17 Zwarte Parel

 

Kendaric wees.

'Wat is dat?'

'Zo te zien een tempel,' fluisterde Solon, 'al is het eerder een kuil van zwarte waanzin, en als ik me niet sterk vergis, is dit een archief'

Ze betraden een andere uitgestrekte grot, met van de grond tot aan het plafond planken vol met opgerolde perkamenten en in oud leer gebonden boeken. Boven hen verdween een reeks hangende wandelpaden in het donker. Hier en daar werd de duisternis in de zaal verbroken door een fakkel, terwijl de houders in de muur en aan de planken leeg waren.

'Als ze die gebruikten, zou het hier beter zijn verlicht,' merkte Robert op. 'Die fakkels zijn alleen geplaatst om door dit gewelf te kunnen lopen.'

Ze werden gewaarschuwd voor iemands komst door het geluid van laarzen op steen, en Robert voerde hen weg van de lichten, achter enkele planken. Glurend tussen de op de planken gestapelde tekstrollen zagen ze een kleine compagnie gnomen haastig voorbijkomen.

Nadat de gnomen waren verdwenen, zei Robert: 'Nou, in ieder geval weten we nu dat die overvallers niet zomaar uit de bergen kwamen.'

'Wat doen gnomen hier?' vroeg Kendaric.

'Een basis vestigen, wed ik,' zei Solon. 'Deze tempel is gigantisch, en er moeten slaapzalen zijn. Daar zullen die gnomen zich ophouden.'

Robert wachtte nog even. 'Wat ik alleen niet begrijp is hoe alle problemen in Krondor van de laatste tijd hier nu in passen.'

'Misschien wel niet,' merkte Jazhara op. 'Naar wat ik van jou heb gehoord, bestaat er een verband tussen deze Kruiper met zijn plannen om de Krondoriaanse onderwereld over te nemen en degene die schuilgaat achter deze poging de Traan der Goden te stelen, maar mogelijk zijn het slechts gelegenheids-bondgenoten en verder niet.'

'Ik vraag me af of ik dit mysterie ooit tot de bodem toe zal kunnen doorgronden.' Robert keek rond in het donker. 'Kom,' fluisterde hij.

Behoedzaam liepen ze verder, en op een bepaald moment bleef Robert even staan om zich te oriënteren, op een plek van het pad die werd verlicht door twee lantaarns aan weerszijden. Robert probeerde vast te stellen waar ze zich ongeveer bevonden, aangezien datgene wat ze zochten zich vrijwel zeker in het diepste deel van de tempel bevond, ver onder het aard- en het zeeoppervlak.

Jazhara las de rug van een boek en fluisterde: 'Genadige goden in de hemel!'

'Wat is er?' vroeg Solon.

Wijzend naar het dikke boek zei ze: 'Die tekst is Keshisch, maar dan heel oud. Als ik het goed lees, is dit een zeer diepgaand, zwart boek over dodenbezwering.'

'Dat sluit mooi aan bij al het andere dat we tot dusver hebben gezien,' zei Robert.

'Ik ben maar een arme berger,' zei Kendaric. 'Wat is het toch met dodenbezwering dat het priesters en magiërs steeds zo van streek maakt?'

Het was Solon die antwoord gaf. 'Het heelal kent een fundamentele orde, en macht heeft zijn beperkingen, of zou die tenminste moeten hebben. Zij die zich bemoeien met de essenties van het leven en die de dood beschimpen, schenden de diepste grondbeginselen van die orde. Of be' je gewoon te stom om dat te snappen?'

'Ik vroeg het maar,' sputterde Kendaric tegen, bijna op jammertoon. Hij liet zijn vingers langs de leren rug van een van de boeken gaan. 'Mooie band.'

'Van mensenhuid,' zei Jazhara.

Kendaric trok zijn hand terug alsof hij zich aan heet ijzer had gebrand.

'Kom,' zei Robert. Ze liepen verder de tempel in.

 

De tijd verstreek terwijl ze zich een weg zochten door de stenen zalen. Verscheidene malen hielden ze halt terwijl Robert op verkenning uitging. Ze hoorden anderen in de uitgestrekte tempel, en soms moesten ze zich verstoppen, maar ze wisten ieder contact te vermijden en vervolgden hun weg.

Een uur na het betreden van de tempel bereikten ze een enorme, lange zaal met aan het eind een reusachtig standbeeld van een heldhaftige gedaante op een troon. Toen ze aan de voet van het standbeeld stonden, staarden ze omhoog. Het beeld rees twee verdiepingen hoog boven hen de lucht in.

Het was kennelijk een man, met brede schouders en sterke armen, gezeten in een ontspannen houding. Vanonder de zoom van een gewaad dat tot op de vloer hing, staken voeten in sandalen van steen.

'Kijk,' zei Kendaric. 'Kijk dat gezicht.' Het hele gelaat van het standbeeld was weggebeiteld. 'Waarom is hij zo verminkt?'

'Als bescherming tegen het kwaad dat hij vertegenwoordigt,' antwoordde Jazhara zachtjes.

'Wie is het?' vroeg Kendaric. 'Welke god?'

Solon legde even een hand op Kendarics schouder. 'Dat zal je wel nooit te weten komen, en wees daar maar dankbaar voor.'

Robert beduidde hen verder te gaan.

 

Robert bleef staan en snoof de lucht op. Hij hield een hand omhoog.

'Wat?' fluisterde Kendaric.

Solon kwam naar voren. 'Ruik je dat dan niet?'

'Ik ruik wel iets,' zei Kendaric, 'maar wat is het?'

'Gnomen,' antwoordde Robert. Hij gebaarde dat ze op hun plek moesten blijven staan, zakte door zijn knieën en liep zo naar een openstaande deur. Soepel liet hij zich op zijn buik glijden en schoof verder om de kamer in te kijken.

Toen kwam hij terug, achteruit kruipend, en sprong met een vloeiende beweging overeind. Terwijl hij naar hen toe liep, trok hij zijn zwaard. 'De meesten zijn op pad met die patrouille die we zagen,' zei hij zachtjes. 'Er liggen er twee te slapen op de bedden, en twee anderen zitten aan de andere kant iets uit een pot te eten.'

'Ik kan de twee die aan het eten zijn voor mijn rekening nemen zonder een geluid,' zei Jazhara.

'Mooi,' reageerde Robert. 'Dan zorg ik wel dat die andere geen kik geven.'

Jazhara sloot haar ogen, en Robert voelde de haren op zijn armen weer overeind komen in reactie op haar magie. Een goede twee minuten bleef ze roerloos staan, tot ze haar ogen opende. 'Ik ben zover.'

'Wat was dat?' vroeg Kendaric.

'Een vertraagde bezwering. Hij is nu bijna klaar. Ik hoef alleen nog maar een laatste spreuk te doen en hij treedt in werking. Erg goed om nauwkeurig te zijn. Niet erg handig als je haast hebt.' 'Aha,' zei hij, alsof hij het begreep, al was dat duidelijk niet het geval.

Robert wenkte haar verder. Ze bereikten de deur en ze stapte naar binnen. Ze sprak haar spreuk uit.

Eén gnoom hoorde haar eerste woorden en keek op. Hij kwam al overeind, maar Jazhara's bezwering werd gelost en hij versteende, gevangen als een insect in barnsteen. Zijn metgezel zat op zijn hurken, zijn nap op schoot en zijn hand halverwege zijn mond.

Geen van beide verroerde nog een vin, gevangen in een dun energieveld van fonkelend wit, een veld als gaas met spikkels diamantstof.

Robert liep doelbewust naar de britsen waarop de twee gnomen lagen te slapen en sneed snel hun kelen door. Daarop deed hij hetzelfde met de twee versteende gnomen. 'We moeten opschieten,' zei hij tegen zijn metgezellen. 'Die patrouille is vrijwel zeker voor het einde van de dag terug.'

Ze haastten zich naar het andere einde van de slaapzaal en Robert deed de deur open. Erachter trof hij de keuken leeg aan, met een borrelende ketel voor een vuur.

Kendaric werd bleek en moest zich vastgrijpen aan de deurstijl, en ook Jazhara's gezicht verloor alle kleur. Op het hakblok lagen de restanten van een mensenromp. In de hoek lag een hoofd, achteloos weggeworpen, samen met een hand en een voet.

'Moeder der goden!' fluisterde Solon.

Robert stond sprakeloos. Hij gaf hun enkel een teken met hem mee te lopen. Ze verlieten de keuken en volgden een korte, donkere gang tot Robert opnieuw bleef staan. 'Ruik je dat?'

'Gnomen?' vroeg Kendaric.

'Zweet en vuil,' verbeterde Jazhara.

Ze sloegen af naar een lange gang, uitgehouwen in het gesteente. Aan de andere kant zagen ze licht. Ze slopen de gang door tot ze duidelijk konden zien wat er verderop was, en Robert hield zijn hand omhoog om aan te geven dat hij eerst op onderzoek uitging. Hij kwam bij een deuropening, keek in de ruimte erachter en wenkte de anderen. Het was een vierkante kamer, met twee elkaar kruisende gangen tussen vier enorme kooien door. In elk van die kooien zaten enkele tientallen mensen gepropt. De meesten zagen eruit als zeelieden, maar een paar leken boeren of dorpsbewoners te zijn.

Een van de gevangenen keek op en gaf de man naast hem een por toen Roberts gezelschap in zicht kwam. Allebei sprongen ze op en grepen de tralies vast.

'Dala zij dank dat jullie er zijn!' fluisterde een van hen.

Robert keek langs de kooien. Andere gevangenen begonnen het bericht te verspreiden en al gauw stonden de tralies vol verwachtingsvolle mensen.

Robert hief zijn hand op om stilte. Hij knielde neer en bekeek de sloten. 'Wie heeft de sleutel?'

'We kennen zijn naam niet,' zei de man die het dichtst bij de kooideur stond. 'Het is de leider van de gnomen. We noemen hem Cipier.'

'Vast aan het hoofd van de patrouille die we tegenkwamen,' zei Solon.

Robert deed zijn rugzak af. Hij rommelde erin rond en haalde er een buideltje uit, waarin hij verscheidene slothaken had opgeborgen. Hij koos er een uit en probeerde hem op het slot.

'Interessant,' zei Jazhara.

'Oude gewoonte,' verklaarde Robert zonder zijn ogen van het slot te halen. Er klonk een klik en de deur ging open. 'Wacht,' commandeerde hij, 'tot ik de andere heb gedaan.'

Een paar minuten later stonden alle vier de kooien open. 'Weten jullie de weg naar buiten?' vroeg Jazhara.

'Ja, mevrouw,' antwoordde een van de zeelieden. 'Wij zijn arbeiders hier, en als ze ons niet slachten om op te eten, laten ze ons hier schoonmaken. Het lijkt erop dat ze de boel aan het klaarmaken zijn voor de komst van nog meer gnomen.'

'Kunnen jullie aan wapens komen?'

'Hier vlakbij is een slaapzaal, met een wapenkamer,' zei een magere man, 'maar daar zitten gnomen.'

'Vier maar,' zei Robert, 'en die zijn dood.'

De mannen begonnen opgewonden te mompelen.

Robert liet hen een poosje begaan en vroeg toen: 'Willen jullie ons een dienst bewijzen?'

'Ze zouden ons hebben opgegeten als jullie niet waren gekomen,' zei de magere man. 'Iedere dag maakten ze een van ons dood. Natuurlijk willen we jullie een dienst bewijzen. Wat wil je dat we doen?'

'Hier blijven wachten - ik laat de deuren van het slot, maar hou ze dicht - voor het geval er iemand langskomt voordat wij onze missie hebben voltooid. Als jullie horen dat er ergens wordt gevochten, rennen jullie naar de slaapzaal, pakken wapens en vechten je een weg naar buiten. Als jullie over, zeg, een uur tijd nog steeds niets hebben gehoord, zijn jullie vrij om te gaan. Is dat redelijk?'

De man keek rond en zag verscheidene anderen knikken. 'Akkoord,' zei hij.

'Mooi,' zei Robert. De mannen keerden terug naar hun kooien. De deuren werden dichtgedaan, en een van hen ging zitten en begon langzaam en ritmisch te tellen om de tijd bij te houden tot het uur om was.

'We zien jullie in Haldenhoofd,' zei Robert toen ze het slavenverblijf verlieten. 'Daar moet inmiddels een Koninkrijks garnizoen zijn gearriveerd. Als dat zo is en wij zijn nog niet terug, vertel hun dan wat je hier hebt gezien.'

'Zal ik doen.' De magere man keek Robert aan. 'Waar gaan jullie nu heen?'

'Naar het hart van dit zwarte oord,' antwoordde Solon.

'Pas dan maar op voor de leider,' waarschuwde de gevangene.

'Heb je hem gezien?'

'Ja,' fluisterde de man.

'Hoe zag hij eruit?'

'Het was een man, eens, denk ik, maar nu... is het een ondood... iets! Hij is helemaal verrot en vergaan, draagt een haveloos gewaad dat uren in de wind stinkt en hij wordt bewaakt door wezens die ik niet eens kan benoemen. We hebben hem maar weinig gezien. Hij blijft op de lagere niveaus, waar wij maar heel af en toe naar toe worden gebracht, en dan nog maar een paar van ons.'

'Mogen de goden bij jullie zijn,' wenste Robert.

De man knikte.

Robert ging zijn metgezellen voor door een andere donkere gang.

 

Ze volgden een trap die ze een poosje eerder voorbij waren gelopen. Beneden liepen nog meer tunnels. Verscheidene malen was Robert blijven staan en had besloten dat ze het beste de brede hoofdtunnel konden volgen die vanaf de trap rechtdoor liep, in de veronderstelling dat de kortste weg hen naar het hart van de tempel zou voeren en alle andere gangen naar andere gebieden afbogen. In ieder geval hoopte hij dat hij daarin gelijk zou krijgen.

Weldra kwamen ze bij een opening in een stenen muur. Aan de andere kant ontdekten ze iets wat alleen maar een galerij kon worden genoemd: een enorme zaal, met in alle vier de muren om de paar voet een nis. In plaats van skeletkrijgers stonden hier standbeelden in. Sommige waren van mensen, maar vele niet, en Robert herkende niet al de rassen die in steen waren herdacht.

Langs de muren stonden op regelmatige afstand van elkaar sokkels met daarop heldhaftige beelden - van gedaanten in krijgstenue of een gewaad. Stuk voor stuk zagen ze er zonder meer kwaadaardig uit.

Aan de andere kant van de zaal was een dubbele deur. Robert probeerde de klink en die gaf mee. Hij duwde zachtjes en gluurde door het spleetje. 'Hier is het,' fluisterde hij.

Hij duwde de deur open naar een volgende vierkante ruimte. Langs drie muren stonden mensenschedels opgesteld, en de vierde was betegeld met een enorm mozaïek van hetzelfde tafereel als de bas-reliëfs die ze bij de ingang van de tempel hadden gezien. Ook hier werd het middelpunt van de beelden in beslag genomen door het 'lege venster'.

Het plafond werd geschraagd door vier immense zuilen van bewerkt steen in de vorm van mensenschedels die door tentakels werden omstrengeld. De vloer was beschreven met geheimzinnige runen.

Midden op de vloer stond een reusachtig altaar. De gestolde lagen bloed die eraan kleefden, waren zwart van ouderdom en duimendik. Boven dit offerblok rustte een gigantische klauwachtige hand, kennelijk van zilver of platina, met tussen de vingers een enorme zwarte parel, tweemaal zo groot als het hoofd van een volwassen man. Het oppervlak tintelde van een mystieke energie, zichtbaar in vage kleuren die er als de donkere regenboog van olie op water overheen speelde.

'Ja,' zei Jazhara, "'het" is inderdaad hier.' Vlug liep ze naar het voorwerp. 'Dit is de bron van de mystieke energie die jouw bezwering blokkeert, Kendaric. Daar ben ik zeker van.'

'Laten we hem dan vernietigen en weggaan,' zei Solon, zijn strijdhamer losmakend.

'Dat zou onverstandig zijn,' sprak een droge stem vanuit de schaduwen. Uit een donkere nis verscheen een gedaante. Hij was gekleed in een haveloos gewaad, en meteen herkende Robert hem van het visioen. Jazhara reageerde ogenblikkelijk, liet haar staf zakken en loste een straal van vuurrode energie.

Het wezen zwaaide met een hand en de energie werd afgebogen, zodat de straal in de muur sloeg, knetterend en uitwaaierend alvorens op te lossen. Op de plaats van inslag bleef een rokende schroeiplek over.

'Dom vrouwmens,' fluisterde hij, zijn stem een eeuwenoude windvlaag waar kwaadaardigheid in galmde. 'Laat mij de gildeman en jullie mogen je armzalige leventjes behouden. Ik heb zijn talenten nodig. Bied weerstand en je sterft.'

Schielijk ging Kendaric achter Solon staan. 'Ikke?'

'Nee,' zei Robert.

Daarop wees het wezen naar hen en beval: 'Dood hen!'

 

Door deuren aan weeszijden van de kamer verschenen twee reusachtige gedaanten. Het waren skeletkrijgers, gelijkend op de wezens waar ze eerder tegen hadden gevochten, maar dan anderhalf maal zo lang. Bijna negen voet van vloer tot helm telden deze giganten, die bovendien beschikten over vier armen met lange kromzwaarden. De kop werd beschermd door een breed uitwaaierende, bloedrode helm, afgezet met goud.

'Dit is niet goed,' zei Kendaric. 'Nee, helemaal niet.'

Solon reikte achter zich, greep Kendaric bij de mouwen trok hem opzij. 'Wees eens een brave jongen en probeer niet in de weg te lopen.' Met een onverwachte uitbarsting van snelheid viel de monnik aan, zijn strijdhamer hoog boven zijn hoofd gehouden. 'Ishap geve me kracht!' schreeuwde hij.

De skeletkrijger die het dichtst bij Solon stond, aarzelde slechts heel even voordat zijn zwaarden een waas van beweging werden. Met verrassende behendigheid ving Solon slag na slag op met zijn hamer, de aanval van de krijger afwerend. Toen liet hij zich door de knieën zakken en gaf een verpletterende klap op de linkervoet van het geraamtewezen. Met een hoorbaar gekraak van botten werd de grote teen van het skelet verbrijzeld.

Zonder een enkele reactie op lichamelijke pijn te vertonen, maaide het stille wezen door met zijn zwaarden, en Solon wist ternauwernood het hoofd te behouden. Doch op zijn armen en schouders liep hij verscheidene verwondingen op, zodat hij zich terug moest trekken om zich te concentreren op verdedigen.

'Ga hem helpen,' zei Robert tegen Jazhara. 'Dan zal ik zien of ik die andere kan bezighouden.' Robert rende naar het wezen dat van de andere kant van de zaal naderde, terwijl Jazhara haar staf richtte en een bezwering losliet op de krijger die Solon aanviel. De bezwering die in de eerste zaal zo goed had gewerkt, hulde het wezen nu slechts een moment in fonkelend lichtblauw licht alvorens uit te doven. Solon benutte de korte aarzeling van het skelet als een gelegenheid om toe te snellen, op dezelfde voet als daarvoor te slaan en zich vlug weer terug te trekken.

Het wezen wankelde iets bij de volgende stap.

Terwijl Robert het tweede wezen aanviel, probeerde hij een patroon in diens zwaardslagen vast te stellen. Als dat er was, dan zag hij het niet, dus kwam hij liever niet te dichtbij. Toch moest hij het monster zien af te leiden als ze dit wilden overleven. Samen zouden de skeletkrijgers hen in korte tijd weten te overmeesteren.

Robert begon in zichzelf te tellen, en toen de klap van het eerste zwaard op zijn hoofd neerdaalde, herkende hij het patroon. Omhoog ging Roberts zwaard om de eerste slag af te weren, toen pareerde hij rechts, toen laag rechts en vervolgens de linkerkant van zijn lichaam, iets draaiend. Het kletteren van staal op staal galmde door de grot, en Robert begreep dat hij de aanvallen van dit wezen hooguit een minuut of twee kon tegenhouden. Hij dacht er maar niet over na wat er zou gebeuren als het wezen het patroon van zijn slagen veranderde.

Jazhara probeerde een andere bezwering, die echter ook faalde, dus sprong ze naar voren met haar staf boven haar hoofd, alsof ze de meervoudige zwaardslagen wilde opvangen. Op het allerlaatste moment liet ze haar rechterhand naar links glijden, zodat ze de staf als een lange knuppel vasthield. Met al haar kracht sloeg ze op dezelfde voet die Solon had beschadigd, en werd beloond met het geluid van brekend bot.

Ook zij wist haar onthoofding op het nippertje te voorkomen, maar kreeg een lelijke snee in haar linkerschouder. Bloedend dook ze opzij, en toen was Solon terug, om dezelfde voet aan te vallen.

Het wezen viel uit en raakte Solon met de punt van een zwaard op zijn borstplaat. Het pantser hield het, maar door de klap sloeg Solon achterover. Het wezen rukte op, en het was duidelijk dat de monnik niet op tijd overeind zou komen om de aanval af te slaan.

Verstomd van schrik zag Kendaric de skeletkrijger op de gevallen monnik afkomen. Jazhara probeerde het geraamte van opzij te belagen en werd weggejaagd met een zijwaartse stoot van een zwaard, waarna het wezen op Solon af sprong.

Kendaric duwde zich weg van de muur waar hij zich tegenaan gedrukt hield. Hij sprong voor Solon, als een bezetene in alle richtingen zwaaiend met zijn zwaard.

'Nee!' schreeuwde de liche. 'Laat hem leven!'

Het wezen aarzelde, en Solon rolde zich om, kroop op zijn knieën en kwam overeind, met beide handen zijn krijgshamer boven het hoofd gehouden. Uit alle macht liet hij hem neerdreunen en verbrijzelde de linkervoet van het geraamte.

Toen Kendaric en Solon terugsprongen, probeerde de skeletkrijger mee op te rukken. Hij wankelde, viel toen voorover en belandde met een klap op de vloer aan Solons voeten. Kendaric aarzelde maar even, bukte toen en greep de versierde helm van het skelet bij de rand. Hij rukte hem los, precies op het moment dat Solons hamer met door wanhoop gedreven kracht weer omlaag suisde. Er galmde een droge tik door de grot toen de schedel van het wezen werd ingeslagen. Het skelet werd slap en viel ratelend op de stenen vloer.

Jazhara was al afgestormd op het monster waarmee Robert vocht. 'Ik kan hier wel wat hulp gebruiken,' verklaarde de voormalige dief. Hij baadde in het zweet en zijn armen waren zwaar van vermoeidheid, maar nog steeds wist hij de slagen van de krijger af te weren.

Solon draaide zich om naar de liche. 'We hebben geen tijd om die andere ook te verslaan,' zei hij tegen Kendaric.

De berger knikte en verstevigde zijn greep om het gevest van zijn korte zwaard.

Samen liepen ze toe op de dode magiër, die zijn hand ophief.

Er schoot een vlaag van witte energie naar Solon, die amper de tijd vond om opzij te duiken. Kendaric rende naar voren en reeg het wezen aan zijn zwaardpunt.

Vol verachting keek de liche omlaag. 'Je kunt me niet doden, jongen,' zei hij, en met zijn knokige hand greep hij bliksemsnel Kendarics arm. 'En nu heb ik je!'

'Solon!' schreeuwde de berger wanhopig. 'Hij gaat niet dood!'

Jazhara was bezig de aandacht van de tweede skeletkrijger af te leiden om Robert wat adem te gunnen. 'Dan heeft hij zijn ziel in een kruik geplaatst!' riep ze over haar schouder.

Solon aarzelde en schreeuwde: 'Waar?'

Jazhara keek wild om zich heen. 'Dat zou overal kunnen zijn. In een andere ruimte of zelfs... de parel!'

Doelbewust stapte Solon naar de parel op het altaar.

'Nee!' schreeuwde de liche.

Solon hief zijn hamer en liet hem met een krachtige slag neerkomen op de parel. Woest golfde de energie over het zwarte oppervlak in ragfijne lijntjes van witheet vuur die zich verspreidden tot een roosterpatroon over de buitenkant. Hij sloeg nogmaals, en de parel scheidde een donkere nevel af. Een derde klap verbrijzelde de parel, en die ontplofte met zo'n kracht dat de monnik van Ishap achterover door de kamer werd gesmeten.

Met grote ogen van afgrijzen nam de liche het tafereel in ogenschouw: 'Wat heb je gedaan?' vroeg hij zacht.

Kendaric voelde de greep op zijn arm verslappen, en de liche draaide zich om. 'Het is je nog steeds niet gelukt, gildeman.'

De tweede skeletkrijger begon te trillen, en zijn aanval verliep trager. Robert wankelde achteruit, amper nog in staat zijn armen omhoog te brengen, en Jazhara bood hem een steunende hand. Het wezen nam twee dronkemanspassen en viel kletterend op de stenen.

De liche greep naar Kendaric. 'Ik ben nog niet klaar met jou, mijn vriend.'

Op zijn beurt stak Kendaric zijn hand uit en pakte het gevest van zijn zwaard, dat nog steeds uit de buik van de liche stak. Hij gaf het zwaard een draai, en de liche verkrampte van de pijn. 'Maar ik wel met jou!' verklaarde Kendaric. Je stervensuur heeft geslagen!' Hij rukte de kling los, en de ondode magiër sidderde van pijn en viel op zijn knieën. Met onwrikbare precisie hakte Kendaric in de hals van de dode. De huid spleet als droog papier, en de beenderen knapten als broze takken. Het hoofd van de liche kwam los en stuiterde over de vloer.

Robert steunde met zijn arm over Jazhara's schouders. 'Wel, dat was interessant.'

Solon krabbelde overeind, zijn gezicht vol kleine kerfjes van de geëxplodeerde parel. 'Dat is niet het woord dat ik zou hebben gekozen, jochie, maar ik begrijp wat je bedoelt.'

'En nu?' vroeg Kendaric.

'Moeten we rondkijken,' zei Robert. 'Er kunnen er nog meer zijn die ons last gaan bezorgen.'

'Dan moeten we onderwijl dit oord met vuur geselen,' zei Jazhara.

'Ja,' beaamde Solon. 'Het kwaad is hier zo diep geworteld dat de grotten moeten worden gereinigd. En als we wachten tot mijn tempel daar mensen voor heeft gestuurd, kan veel van dat kwaad naar een andere plek zijn gevlucht.'

Ze liepen naar het lichaam van de liche. Achter de nis waaruit hij te voorschijn was gekomen, zat een deur. Via die doorgang kwamen ze in een grote ruimte, kennelijk het privé-vertrek van de liche. Grote hoeveelheden kleine en grote potten en kruiken stonden verzameld op tafels, en in de hoek tegenover de deur was een kooi aan de stenen muren bevestigd.

In die kooi lag een wezen dat wat weg had van het monster dat ze in het riool van Krondor waren tegengekomen. Met gekwelde ogen keek het naar hen op en wenkte met een klauwachtige hand. Langzaam gingen ze nader, en toen ze vlakbij stonden, ging de bek van het wezen open. 'Help...' klonk een kinderstem.

De tranen sprongen Jazhara in de ogen. 'Komt er dan nooit een eind aan dit kwaad?' fluisterde ze.

'Kennelijk niet,' zei Solon.

'Pijn,' sprak het wezen. 'Help...'

Onderwijl liep Robert om de kooi heen, en met een snelle stoot van zijn zwaard doorstak hij de nek van het monsterlijke kind, dat geluidloos op de vloer zakte.

Jazhara keek hem aan, maar Robert zei niets. Zijn gezicht was een masker van razernij.

'Het was een daad van barmhartigheid,' zei Solon uiteindelijk.

'En nu,' vroeg Kendaric.

'Verbranden,' zei Robert zacht. 'Alles verbranden.' Hij beende naar een muur waar boeken en tekstrollen waren gerangschikt, greep de plank en trok hem omver. Op de werktafel vlak bij de plank stond een kleine brander. Hij griste hem van de tafel en slingerde hem weg, zodat de vlammen en kolen zich over het papier op de vloer verspreidden en het vuur snel om zich heen greep.

'Kijk daar!' zei Kendaric.

Ze keken om en zagen dat de berger nog een parel had gevonden. In tegenstelling tot de andere bol bleek deze doorschijnend, en in de bol zagen ze een afbeelding van Haldenhoofd.

'Dit is een krachtig schouwingstoestel,' zei Jazhara.

Het beeld verschoof, en ze zagen Weduwpunt, met de hut van de oude vrouw, Hilda.

'Kan dit mijn bezwering hebben gedwarsboomd?' vroeg Kendaric.

'Ja, dat denk ik wel,' antwoordde Jazhara. 'Dit ding creëert een uitgebreid veld van magie over het gebied dat wordt geobserveerd. Niet alle magie wordt tenietgedaan, maar het kan dat hij specifiek werd aangewend om de werking van jouw bezwering te neutraliseren tot ze je in hun macht hadden.'

De vlammen achter hen laaiden op. 'Wat doen we ermee?' vroeg Robert.

Jazhara pakte de grote parel op en smeet hem in het vuur. 'Dat moet voldoende zijn.'

'Mooi,' zei Robert. 'Dan moeten we nu weg. Pak fakkels en steek achter ons alles in brand wat maar branden wil.'

'En als de gnomen bezwaar maken?' vroeg Kendaric.

'Nou,' zei Solon, vastberaden kijkend, ondanks zijn wonden, 'als de ontsnapte gevangenen nog niet met hen hebben afgerekend, zullen we dat maar zelf moeten doen, nietwaar?'

Robert knikte. 'Kom op, dan gaan we een schip bergen.'

Ze begonnen aan de terugkeer naar het bovenaardse.