welk werk ook... ik begreep altijd meteen wat hij deed en waaróm. Ik wist soms zelfs wat hij zou gaan doen vóór hij het zelf wist! Het is moeilijk om uit te leggen en het klinkt misschien kinderachtig, maar ik geloof dat ik zijn werk beter begreep dan wie ook, en dat ik in staat zal zijn het op zijn manier te doen, als ik mijn opleiding eenmaal heb voltooid.”
De manier waarop ze dit allemaal zei, deed haar vader zuchten, hij besefte opeens hoe volkomen hij zijn dochter verloren had aan... een man die onbereikbaar zou zijn voor haar ... voor iedereen ... voor altijd . .
„Vader, hij zal altijd in mijn hart zijn om me te helpen.” Lang voordat ze naar bed was gegaan, zat hij nog op met zijn potlood en papier en hij cijferde en cijferde. Want nu stond ook zijn besluit vast. Hij klopte op haar deur toen hij voorbij haar kamer liep op weg naar bed, want hij wist zeker dat ze nog wakker zou liggen.
„We zullen het wel rooien, meisje.”
Dit was een pak van haar hart, want ze had al lang beseft dat ze er alléén niet in zou slagen. Niet alleen zou ze veel meer geld nodig hebben dan haar spaargeld, maar haar vader had nog zoveel meer te geven.
Hij zou haar voor haar examens kunnen overhoren, op zijn ervaren en geduldige manier, en zij was altijd in staat geweest veel sneller en beter van hém te leren dan van wie ook verder. Hij had er slag van om mensen door een examen te slepen. Het record aantal studiebeurzen voor zijn school was daar wel het bewijs van.
Maar dat was het niet alleen. Wat er nog het meest toe deed, was dat hij er met zijn hele persoon achter zou staan, dat hij begreep dat het geen gril van haar was, maar iets dat ze móést doen. Dat betekende zoveel, vooral aangezien ieder ander natuurlijk zou verklaren dat ze gek was.
Ze zuchtte toen ze aan Peter dacht. David had hoge verwachtingen van hem. Hij was briljant knap en op zijn vastberaden kalme manier een geweldige arts en ze had gedacht dat hij net als David volkomen was toegewijd aan het werk daar. Maar hij had gezegd dat hij het op zou geven en een praktijk zou gaan beginnen. Ze wist nu dat dit kwam omdat hij van haar hield.
Ze had al lang begrepen dat dit zo was en ze wou maar dat het niet zo was. Ze hoopte dat hij erover heen zou komen, want ze wilde hem geen pijn doen, maar voor haar kon er maar één man zijn ... de man die nooit zou weten dat zij hem liefhad en dat ze hem de rest van haar leven zou gaan dienen. Maar ze had nu het gevoel dat ze al helemaal in het begin een fout begaan had, hem nadeel berokkend had, want zij was er immers de oorzaak van dat Peter het op zou geven.
Zij nam snel een besluit en ging de volgende morgen terug naar Londen. Ze móést hem overhalen het niet op te geven. Hij mócht het niet opgeven. Peter was immers meer waard dan zij, want hij was al klaar met zijn opleiding en hij had al vele maanden onder David gewerkt.
Ze was zó vroeg, dat ze hem aan zijn ontbijt aantrof in zijn pension. Hij zag er bleek en gespannen uit en keek haar weifelend aan.
„Hallo”, zei hij onbeholpen. „Wat brengt jou hier?”
Ze bestudeerde hem enkele ogenblikken zwijgend. Hij was een knappe man op een ietwat ongepolijste manier, maar vooral moest ze denken aan de kènnis die daar achter dat hoge voorhoofd was opgetast, aan de vaardigheid van die sterke handen. Ze ging recht op haar doel af.
„Ik wil dat je me helpt.”
Hij staarde haar aan.
„Je helpt? In welk opzicht?”
„Ik wil dat je me helpt het wérk door te zetten, het werk dat dokter Hanson is begonnen. Je mag het niet opgeven. Het is te belangrijk. Het is belangrijker dan je zelf bent... of dat ik ben ... of hij. Jij begrijpt het beter dan wie ook nu. Ik wil dat je me helpt te leren wat jij en hij deden. Je kunt het... je hebt je opleiding voltooid. Het zal voor mij een enorm verschil maken als ik jouw hulp heb bij wat ik moet gaan doen. Peter, zie je het niet? Wij kunnen zo enorm veel bereiken ... samen. We kunnen alles doen wat hij begonnen was ... voor de kinderen die hij van plan was te redden. Wij kunnen ze tóch redden... jij en ik.”
Zijn ogen lichtten op, maar hij zei niets en zij ging zacht verder. Het was merkwaardig hoe helder haar gedachten waren. Hoe vastberaden, bijna roekeloos haar geest werkte. Maar het was de geest van een vrouw en zij bood terwille van David Hanson dezelfde koopwaar aan als die andere vrouw had gedaan ... Laura Manning.
„Peter, je zei dat je me liefhad.”
„Natuurlijk... dat zal nooit meer veranderen.”
„Nu, ik kan niet. . niet op dezelfde manier ... nog niet... Maar als we dit samen doen. dan zullen we ééns ...”
Het was moeilijk het onder woorden te brengen. Het druiste in tegen alles wat in haar hart omging. Maar die liefde — die enige ware liefde... zou immers nooit ergens meer toe kunnen leiden nu David de rest van zijn leven achter de tralies was gezet!
„Bedoel je dat je er een écht compagnonschap van wil maken, Janet... dat je met me zult trouwen?”
Zij haalde heel diep adem.
„Als je zult doen wat ik je vraag ... ja.”
En op dat ogenblik brachten buiten de kranten het nieuws al dat de wagen waarmee David Hanson naar de Parkworth Gevangenis werd overgebracht verongelukt was. Hij was gekanteld langs de kant van de weg aangetroffen en de bewakers waren erbij omgekomen ... maar de gevangene was ontsnapt!
David Hanson was ontsnapt!
Hij kon het zelf niet geloven. Alles was zo snel gebeurd, zo onverwacht.
Het ene ogenblik had hij in de wagen gezeten om naar de gevangenis te worden overgebracht als een veroordeelde moordenaar met aan weerskanten van hem een rechercheur, toen plotseling de remmen krijsten. De beiden rechercheurs grepen meteen zijn armen vast, zodat hij tussen hen ingeklemd zat toen er een oorverdovende klap volgde. Toen de wagen kantelde, was hij tussen hun lichamen als tussen stootkussens beschut.
Hij hoorde de motor nog draaien, stemmen weerklonken en door de spleten van de deuren zag hij licht. Zijn geest werkte even scherp als anders bij een plotselinge noodoperatie in het ziekenhuis, maar nu besefte hij dat het meer instinct was geweest dan bewust en geordend denken waardoor hij zich zelf gedwongen had te zwijgen en snel en heimelijk te handelen.
De beide detectives waren gedood. Hij hoefde geen andere dokter te raadplegen om dat te weten toen hij hen even aanraakte. Er was niemand die hem nog tegenhield toen hij zich door de verwrongen deuren van de wagen heen wrong. Buiten waren enkele mannen bezig. Hij zag hoe de koplampen van een andere auto het tafereel hielpen belichten, maar hij slaagde erin zich in het donker te houden en weg te sluipen.
Hij rolde in een greppel... kroop er weer uit... vond een opening in de heg en wrong zich erdoor. Toen sprong hij overeind en begon te rennen... rennen tot hij niet verder kon en hij is een bijna bewusteloze toestand in het struikgewas viel...
Nu pas dacht hij na over de woorden die hij een man bij de auto had horen zeggen: „Grijp die dokter ... zorg dat je hem koud maakt..
Hij bracht zijn hand naar zijn pijnlijke hoofd en merkte dat hij vochtig werd van een kleverige substantie. Bloed uit een lelijke snee! Hij was er niet zonder verwondingen afgekomen blijkbaar. Geen wonder dat hij zich zo suf voelde. Maar hij moest zich dwingen scherp na te denken nu.
„De dokter”... dat moest op hèm slaan. Maar waarom zou er iemand zeggen: „Grijp de dokter... zorg dat je hem koud maakt... Dat klopte niet. Daar kon hij geen touw aan vastknopen.
Wie zou hem willen „koud maken”?
Was hij al niet genoeg in de kou, veroordeeld voor een moord die hij niet gepleegd had?
Maar de betekenis drong opeens tot hem door.
Hij kreunde. Hij was niet koud gemaakt...
Hij lééfde nog. Opeens kwam de hoop in hem boven. Hij was door een of ander wonder opeens vrij!!
Hij sprong op, vol nieuwe moed en kracht, zijn geest weer kristalhelder. Hij keek ongerust om zich heen of hij achtervolgers zag. Alles was rustig. De nacht was donker en stil. Alleen heel ver weg zag je lichtjes in de hemel en hoorde je een zwak geluid van motoren, zodat je kon vaststellen waar de hoofdverkeersweg liep.
Hij voelde spontaan de drang tot wegrennen in zich opkomen, maar hij wist zichzelf te bedwingen. Hij dwong zich te gaan zitten. Hij had een tweede kans gekregen... een nieuwe levensmogelijkheid... die mocht hij niet verknoeien. Hij had het vreemde gevoel, zelfs op dit ogenblik, dat hij met een bepaald dóél was gered, hetzelfde gevoel van een opdracht dat hij had gehad toen hij zijn leven had gewijd aan het lijden van kinderen.
Maar hij drong die vage gedachten opzij. Hij was vrij. Nu zou hij ervoor moeten zorgen vrij te blijven! Al heel gauw, zo al niet nu, zou de politie naar hem uitkijken, elke agent in het land. De hand van elke man en vrouw zou zich tegen hem keren ...
Hij dwong zichzelf deze gedachten weer af te wijzen. Nee, niet elke hand. Vreemd, hij had een visioen van een stampvolle rechtszaal en van een bleek jong gezicht met grote bezorgde ogen, die hem de gehele rechtszitting lang strak hadden aangezien ... een gelaat dat hij gewend was onder een verpleegsterskap te zien... Janet Ware, de zuster dit in elke situatie haar kalmte wist te bewaren en die, dat wist hij nu het te laat was, de weg naar zijn hart had gevonden gedurende de lange uren dat ze samengewerkt hadden ... Maar hij verdrong ook die gedachte. Zij behoorde tot het verleden, dat nu voorbij was voor hem. Hij wist intuïtief dat de trouw die ze hem altijd getoond had, niet veranderd zou zijn door wat er gebeurd was, maar er was immers niets dat ze nu voor hem zou kunnen dóén? Bovendien ... hij zou toch geen meisje in de narigheid kunnen brengen ...? Hij kon niet vergen dat zij een veroordeelde moordenaar onderdak zou verlenen.
Zijn gedachten gingen naar Peter Tandy, die zo’n pracht assistent was geweest, maar ze bleven daar niet lang. Hij kende Peter te goed... pienter, knap, briljant zelfs, maar iets waarschuwde hem dat hij daar niet zou vinden wat hij nodig had.
Er scheen niemand te zijn tot wie hij zich om hulp kon wenden. Toen plotseling, sprong hij op.
Zijn ogen glansden met nieuwe hoop want zijn gedachten waren teruggegaan naar zijn studietijd ... naar de man die in hem de capaciteiten had herkend en verwelkomd om in die speciale tak van de medische wetenschap te kunnen specialiseren, de man wiens eigen leven ook was gewijd aan dezelfde grote zaak ... die gezegd had toen hij zijn laatste examen met glans had afgelegd: „Ga nu ervaring opdoen mijn vriend, en kom dan weer bij mij terug, want ik zal je nodig hebben om het werk voort te zetten als ik het moet neerleggen . .
David Hanson begon door de nacht te lopen. Ondanks zijn pijnlijke hoofd en de andere kwetsuren waardoor hij hinkte, ondanks de pijnen die hij moest doorstaan, liep hij met vastberaden grote stappen op zijn doel af. Hij wist wat hem te doen stond ... waar hij heen moest gaan ... zelfs al betekende dat, dat hij half Engeland door moest reizen terwijl de jacht op hem was geopend. Hij móést doorzetten.