4 Geheimen

 

Er kwam een soldaat de trap af.

'Kapitein, we hebben iemand gevonden die nog leeft,' zei hij. 'Het is Dennison.'

Robert keek naar Guruth, die knikte dat de jonker kon gaan kijken, en Robert beduidde Jazhara en Wiliam met hem mee naar boven te gaan.

Daar waren de kamers in even grote wanorde als die op de begane grond. Door een deur aan de andere kant van de gang zagen ze nog een gat in de muur, waardoor de man die Beer werd genoemd kennelijk de gevangenis had verlaten.

Op een krukje, met een koude natte doek tegen zijn hoofd gedrukt, zat de schrijver van de gevangenis, Dennison. De scribent keek op. 'Dala, die de zwakken en vromen beschermt, zij dank. Wie weet welke gruwelen ze mij aan hadden gedaan als jullie niet waren gekomen.'

Wiliam keek de kamer rond. 'Wat is hier gebeurd?'

'Ik werd door een explosie tegen de grond geslagen en raakte bijna bewusteloos van een tweede. Dit krukje waar ik op zit, kreeg ik boven op mijn hoofd.' Hij wreef over een lelijke bult op zijn voorhoofd. 'Ik had bloed op mijn gezicht toen ze kwamen, dus ik hield me dood. Ze hebben alle bewakers in de kazerne vermoord.' Hij wees naar de deur van de grootste kamer op de bovenverdieping. 'Iemand met een harde, zware stem gaf de bevelen, maar ik heb mijn ogen dichtgehouden, dus ik kan u niet vertellen hoe hij eruitzag. Maar ik heb wel een glimp opgevangen van een van zijn mannen.'

'Heb je hem herkend?'

'Dat denk ik wel. Ik had hem al eens gezien. Ze zeggen dat hij de bootsmansmaat is van Norse Michael, de piraat.'

Robert kneep zijn ogen tot spleetjes. In zijn tijd had hij al menig leugenaar gesproken, en dit was wel een hele slechte. 'Norse Michael? Hoe komt het dat een brave dienaar van de kroon zoals jij die man kent?'

De schrijver knipperde met zijn ogen. 'Eh, ik dronk wel eens wat... van tijd tot tijd... en af en toe kwam ik in de wat minder frisse kroegen ... in de haven.' Op beduidend vlottere toon vervolgde hij: 'Maar misschien heb ik me vergist. Het gebeurde allemaal zo snel, en ik heb hem maar heel even gezien voordat ik mijn ogen weer dichtdeed. Ik bedoel, het kon ook iemand anders zijn...' Zijn stem stierf weg en hij keek ongemakkelijk de kamer rond.

Robert wierp een blik op Jazhara en Wiliam, en Wiliam schuifelde naar de trap terwijl Jazhara zich posteerde tussen de schrijver en het gat in de muur. Waarom zouden ze jou hebben laten leven, denk je, terwijl ze verder iedereen zo doelbewust vermoordden?' vroeg Robert.

'Raar dat ze dat niet even hebben gecontroleerd,' merkte Jazhara nonchalant op.

Robert knikte naar Wiliam, deed een snelle stap naar voren en greep de tengere scribent bij zijn hemd. 'Het is wel heel erg merkwaardig dat iedereen in deze gevangenis is omgebracht - iedereen behalve jij en die dronkelap beneden.'

'En die dronkelap alleen maar omdat hij in een andere cel zat,' bracht Wiliam naar voren.

Robert duwde de schrijver met zijn rug tegen de muur. 'Ze wisten precies wanneer ze deze bajes moesten overvallen. Wie was er van het rooster op de hoogte?'

De man werd nog bleker en sputterde: 'De schout! De onderschouten!'

'En jij!' zei Wiliam en kwam op de schrijver af. 'Er is een meisje vermoord door die huurlingen, het meisje van wie ik hield! Volgens mij weet jij veel meer dan je vertelt, dus kom er maar eens mee voor de draad voordat ik je bloed vergiet.'

Bevend van angst stak de schrijver een afwerende hand op en keek smekend van Wiliam naar Robert en Jazhara. 'Echt, meesters, ik heb geen idee.'

Wiliam trok zijn dolk te voorschijn en zette de punt op Dennisons keel. Er sijpelde een dun straaltje bloed over zijn hals. 'Je liegt! Zeg je gebeden maar op!'

'Nee, wacht!' gilde de schrijver. 'Ik zal het vertellen. Ik zal het vertellen. Maar maak me niet dood!'

Robert kwam even in beweging, als om Wiliam bij de schrijver vandaan te trekken, en zei op vlakke toon: 'Ken je die Beer?'

Dennison knikte en keek verslagen. 'We deden wat zaken. Hij schoof me een paar kronen toe in ruil voor informatie met betrekking tot de gevangenis en de bewakers, en bij gelegenheid verlichtte ik hier en daar wat vonnissen wanneer zijn mannen werden opgepakt. Ik zette ze weer op straat, waar niemand iets van merkte. Ik weet niet wat Beer moest met die piraat Knute, maar hij was gloeiend giftig toen Knute werd opgepakt.'

'Welk geheim kende die piraat dat Beer heeft aangezet tot moord?'

De schrijver liet een bitter lachje horen. 'Niemand hoeft Beer aan te zetten tot moord, jonker. Dat doet hij wel uit zichzelf. Daarom kon ik in al die jaren ook nooit nee tegen hem zeggen. Hij zou me hebben vermoord zonder ook maar te knipperen met dat ene goede oog van hem. Ik weet niet waarom hij Knute moest hebben. Ik had nog maar pas gehoord dat Knute een kamer had in De Gebeten Hond, maar ik was nog niet in de gelegenheid geweest Beer dat te laten weten, en ik was niet van plan om overeind te komen om het te vertellen aan zijn mannen terwijl die iedereen ter plekke aan het vermoorden waren.'

'Ja, en je zal ook geen gelegenheid meer krijgen om het hem te vertellen,' zei Wiliam, en hij draaide zijn dolk om en gaf met het gevest een dreun achter op Dennisons schedel.

De schrijver zeeg neer.

'Ik vraag de kapitein wel hem naar het paleis te brengen en onder strenge bewaking te stellen,' zei Wiliam.

Robert knikte. 'Hij krijgt niemand te spreken.'

Wiliam pakte de slappe schrijver op, hees het dode gewicht over zijn schouder en droeg hem de trap af.

Jazhara schudde haar hoofd. 'Een mysterie.'

'Welk geheim Knute ook bij zich droeg,' zei Robert, 'Beer wilde het zo graag weten dat hij het er voor over had de meest gezochte man in het Westelijke Rijk te worden. Als ik Arutha goed genoeg ken, staat er morgen al een prijs van minstens tienduizend gouden soevereinen op Beers hoofd, zodat iedere huurling zich zal gaan afvragen of hij onder Beer wil werken of hem aan moet geven.'

'Wat doen we nu?'

Robert keek rond en knikte naar Dennisons tafel. 'Eerst schrijf ik een briefje aan Arutha. Daarna nemen we alle papieren hier door, voor het geval onze vriend van daarnet nog iets nuttigs heeft achtergelaten. En dan stel ik voor dat we op zoek gaan naar twee dingen.'

Jazhara stak een vinger op. 'Nummer één: Knute's geheim.'

Robert knikte en hield twee vingers omhoog. 'En nummer twee: Lucas, Talia's vader.' Bedachtzaam voegde hij eraan toe: 'En het zou me niet verbazen als het ene ons naar het andere leidt.'

 

De Gebeten Hond was een van de ergst verwaarloosde taveernen in heel Krondor, en dat wilde heel wat zeggen. Robert schudde zijn hoofd. 'Niet bepaald mijn favoriete uitgaansgelegenheid.'

Wiliam stond zichzelf een meewarig gegrinnik toe. 'Volgens alle verhalen die ik heb gehoord, Robert, heb jij wel ergere drankholen bezocht.'

Grijnzend duwde Robert de deur open. 'Er bestaan geen ergere. Wees op je hoede, we zijn hier niet welkom.'

Hij ging naar binnen, de anderen vlak achter zich aan, en op slag werd duidelijk wat hij bedoelde. Alle ogen werden gevestigd op Wiliam, of liever gezegd op het wapenkleed dat hij droeg: dat van de Wacht van het Koninklijk Huis. Ook de bloedspetters en schroeiplekken ontsnapten niet aan de aandacht.

Aan de andere kant van de lange gelagkamer stond een groepje mannen dicht opeen rond een hoge ronde tafel, zodanig ontworpen dat je er staande aan kon drinken. Hun kleding en blote voeten kenmerkten hen als zeelieden.

Drie andere mannen, kennelijk arbeiders, stonden bij de haard, eveneens starend naar de nieuwkomers.

Bij de deur hadden twee zwaarbewapende mannen hun gesprek gestaakt toen Wiliams binnenkwam.

Een lang moment heerste er stilte in de kroeg, tot er langzaam weer stemmen begonnen te klinken en er zacht mompelend verder werd gesproken. Robert kreeg de kastelein in het oog en liep naar de langwerpige tapkast.

'Wat moet je?' was het welkomstwoord van de kastelein.

Robert glimlachte. Wiliam herkende die glimlach. Die was een voorbode van naderend onheil.

'Iets te drinken, voor mij en mijn vrienden.'

De kroegbaas had een dikke bos donker haar dat mogelijk minstens een jaar lang geen kam had gezien. Zijn kin zat onder de stoppels en zijn dubbele onderkin en donkere kringen onder de ogen wekten de indruk van iemand die met te grote regelmaat van zijn eigen producten proefde. Hij zette drie volle flessen op de tapkast en gromde: 'Dat is dan zes koper. Opdrinken en wegwezen. We moeten hier geen knechtjes van het hof.'

'Allervriendelijkst,' mompelde Jazhara en nam een slokje van het bier. Dat was schraal en bitter, dus ze zette het terug op de tapkast en bleef staan kijken.

'Ben jij de knaap die ze Bofkont Pete noemen?' vroeg Robert.

Het pafferige gezicht spleet open in een grijns. 'Ja, Bofkont Pete, vanwege m'n vaardigheden met het andere geslacht.' Met een knipoog naar Jazhara zei hij: 'Kom me later maar eens opzoeken, schatje, dan zal ik je me houten been laten zien.' Hij legde een hand op de hare.

Ze glimlachte, boog zich voorover en fluisterde: je kunt me er twee laten zien als we niet vinden wat we zoeken.' Ze haalde zijn hand weg.

Pete grijnsde en grinnikte, wat zijn verschijning er niet beter op maakte. 'Vol vuur, hè? Ik hou wel van wat pit in een vrouw.'

'We hebben gehoord dat ene Knute hier een kamer huurt,' zei Wiliam.

Pete hield zijn hoofd schuin. 'Knute? Zei je Knute? Ik ben hardhorend, weet je, en me geheugen is ook niet meer wat het geweest is, jongen.' Theatraal hield hij een hand achter zijn oor.

Robert keek rond en zag dat verscheidene bezoekers het gesprek rustig volgden. Hij was genoeg in louche dranklokalen als De Gebeten Hond geweest om te weten dat het binnen de kortste keren knokken was geblazen als hij Pete onder druk probeerde te zetten. Hij stak een hand in zijn beurs, haalde er twee gouden munten uit en legde die op de tapkast.

Pete's gezicht klaarde op. 'Ach, ja, me gehoor wordt met het moment beter!' Op zachtere toon sprak hij: ja, ik ken die ouwe Knute wel. Gewoon een kruimelpiraatje, maar meestal boerde hij lang niet kwaad in zijn eentje. Tot die verrekte wachters hem te pakken kregen, tenminste.' Hij wierp een blik op Wiliam. 'Niet kwaad bedoeld, natuurlijk.'

'Zo vat ik het ook op... voorlopig,' antwoordde Wiliam. 'Heeft Knute de afgelopen dagen nog iets ongebruikelijks gezegd?'

Pete zei niets. Na een lange stilte legde Robert nog een munt op de tapkast. Meer stilte, en Robert haalde een vierde munt te voorschijn. Pete pakte de goudstukken op. 'Ha! Hij zoop tegen de klippen op, dus wie weet? Ik had hem alleen nog nooit eerder zo schrikachtig gezien, en het rare was dat toen de wacht hem in zijn kraag greep, hij bijna opgelucht leek. Alsof het de bedoeling was dat hij werd opgepakt. Begon zomaar een vechtpartij buiten de deur.' Pete wees naar de ingang van zijn kroeg. 'De meeste kerels als Knute doen er alles voor om buiten de bajes te blijven, begrijp je wat ik bedoel?' Robert knikte. 'Maar die Knute schopte een hoop drukte en toen bleef-ie gewoon zitten tot de wacht kwam, en toen gooide hij zijn bier in het gezicht van die knaap en schopte hem tegen de schenen, en meer van dat maffe gedoe. En Knute is geen vechtersbaas, als je begrijpt wat ik bedoel. Dat is een denker, maar deze keer was hij niet goed bij zijn hoofd, wat mij betrof.'

'Kunnen we zijn kamer zien?' vroeg Robert.

Met groot misbaar gaf Pete blijk van zijn verontwaardiging. 'Je bent niet lekker! Ik kan toch niet zomaar iedereen in de spullen van me gasten laten snuffelen!'

Robert schoof nog twee munten over de tapkast. 'Jouw gast is dood, aan mootjes gehakt.'

Pete veegde de munten op in zijn hand. 'Wel, in dat geval zal hij het vast niet zo erg vinden. Ga je gang. Hier heb je de sleutel.' Hij schoof hem de sleutel over de tapkast toe. 'Linkerdeur boven aan de trap. Je kan gaan kijken, maar maak het niet te lang en val me andere gasten niet lastig. En breng de sleutel meteen terug, of ik stuur me vrienden achter je aan!'

Ze namen de trap en belandden op een kleine overloop met vier deuren, twee tegenover de trap, één links en één rechts. Robert koos de linkerdeur en stak de sleutel in het slot.

Nauwelijks had hij hem omgedraaid of hij hoorde binnen iets bewegen. Hij deed een stap achteruit, trok in een vloeiende beweging zijn zwaard en schopte de deur open. In de kamer zat een forse man te rommelen in een kist die boven op een onopgemaakt bed was neergezet. Hij keek meteen om toen de deur werd opengesmeten en trok een groot mes.

'Laat vallen!' riep Robert.

De man draaide de dolk om, pakte hem bij de punt, bracht zijn arm naar achteren en gooide de dolk naar Robert.

'Liggen!' schreeuwde Robert en liet zich plat op de vloer vallen. Enkele duimen boven Roberts lichaam vloog het mes door de deur.

Robert hoorde glasgerinkel toen de man dwars door het raampje boven het achtererf van de herberg dook.

Wiliam sprong over Robert heen en stond al bij het raam voordat Robert overeind kon komen. 'Verdomme,' zei hij terwijl hij naar buiten keek.

Robert kwam achter hem staan. 'Wat is er?'

Wiliam wees en Robert keek omlaag. Beneden op de kasseien lag de man, armen en benen gespreid, zijn nek duidelijk gebroken, aan de hoek te zien waarin zijn hoofd was gedraaid.

'Kijk rond wat er te vinden is,' zei Robert tegen Wiliam, 'terwijl Jazhara en ik beneden naar onze vriend gaan kijken.'

Robert en Jazhara renden de trap af, langs Bofkont Pete, die vroeg: 'Waar is me sleutel?'

'Die komt Wiliam brengen als hij klaar is,' antwoordde Robert en wees naar een deur naast de tapkast. 'Is dat de weg naar het achtererf?'

'Ja, hoezo?'

'Omdat je daar een lijk hebt liggen,' zei Robert terwijl hij door de deur stormde.

Pete zette zijn ellebogen op te tapkast. 'Gebeurt zo vaak, jongen.'

Bij het lijk aangekomen knielde Robert neer. In zijn hand hield de man nog steeds een buideltje. Robert wrikte de vingers los van het buideltje, pakte het en bekeek de inhoud. Het bleek een eenvoudige sleutel te zijn.

'Waar denk je dat die voor is?' vroeg Jazhara.

'Ik weet het niet zeker, maar die sleutel komt me ergens bekend voor.'

Wiliam verscheen. 'Boven is er niets wat de moeite van het stelen waard is. Alleen wat kleren.'

'En dit.' Robert hield de sleutel omhoog.

Wiliam keek ernaar. 'Kom even mee naar het licht.'

Ze liepen naar de achterdeur van de herberg, waar een enkele lantaren brandde, en Wiliam nam de sleutel uit Roberts hand en wees op een merkteken. 'Zie je dit symbool?'

Robert pakte hem terug en keek aandachtiger. 'Dit is Lucas' sleutel! Van zijn luik naar het riool!'

'Dan is dit waar die boef naar op zoek was,' zei Jazhara. 'Wat betekent dat?'

Robert tikte met de sleutel tegen zijn wang. 'Lucas heeft een geheime doorgang naar het riool, in de opslagruimte achter de tapkast. Hij vroeg altijd geld voor het gebruik van de sleutel, deze sleutel.'

'Dus Knute heeft Lucas' geheime luikje gebruikt om in het riool te komen,' zei Wiliam.

Robert knikte. 'Ja. Waarschijnlijk om de schat van zijn laatste overval te kunnen verstoppen, de buit waar hij het tegen die dronkelap Scovy over had. Die waarmee hij Arutha's gratie wilde kopen.'

'Denk je dat hij die sleutel van Lucas heeft gestolen?' vroeg Jazhara.

'Nee, hij moet ervan hebben geweten. Knute's moordenaar wilde weten waar "het" was. Ik durf te wedden dat ''het'' de schat is.'

'Dus Lucas moet het riool in zijn gevlucht toen Beer binnenviel,' zei Wiliam. 'Maar waarom heeft hij dan geen contact opgenomen met jou of met de prins?'

'Omdat hij dat niet kan?' opperde Jazhara.

Robert schudde zijn hoofd. 'Lucas is de enige die als niet-lid van de Snaken het riool net zo goed kent als ik. Hij heeft verscheidene plekken om zich schuil te houden.' Robert ging zachter praten terwijl hij erover nadacht. 'Hij moet weten wat die Beer voor een vent is. En hij moet weten dat Arutha hem onvoldoende bescherming kan bieden als hij betrokken is bij piraterij of alleen maar het helen van gestolen goederen. Lucas balanceert zijn hele leven al op de grens tussen wetteloosheid en legitimiteit, maar deze keer is hij over de schreef gegaan.'

'En daar heeft zijn dochter de prijs voor betaald,' sprak Wiliam verbitterd.

Robert legde een hand op Wiliams arm. 'En daar moet Lucas de rest van zijn leven mee zien te leven.'

'Wat niet erg lang zal zijn als Beer hem weet op te sporen,' besloot Jazhara. 'Ons doel is duidelijk: we moeten Lucas vinden - en snel.'

Robert knikte instemmend. 'Hoop maar dat wij eerder bij hem zijn dan Beer.'

'Waar beginnen we?' vroeg Wiliam.

Met een spottend glimlachje keek Robert zijn vriend aan en wees omlaag. 'Het riool.'

 

Het bloed kleefde nog steeds aan de vloerplanken van de herberg De Bonte Papegaai, maar de lijken waren weggehaald. Bij de deur stond een soldaat toen Robert, Wiliam en Jazhara naderden.

'Simon!' zei Wiliam toen hij de wachtpost herkende. 'Hoe staat het ervoor?'

'Rustig hier, luitenant. De lijken zijn eruit en naar de tempel van Lims-Kragma gebracht, zodat ze fatsoenlijk op weg kunnen worden geholpen.'

'Waar zijn de andere wachters?' vroeg Robert.

'Nou, Jack staat bij de achterdeur, en dat was het, jonker. Sergeant Tagart heeft de rest van de jongens de lijken naar de tempel laten brengen. Ik denk dat de sergeant het niet zo heel erg vond als een toch al leeggeroofde herberg werd geplunderd. Aan het einde van de wacht worden we door een paar jongens afgelost, en dan kunnen we met de anderen mee.'

'Waarheen?' vroeg Robert.

'Nou, het riool. Had u het nog niet gehoord, jonker?'

'Wat?'

'Een paar uur geleden is er iemand uit de gevangenis vrijgelaten. Hij heeft iemand in een bierhuis zover gekregen iets te drinken voor hem te kopen als hij zou vertellen waarom de gevangenis is overvallen.'

Robert kromp ineen. 'Scovy.'

'Zou best kunnen dat hij het was,' zei de soldaat. 'Maar hoe dan ook, het gonst nu van de geruchten. Piratenschatten in het riool. Bergen juwelen en goud. Zei dat een piraat genaamd Beer de gevangenis heeft overvallen omdat iemand daar wist waar de schat lag.'

'Dus nu wemelt het in het riool van de schatzoekers,' zei Wiliam.

'Reken maar, luitenant,' antwoordde Simon. 'Van iemand van de stadswacht die hier langskwam voordat u verscheen, hoorde ik dat er een hele groep kerels uit het grote rooster bij de Vijfsprong kwam hinken, bloedend en wel. Ze zeggen dat de Snaken verder iedereen uit het riool weren zodat ze zelf op zoek naar de schat kunnen.'

Robert zuchtte. 'Wel, ik vroeg me al af wat er nog meer kon gebeuren om de speurtocht naar Lucas te bemoeilijken.'

'Ja, en iemand zei ook nog dat er daar een monster zit, jonker.' Robert keek Simon aan. 'Je maakt een grapje, zeker?'

'Erewoord, jonker,' bezwoer de soldaat hem. 'Het schijnt dat ze twee nachten geleden een lijk in de baai zagen drijven, helemaal aangevreten als een muis door een kat. Daarna hoorden ze dat een of andere vent in De Gebeten Hond van een andere vent had gehoord dat er een groep smokkelaars is aangevallen door iets wat zo groot was als een stier, met lange armen en grote tanden.'

'En daar wou jij gaan kijken?' vroeg Jazhara aan Robert.

'Nee,' antwoordde de voormalige dief, 'maar we hebben geen keus. Als we Beer willen grijpen, moeten wij Lucas eerder vinden dan hij. Ik heb zo'n idee dat ik weet waar Lucas zich schuilhoudt.'

Wiliam knikte. 'Ook al vindt Beer hem niet, als Lucas met Knute onder één hoedje speelde en boven op die schat zit, zal iemand die hem eerder vindt dan wij waarschijnlijk Lucas doden.'

'Geen getreuzel meer,' zei Robert. 'Kom op.' Tegen Simon zei hij: 'Als je wordt afgelost, zeg de wachtsergeant dan dat wij in het riool achter de moordenaar aan zijn. Stuur bericht naar het paleis om de prins te vragen een compagnie achter ons aan te zenden om ons te helpen die schatzoekers te verwijderen.'

'Zoals u zegt, jonker.' Simon salueerde.

Robert begon al weg te lopen, maar Simon voegde eraan toe: 'Nog één ding, jonker.'

'En dat is?'

'Een poosje geleden heeft er nog een gerucht de kop op gestoken.' Hij keek rond als om zich ervan te vergewissen dat er niemand anders meeluisterde. 'Het schijnt dat er een zooitje dronken lui uit de buurt van Visstad vlak bij de Vijfsprong uit het riool kwam, slepend met een stel kerels. Ze waren er behoorlijk beroerd aan toe.'

'Snaken?' informeerde Robert, zich afvragend of de vissers misschien het dievengilde tegen het lijf waren gelopen.

'Nee, geen Snaken, jonker.' Wat zachter sprak hij verder: 'Ze zeiden dat het dat monster was waar ik u net over vertelde. Ze gingen naar de tempel van Dala en moesten de priesters al het koper in hun zakken geven om te voorkomen dat hun maten doodbloedden.'

'Dat monster weer?' Wiliam keek bedenkelijk. 'Hou toch op met die onzin.'

Simon haalde zijn schouders op. 'Ik vertel u gewoon wat ik heb gehoord, luitenant. Een of ander... beest, anderhalf keer zo groot als een mens. Een van de vissers zei dat het zomaar uit het niets naast hen in de tunnel opdook en meteen begon met botten breken en vingers afbijten.'

'Schitterend,' zei Robert. 'Werkelijk schitterend.' Hoofdschuddend ging hij zijn metgezellen voor naar de achterkamer en liep naar een muur die van vloer tot plafond volhing met schappen vol gedroogd voedsel, aardewerk en flessen wijn. Daar haalde hij de sleutel te voorschijn die ze in Knute's kamer hadden gevonden, en sleepte vervolgens een zak gedroogde bonen opzij. Erachter verscheen een sleutelgat waarin Knute's sleutel paste.

Hij stak de sleutel erin en draaide. Er klonk een zacht rommelend geluid en een harde klik, en Robert greep de zijkant van de planken en trok naar rechts. De planken schoven moeiteloos opzij en onthulden een half-manshoge doorgang met een trap naar beneden. 'Je moet een beetje bukken om die trap af te gaan,' zei hij. 'Wiliam, ga eens wat licht halen.'

Wiliam keerde terug naar de gelagkamer en verscheen een ogenblik later met een lantaren.

'We zouden op een stuk of tien andere plaatsen naar binnen kunnen,' zei Robert, 'maar hier is het misschien makkelijker om Lucas' spoor op te pikken.' Hij wenkte Wiliam hem de lantaren te geven, pakte hem uit Wiliams uitgestrekte hand en ging hun voor de duisternis in.

 

'Denk om het afstapje,' fluisterde Robert en sprong drie voet omlaag van de tunnel uit Lucas' herberg naar de rioolvloer. Hij draaide zich om en bood Jazhara zijn hand, die ze aannam, en haar staf gebruikend voor haar evenwicht sprong ze behendig omlaag. Wiliam kwam achter haar aan en belandde met zijn laars op iets wat een zompig geluid maakte.

'Wat een stank!' klaagde Wiliam, zijn laars schoonschrapend aan de stenen die boven het duimdiepe water uitstaken.

'Ik ben bang dat dit niet precies is wat ik bedoelde met een rondleiding door de stad,' verontschuldigde Robert zich bij Jazhara. 'Maar de plicht roept...'

'Denk je heus dat je vriend Lucas hier naar toe is gevlucht?' vroeg ze.

Robert tuurde een moment in het donker rond. 'Hij kent dit riool bijna net zo goed als de Snaken.' Hij speurde de vloer en muren af alsof hij zocht naar een punt waar hij kon beginnen. 'In de tijd van de Oorlog van de Grote Scheuring werkte Lucas samen met zowel de Snaken als Gregor Tromps smokkelaars. Daarmee heeft hij een hoop goede wil bij de Snaken gekweekt, zodat ze hem hier beneden met rust laten. Dat kunnen er niet veel van zichzelf zeggen, en daarom is dit de plek om heen te gaan wanneer hij in moeilijkheden verkeert.'

'We hebben een flink stuk af te leggen, dus we moesten maar eens op weg gaan,' zei Wiliam. 'Welke kant op?'

Robert wees. 'Daarheen, stroomafwaarts.'

'Waarom?' vroeg Jazhara.

'Er zijn wat oude smokkelaars schuilplaatsen die Lucas kent. Zelfs bij de Snaken zijn er maar weinig die nog weten waar die zijn. Ik wed dat Lucas zich in een van die geheime kamertjes heeft opgesloten.'

'Weet jij dan waar ze zijn?' vroeg Wiliam.

Robert haalde zijn schouders op. 'Het is jaren geleden, maar de plek weet ik nog wel ongeveer.'

Wiliam slaakt een geërgerde zucht. 'Ongeveer?'

Jazhara schoot in de lach. 'Beter dan geen idee, lijkt me.'

Terwijl ze door het riool liepen, werden de geluiden die ze maakten gecamoufleerd door het druppelen, spetteren en gorgelen van het water, dat door de tunnels galmde. Zo nu en dan hield Robert een hand omhoog om hen tegen te houden, en luisterde.

Na bijna een half uur behoedzaam lopen kwamen ze in een brede tunnel. Van verderop klonk het geluid van stromend water. 'Daarginds ligt het hart van het rioolstelsel. Daar komen zes grote tunnels op uit en het systeem loopt verder naar het zuiden van de baai. Daar nemen we een andere tunnel naar de oude smokkelaars-steiger. De uitloop is breed genoeg om een boot door te laten, en daarom hadden de smokkelaars aan het andere einde hun steiger, vlak bij de oostmuur van de stad.'

'Wordt die tegenwoordig nog gebruikt?' vroeg Wiliam.

'Door iemand anders dan Lucas? Weet ik niet. De meesten die hier zijn geweest en niet in dienst van de prins zijn, leven nu niet meer. Misschien hebben de Snaken die opslagruimten ontdekt.'

Ze betraden een grotere buis, en het geluid van snelstromend water werd luider. 'Voorzichtig lopen, hier,' waarschuwde Robert.

Het rioolhart bleek een grote ronde ruimte waar zes tunnels vandaan liepen als de spaken van een wiel. Boven hen kwamen kleinere pijpen op de koepel uit, en onder hen spetterde smerig water neer.

Behoedzaam liepen ze achter elkaar over het smalle wandelpad langs de muur, want de stenen rond het diepe gat zaten vol met glibberig vuil. Toen ze langs de tweede brede tunnel liepen, vroeg Wiliam: 'Waar gaan die buizen heen?'

'Elk naar een ander deel van de stad,' antwoordde Robert. Hij bleef staan en wees naar een van de tunnels aan de overzijde van de koepel. 'Die daar gaat naar het paleis. Jaren geleden zal er een prins zijn geweest die besloot het riool te verbeteren.' Hij wees omhoog in het donker. 'Daarboven zit een oud reservoir met het water waarmee 's nachts het riool moest worden doorgespoeld. Ik weet niet of het ooit naar behoren heeft gewerkt, maar...' Hij liep verder. 'Ik ken niemand die zich kan herinneren dat het is gebruikt. Veel kooplieden graven gewoon hun eigen tunnel naar het riool wanneer ze hun winkel beginnen. De ingenieurs van de prins hebben kaarten, maar de meeste zijn verouderd, nutteloos.' Bijna in zichzelf voegde hij eraan toe: 'Dat zou de moeite waard zijn, die kaarten bijwerken en de mensen verplichten de kroon te informeren wanneer ze veranderingen aanbrengen.'

De derde tunnel betredend zei Robert: 'Voorzichtig. We begeven ons nu in het Snaken territorium.'

Korte tijd later kwam de tunnel uit in een kleinere koepel, met nog twee tunnels op een derde van de wand aan weerszijden, een Y-sprong vormend. Bij de kruising stond een oude man met een lange stok in het voorbij drijvende afval te porren.

Langzaam begon Wiliam zijn zwaard te trekken, maar Robert stak zijn hand naar achteren om zijn vriend tegen te houden. 'Het is maar een oude vlotselaar, Rattenstaart Jack genaamd.'

'Vlotselaar?' fluisterde Jazhara.

'Die doorzoekt het vuil naar dingen van waarde. Je staat versteld van wat er hier nog wordt gevonden.' Langzaam liep Robert in het zicht. 'Goeiedag, Jack.'

De man keek om. 'Robbie, hoe is het mogelijk! Paar jaartjes geleden, zeg.'

Van dichterbij bleek de man van middelbare leeftijd, met afhangende schouders en mager. Zijn haar was viltig en vies, van onbestemde kleur. Hij had een wijkende kin en grote ogen, en die hield hij gevestigd op Robert en zijn twee metgezellen.

'De uitkijk aan het spelen, zie ik,' zei Robert, even grijnzend.

De man hield op met zogenaamd in het bezinksel prikken. 'Je kent het vak te goed, ouwe jongen.'

'Wat is er loos?'

'Moordpartijen en een zooitje maffe schatzoekers. Er zijn al wat jongens naar de tempels gebracht die een genezer nodig hadden. De Dievenheerbaan moet worden afgesloten, is er gezegd.'

'Dus dan zou ik eigenlijk om moeten keren en teruggaan.'

'Zelfs jij, ouwe jongen.' De man wees naar de andere twee tunnels. 'De zware jongens staan op wacht. Ga maar niet verder. Dat is het territorium van de Snaken. Die grote "ratten" daar maken gehakt van je.'

'Ook niet ter wille van vroeger?'

'Zelfs dat niet, Robbie, ouwe jongen. Je staat niet meer op de dodenlijst, heb ik gehoord, maar je behoort nog steeds niet tot de Lepe Broederschap, en als de Dievenheerbaan dicht is, mogen er alleen maar Snaken door.'

'Is er geen andere weg?' fluisterde Wiliam.

'Te lang,' antwoordde Robert. 'We zullen de lui die verderop staan moeten zien om te praten.'

'En als dat niet lukt?' vroeg Jazhara.

'Dan wordt het vechten,' zei Robert. Hij draaide zich weer om naar Jack. 'We zijn op zoek naar Lucas. Heb je iets van hem gehoord of gezien?'

'Hij houdt zich verstopt, jongen, hier ergens, maar ik kan je niet verder helpen.'

'En Beer?' vroeg Wiliam. 'Is daar nog bericht over?'

'Dat is nog's een stuk schorem,' zei Jack. 'Was hier een paar dagen geleden ergens naar op zoek. Heeft een paar jongens van kant gemaakt. We hebben hem op de dodenlijst gezet.'

'Ook door de kroon wordt hij gezocht,' zei Robert.

'Dat maakt de Snaken en de kroon nog geen vrienden, ouwe jongen,' wierp Jack tegen.

'Wie heeft er daarginds de leiding?' vroeg Robert.

'Bootsman Mace.'

Robert schudde zijn hoofd. Bootsman Mace was als matroos uit de Koninklijke Vloot gezet wegens diefstal en had zich bij de Snaken aangesloten om zijn talenten rendabeler aan te wenden. Het was een humeurige bullebak die Robert nooit had gemogen toen hij nog tot de Snaken had behoord. Hij was als een van de weinigen bevriend geweest met Lachebek Jaap, een zware jongen die door Robert was gedood wegens een mislukte aanslag op het leven van de prins.

'Dat wordt een flinke knokpartij,' zei Robert tegen zijn metgezellen.

'Niet per se, jongen, als je die legendarische slimheid van je gebruikt,' zei Rattenstaart Jack. 'Er is altijd wel iets om mee te onderhandelen.'

'Zoals?' vroeg Jazhara.

'Ga maar met Mace praten,' zei Jack, 'en als hij gaat dreigen, vraag je hem wie er aan zijn jongens heeft geknaagd. Dan wordt hij vanzelf nieuwsgierig.'

'Bedankt, Jack,' zei Robert en gaf zijn metgezellen een teken om verder te lopen. Ze namen de linkertunnel. Toen ze naar binnen liepen, liet Jack een schril gefluit horen.

'Wat was dat?' vroeg Wiliam.

'Jack, die voor zichzelf zorgt,' verklaarde Robert. 'Als hij geen alarm had geslagen, zouden de zware jongens denken dat hij met ons onder één hoedje speelde.'

Een korte afstand later bereikten ze een verbreding van de tunnel, en langs beide kanten van de muur stapten er mannen in zicht om het drietal te omsingelen. Ze waren met zijn zessen, allemaal bewapend. Vooraan stapte een grote man met grijs haar in het fakkellicht.

Even later glimlachte hij. Het was geen prettig gezicht. Stoppelige wangzakken hingen neer van een hoofd dat een maat te groot leek voor een mens. Zijn ogen leken eerder op die van een varken. Een klomp neus die menigmaal gebroken was geweest, vormde het meest opvallende kenmerk in zijn misvormde gezicht.

'Zo, Robbie de Hand,' zei de grote man, in zijn linkerhand slaand met de lange knuppel die hij in zijn rechter hield. 'Kwam jij een pak slaag halen, jongen?'

'Ik kwam om te praten, Mace.'

'Ik heb altijd al gevonden dat je te veel praat, ook toen je nog een van ons was, snot jong. Pak ze, jongens!' schreeuwde hij en zwaaide met zijn knuppel naar Roberts hoofd.