14 Vampier
De hemel verdonkerde.
Toen Robert en de anderen aan de zuidkant van het stadje kwamen, waar ze volgens Hilda de graftombe zouden vinden, verflauwde het licht.
'Het wordt donkerder,' zei Kendaric, zijn stem bijna trillend van angst.
'Bereid je maar voor op het ergste,' zei Solon. 'Ga er maar van uit dat die hufters weten dat we eraan komen.'
'Heeft jullie orde niet een of ander magisch gebedsding om dat soort wezens gewoon ... te laten verdwijnen?' vroeg Kendaric.
'Ha!' riep de monnik uit. 'Was dat maar zo, jochie. De enige orde met de macht om dat te doen, zijn de aanbidders van Lims-Kragma.'
Kendaric keek rond. 'Ik dacht dat die met deze wezens onder één hoedje speelden.'
'Nee, jongen,' zei Solon, weer met zwaarder accent vanwege de spanning van het moment. 'Dat zijn dienaren van de juiste orde der dingen, en ze verachten alles en iedereen die de wil van hun meesteres dwarsbomen. Die wezens van hier zijn voor haar dienaren een nog grotere gruwel dan voor ons. Daarom is het onze missie om hen naar haar toe te sturen, zodat zij die smeerlappen kan aanpakken.'
'Nou, dan is dit je kans,' zei Robert toen er een handvol wezens uit de schemering opdoken, te voorschijn komend van de dodenakker. Hij trok zijn zwaard en dolk, maar bleef lopen. 'Laat je niet te lang door hen ophouden. Als het klopt wat Hilda zei, is het met hen gedaan zodra we hun meester vinden en met hem hebben afgerekend.'
'Dus je wilt ons vertellen dat we ons dwars door die wezens heen moeten vechten, maar wel vlug een beetje graag?' vroeg Kendaric.
'Da' zei die toch, jochie,' reageerde Solon. Hij pakte zijn strijdhamer en liet hem trage rondjes voor zijn borst beschrijven. 'Gewoon een kop inrammen of een poot afhakken of zoiets, en doorlopen.'
Kendarics gezicht was bleek, maar hij deed zijn best vastberaden te kijken. 'Tuurlijk. Geen probleem.'
'Ik zorg wel voor deze eerste golf,' zei Jazhara. Ze liet haar staf dalen en de lucht knetterde van de energie. Er schoot een felle flits actinisch licht op, alsof er een bliksemstraal uit een fles was ontsnapt. De lichtbol stuiterde als een bal over de grond, en toen hij bij de voorste ondode neerkwam, splitste hij zich op in kleinere bollen, die stuk voor stuk met elektrische furie opvlamden om de vampieren in te kapselen. Verstijfd en jankend van pijn raakten ze door de knetterende energie verzengd tot ze roerloos op de grond bleven liggen.
Robert zette het op een lopen. 'We moeten snel zijn!' riep hij. 'Daar staat de crypte!'
In het midden van de kleine begraafplaats rees een stenen bouwwerk op, een klein mausoleum met een puntdak, de deuren geopend. Binnen zagen ze minstens zes marmeren katafalken, waarop stenen doodskisten rustten. 'Waarom hebben ze hun doden niet gewoon fatsoenlijk verbrand,' mopperde Kendaric, 'zoals in de rest van het Koninkrijk?'
'We zitten vlak bij Yabon,' verklaarde Solon. 'Begraven is hier nog steeds in trek.'
'Voor deze keer,' zei Jazhara, haar staf op de deur richtend, 'ben ik het met Kendaric eens.'
In de crypte, door een griezelige rode gloed verlicht, hielden zich achter de stenen doodskisten enkele gedaanten op. 'We zullen ons een weg naar binnen moeten vechten,' zei Robert.
Jazhara loste nog een energieschicht, en verscheidene wezens in de voorste rij verstijfden. Robert rende langs hen heen, maar hem werd de weg versperd door een potig ogende man met een bleke huid en een roodachtige gloed in zijn ogen. Achter hem ontwaarde Robert nog iemand, niet zo groot, maar hij straalde immense macht uit, en op slag begreep Robert dat dit de vampierenmeester was. 'Hij is het! Maak hem dood!'
De vampierenmeester lachte. 'Kind van smart, ik was al dood voordat jij werd geboren!'
De potige vampier haalde naar Robert uit, zijn vingers gekromd als klauwen. Robert probeerde de klap niet eens te pareren. In plaats daarvan dook hij onder de zwaai door, kwam overeind en schopte met zijn rechterbeen, zijn laars in de borst van de vampier plantend. Hij duwde, en de potige man werd achteruit geworpen, op het pad van de Heer der Vampieren. Meteen daarop stootte Robert toe om de op hem af komende vampierenmeester de kniepezen door te snijden, maar met verbazingwekkende snelheid sprong het wezen opzij. Ineens werd Robert bang. Geen enkel levend wezen hoorde zich zo snel te kunnen voortbewegen. Zijn vorige treffen met het bovennatuurlijke had hij als volstrekt onprettig ervaren, en zijn ene voordeel in die gevallen was steeds zijn combinatie van intuïtie en snelheid geweest. Hij had de vampierenmeester onschadelijk willen maken door zijn benen onder hem vandaan te maaien of hem anderszins te verwonden, en het dan aan Jazhara over te laten om hem met haar mystieke vuur te verbranden.
Nu zag hij in dat zijn plan geen kans van slagen had.
'Terug!' schreeuwde Robert. 'We moeten hen hierbinnen verbranden!'
Solon verbrijzelde de schedel van een vampier, en Kendaric wist een andere zodanig te verwonden dat die op afstand bleef.
Goed gebruik makend van haar staf liet Jazhara twee van de wezens struikelen, waardoor een derde over hen heen viel. Vervolgens kraakte ze hun schedels met haar staf, maar zoals ze al waren gewaarschuwd, dat hield de wezens alleen maar even tegen in plaats van blijvend letsel aan te richten.
Ze begonnen zich terug te trekken, waarbij Jazhara en Solon een pad voor Robert vrij probeerden te maken. Robert vocht tegen paniek. Hij moest achteruit weglopen van de twee op hem af komende vampieren, en de potige was inmiddels zo oplettend dat Robert hem niet nogmaals kon laten struikelen.
Robert waagde een blik over zijn schouder, wat hem bijna letterlijk de kop kostte. Alleen door uit te halen met zijn rapier wist hij de Heer der Vampieren terug te drijven.
Plotseling stormde Solon naar voren, met beide handen de strijdhamer omklemmend. Met een brede zwaai liet hij hem neerkomen op de borst van de potige vampier, die achteruit de lucht door vloog, tegen zijn meester aan.
De vampierenmeester werd gevloerd, maar opnieuw sprong hij met onnatuurlijk gemak en snelheid overeind, de andere vampier als een pop opzij smijtend. De potige vampier lag nu echter op de stenen vloer te kronkelen van pijn.
Deze onverwachtse tegenaanval gaf Robert de tijd om weg te springen door de deuropening van het kleine mausoleum. 'Sluit de deuren!' schreeuwde Robert. 'Jazhara, de fik erin!'
Jazhara richtte haar staf, en uit de punt schoot een guts groen vuur. Kendaric worstelde met de ene deur, terwijl Solon de andere moeiteloos dichtduwde.
Robert keek toe, en zijn ogen werden groot van ongeloof toen hij de vampierenmeester door de vlammen zag lopen, onaangetast.
Eindelijk sloegen de deuren dicht. Solon wierp zijn gewicht ertegenaan.
'We moeten ze barricaderen!' riep Robert.
Jazhara greep Kendaric bij de kraag van zijn tuniek en trok hem met zijn gezicht naar haar toe. 'Stenen!' schreeuwde ze, en de berger viel bijna om, zijn evenwicht op het laatste moment hervindend.
Ze renden naar een kleine zerk aan het hoofd van een graf, die ze samen uit de grond wisten te trekken. 'Bedankt wie u ook was' richtte Jazhara zich tot het nu naamloze graf, en samen met Kendaric sleepte ze de steen naar de mausoleumdeuren.
Robert en Solon drukten hun schouders tegen de deuren, die bol stonden van de onnatuurlijke kracht waarmee de vampierenmeester duwde. De ene na de andere grafsteen werd ertegenaan gestapeld, tot de deuren niet meer meegaven.
'Ik weet niet hoeveel tijd we hebben gewonnen,' zei Robert, buiten adem. 'Maar ik heb dat kreng dwars door jouw vuur heen zien lopen, Jazhara. Het deed hem niets.'
'Dan weet ik ook niet meer wat ik moet doen.'
'Misschien moet het per se natuurlijk vuur zijn,' opperde Kendaric. 'We kunnen een vuurtje bouwen, wat lappen in olie drenken, die aansteken en naar binnen gooien.'
'Ik geloof nooit dat dat iets zou uitmaken,' zei de magiër. Ze dacht na. 'Misschien kan Hilda ons vertellen wat we moeten doen.'
'Rennen jullie twee terug naar Hilda,' zei Solon, 'dan zorgen Kendaric en ik dat die deuren dicht blijven.' Als om deze uitspraak te onderstrepen, klonk er een doffe dreun uit de crypte. De deuren trilden en rammelden tegen de grafstenen. 'Maak voort!' spoorde Solon hen aan. 'Hij zal die stenen deuren niet kunnen bewegen, maar mettertijd zal hij ze best tot gruis kunnen verpulveren.'
Robert knikte en keek naar Jazhara, die eveneens knikte. Ze vertrokken op een holletje noordwaarts door het stadje in de richting van Weduwpunt.
Bijna ademloos bereikten ze de hut op het klif. Hilda hoorde hen al aankomen en kwam hen op de veranda tegemoet.
'Het gaat niet goed,' begreep ze al.
Robert schudde zijn hoofd en trachtte op adem te komen. Hij haalde diep adem en zei: 'De vampierenmeester gaat niet dood.'
'De Heer der Vampieren is moeilijk te verslaan,' zei Hilda. 'Maar een god is hij niet.'
'Hij brandt niet,' zei Jazhara.
'Aha!' reageerde de oude vrouwen keek bedachtzaam. 'Dan heeft hij zijn essentie ergens anders ondergebracht.'
Robert keek naar Jazhara, die hem even wezenloos aankeek. 'Dat begrijp ik niet,' zei ze tegen Hilda.
Het oude vrouwtje haalde haar schouders op. 'Ik ben ook geen deskundige op dat gebied. Dodenbezwering is de kwalijkste aller kunsten en dient te worden gemeden.' Ze zweeg even en voegde er toen aan toe: 'Maar je hoort wel eens wat.'
'Zoals?' vroeg Robert.
'Er wordt wel gezegd dat de dienaren van de duistere machten niet echt leven. Zelfs die arme zielen die door deze vampierenmeester gevangen worden gehouden, hebben nog een draad van leven in zich. Snij die draad door, en ze sterven,' legde Hilda uit. 'Maar enkele machtiger dienaren van het kwaad zijn zover gegaan om hun lichamen volstrekt van sterfelijkheid te ontdoen.'
'Hoe moeten we die dan vernietigen?' vroeg Jazhara.
'Zoek de zielkruik. Om een dergelijke macht te verkrijgen, moeten er offers worden gebracht, en wat met de ene hand wordt gewonnen,' - ze hield haar ene hand op - 'wordt met de andere verloren.' Ze stak haar andere hand uit. 'Om het lichaam onsterfelijk te maken, wordt de geest essentie elders in de buurt geplaatst. Vaak wordt hij door bezweringen beschermd of zodanig verstopt dat hij vrijwel niet kan worden gevonden.'
'Daar hebben we geen tijd voor,' zei Robert. 'Die Heer der Vampieren is sterk. Misschien is hij nu al de crypte uit en heeft hij Solon en Kendaric verslagen.'
'En als we Kendaric kwijt zijn... ' zei Jazhara.
Robert knikte grimmig. 'We hadden geen keus, we moesten hem wel bij Solon achterlaten. Maar we moeten opschieten.'
'Waar moeten we zoeken?' vroeg Jazhara. 'Bij de vampierenmeester in de crypte?'
Hilda schudde haar hoofd. 'Weinig kans. Hij zal hem hebben meegebracht en ergens veilig hebben opgeborgen zodra hij er was.'
'Waar is hij als eerste gezien?' vroeg Robert. 'De houthakkershut,' antwoordde Hilda.
'Dan gaan we daar kijken,' besloot Robert. 'Welke kant is het op?'
'Ren naar boer Altons boerderij en volg de weg die voor zijn huis langs loopt in oostelijke richting. Een mijl voorbij het laatste hek zie je een pad in de bossen, en nog een mijl verder staat het huisje van de houthakker. Maar pas op je tellen, want de Heer der Vampieren heeft beslist nog meer bondgenoten.'
Robert keek rond. 'Het is al bijna net zo donker als 's nachts. Hebt u een lantaren of een fakkel?'
De oude vrouw knikte. 'Een fakkel. Ik pak hem wel even.' Ze ging naar binnen en kwam even later terug met drie fakkels. Eentje brandde, de andere twee hield ze in de holte van haar arm. 'Dit is alles wat ik heb.'
Robert pakte de brandende, en Jazhara nam de andere twee over. 'Dat moet dan genoeg zijn,' zei Robert. 'Bedankt, Hilda, voor al uw hulp.'
'Geen dank verschuldigd.'
'Als alles achter de rug is, kom ik terug om u over Sterrewerf te vertellen,' zei Jazhara.
'Dan zal ik luisteren,' zei het oude vrouwtje.
Robert wierp nog een laatste blik op haar gerimpelde gezicht. 'Vaarwel,' riep hij, draaide zich om en rende terug naar het dorp, Jazhara vlak achter hem aan.
De oude vrouw keek hen na tot ze uit het zicht verdwenen en liep toen langzaam haar hut weer in.
Robert en Jazhara renden bijna aan één stuk door en hielden alleen even halt wanneer er gevaar kon dreigen. Via het stadje kwamen ze op de weg naar het oosten, die ze verlieten toen ze het aangegeven pad vonden.
Het woud was in duisternis gedompeld, alsof dag en nacht van plaats hadden geruild. Daarenboven stond er nu geen maan om het pad te verlichten, en de duisternis was zowel onnatuurlijk als onheilspellend. Het was een veelgebruikt pad, maar smal, en Robert moest de neiging bedwingen om bij ieder geluidje op te springen.
De dagvogels hadden hun gekwinkeleer gestaakt, maar het zachte fluiten van hun nachtelijke tegenhangers ontbrak eveneens. De lucht was onnatuurlijk stil, alsof de magie die de zon temperde tevens de wind beteugelde.
Plotseling werd de stille lucht verscheurd door gehuil in de verte, dat al gauw door andere kelen werd beantwoord.
'Wolven!' zei Robert.
'Opschieten,' riep Jazhara, en Robert zette zo'n hoog tempo in dat ze verwondingen riskeerden op het smalle pad.
Over een rotsachtige ondergrond tussen boomstammen door schietend, kwamen ze uiteindelijk op een open plek met een kleine hut. Vanuit de hut kwam een rode gloed, die door de spleten rondom de deur en het raampje ernaast sijpelde.
'Er is iemand binnen,' waarschuwde Robert.
'Er is iemand buiten,' wees Jazhara.
Van achter de hut doken vier gedaanten op, die allemaal doelbewust op Robert en Jazhara af liepen.
Jazhara bracht haar staf omlaag en weer schoot er een verblindende lichtflits uit de punt. De bladeren op de grond rookten waar de vuurbol langs stuiterde om zich op de vier gedaanten te werpen. De vampieren bleven doorlopen, maar hun lichamen stuiptrekten en sidderden onbeheerst.
'Ga jij naar binnen!' riep Jazhara. 'Ik reken wel met hen af.' Robert rende langs de trillende gedaanten, waarvan er twee op de grond waren gevallen en lagen te spartelen als vissen op het droge. Zonder veel vaart te minderen bracht hij zijn rechterbeen omhoog en schopte hard tegen de deur, die naar binnen toe openvloog.
Op een kruk zat een vrouw, schijnbaar zorgend voor een klein kind in een mandenwieg, maar zodra ze op Roberts binnenkomst omkeek, stond het vast dat ze een vampier was. Grauwend stond ze op van haar kruk en wierp zich op Robert, haar vingers tot klauwen gekromd en haar tanden ontbloot.
Robert sprong opzij en sneed haar kniepezen door. Krijsend van pijn en razernij viel ze op de vloer, en Robert sloeg haar in de hals. Zijn smalle kling ketste af op het bot, en op dat moment wou hij dat hij een zwaarder zwaard had gehad.
Hij trok de rapier los uit de hals van de vrouwen hakte in op haar uitgestrekte armen. Brullend trok ze zich terug, krabbelde achteruit en kwam overeind.
Toen ze stond, sprong Robert naar voren, zette zijn voet in haar buik en duwde haar naar buiten. Haar gewonde been liet haar in de steek, en toen ze achterover viel, zwaaide Robert met zijn fakkel en raakte de zoom van haar rok met de vlam, zodat die in brand vloog.
Enkele tellen later lag de vrouw over de grond te rollen in een poging de vlammen te doven. Robert richtte zijn aandacht op het interieur van de hut. Er stond niets in, behalve een tafeltje, de mandenwieg en een emmer bij de haard. Een bergplaats viel er zo gauw niet te bekennen, noch een kist of een andere plaats voor een belangrijk voorwerp als de zielkruik van een vampier.
Robert stapte naar voren en keek in de mandenwieg. Hij trok een grimas om wat hij zag: het lichaampje van een zuigeling. Het kind was duidelijk al geruime tijd dood, want zijn kleine lijfje was verschrompeld, de huid strak over de broze beenderen gespannen. Maar het walgelijkste was het rode licht dat uit dit lichaampje straalde.
Robert aarzelde, niet genegen het lijkje aan te raken. Toen, zich verzettend tegen zijn weerzin, bevoelde hij de buik van het kind. Zijn vinger stuitte op iets hards. Hij trok zijn dolk, slikte iets weg en sneed de zuigeling open. In de ribbenkast lag een grote robijnkleurige steen met een onaangenaam rood schijnsel te gloeien.
Robert moest twee ribjes breken om het ding eruit te halen. Tegen de tijd dat hij zover was, verscheen Jazhara in de deuropening. 'Ze zijn allemaal dood... ' Ze verstijfde, ontzet. 'Wat is dat?'
'Ik weet het niet zeker, maar volgens mij is dat kind de kruik.'
Jazhara staarde naar het rode juweel. 'Dan moet dat de zielsteen zijn,' peinsde ze. Ze sloot haar ogen, deed een bezwering en opende haar ogen weer. 'Er ligt een grote hoeveelheid magie in die steen besloten. En hij stinkt naar het kwaad.'
'Wat doen we ermee?'
'Mee naar buiten nemen.'
Het huilen van wolven klonk steeds dichterbij.
'Opschieten,' spoorde ze hem aan.
Robert gehoorzaamde bereidwillig.
Eenmaal buiten keek Jazhara rond. 'Daar!' Ze wees naar het werkschuurtje van de houthakker. In de hoek stond een kleine blaasbalg bij een smidse, waar gereedschap kon worden gerepareerd en geslepen. Ze zag meteen waar ze naar zocht. 'Leg die steen op dit aambeeld!' gebood ze.
Dat deed Robert.
Jazhara pakte een kleine ijzeren hamer en bracht hem omhoog. 'Wend je ogen af!'
Robert hoorde de hamer op het juweel neerkomen en kreeg kippenvel. Hij werd letterlijk ziek van een golf van energie en moest zich beheersen om niet over te geven. Vervolgens werd hij overspoeld door een gevoel van verlies en ontroostbaarheid, een nietigheid tot op het bot. Dat werd gevolgd door een vlaag van woede en razernij die zijn hart opjoeg en zijn ogen deed tranen.
Hij snakte naar adem en hoorde ook Jazhara naar adem snakken. Toen hij zijn ogen opendeed, zag hij dat zij haar misselijkheid niet had kunnen bedwingen.
Ondanks het lichte, desoriënterende gevoel in zijn hoofd trok het huilen van de naderende wolven zijn aandacht. Hij dwong zich tot concentratie.
Toen spatte de hemel aan stukken. Als door een rasterwerk van dunne lijntjes licht raakte de duisternis gebroken. Alsof er scherven van een kapotgeslagen raam van boven vielen, verdween de zwarte nacht. Het leek alsof er stukken donkere hemel naar beneden tuimelden, om op te lossen en te vervagen tot ijle mist alvorens op de boomtoppen rondom de open plek neer te dalen.
Achter iedere scherf scheen de helderheid van het daglicht.
Toen, abrupt, was het dag, klaarlichte dag.
Het gehuil van de wolventroep hield op, en de dagvogels begonnen te zingen.
'Dat had ik niet verwacht,' zei Jazhara.
'Nou, verwacht of niet, maar ik ben blij de zon weer te zien,' reageerde Robert. Hij keek in de richting van de vurige bol. 'Het is nauwelijks middag,' merkte hij op.
'Er is een hoop gebeurd. Kom, we moeten terug naar de begraafplaats om te zien wat er zich daar heeft afgespeeld.'
Ze renden terug naar het stadje en over de weg naar de begraafplaats. Onderweg zagen ze de dorpsbewoners uit hun ramen en deuren kijken, verbaasd en verrukt over het teruggekeerde daglicht. Een paar driestere lieden hadden zich al buiten gewaagd en keken elkaar nu aan alsof ze bevestiging zochten dat de situatie weer enigszins normaal aan het worden was.
Buiten adem en zwetend van de hitte van de zon bereikten ze de graftombe. Solon en Kendaric hielden de deuren van de crypte nog steeds geblokkeerd.
'Waar hebben jullie gezeten?' riep Kendaric uit.
'Jullie hebben iets gedaan,' begreep de monnik. 'Hierbinnen brak de complete waanzin uit, en toen viel de hemel boven ons aan duigen. Ik neem aan dat die twee dingen met elkaar te maken hadden?'
'We hebben de zielsteen gevonden en stukgeslagen,' verklaarde Jazhara.
'Ik dacht dat hij... dood zou gaan of zo wanneer we die steen kapotsloegen,' zei Robert.
'Ik heb niet veel verstand van dat soort dingen,' peinsde Jazhara. 'Misschien weet Hilda er meer over. Maar ik durf te wedden dat we hem nu op een of andere manier kunnen vernietigen, nu die steen kapot is.'
'Kunnen we hen daar niet gewoon opgesloten laten zitten tot ze zijn weggekwijnd?' vroeg Kendaric.
'Niet als hij de oorzaak is van het blokkeren van jouw bezwering.'
Met een berustende blik in de ogen keek Kendaric hem aan. Toen begon hij met het wegslepen van de eerste grafzerk van de stapel voor de cryptedeuren. 'Zou iemand mij misschien een handje willen helpen?'
'Eigenlijk niet,' zei Robert, maar hij begon toch met het oppakken van een andere steen.
'Hebben we al een plan?' vroeg Solon.
'We moeten een van de handen van de vampierenmeester afhakken,' bracht Jazhara hem in herinnering.
'We laten hem de deuren openmaken,' zei Robert. 'Ze houden niet van het licht, dus misschien verzwakt dat hen. Nog niet zo lang geleden ben ik een demon tegengekomen die zelfs verbrandde in het zonlicht. Misschien is dat met hen ook zo.'
'Met de gewone vampieren misschien wel,' zei Solon, zeulend met de volgende steen, 'maar ik vermoed dat de vampierenmeester het alleen maar een beetje vervelend vindt.'
'Misschien kunnen we hen één voor één doodmaken als ze naar buiten komen,' opperde Kendaric. Een paar el verderop liet hij een zerk vallen en kwam terug om er nog een te halen.
De deur begon te bewegen onder het gewicht van de vampieren binnen. 'We kunnen hen niet verbranden,' zei Jazhara. 'Of in ieder geval de leider niet. We hebben zijn hand nodig.'
'Misschien kunnen we hem zover krijgen dat hij die naar buiten steekt,' bedacht Kendaric. 'Dan hakken we hem af en zetten het op een lopen.'
Solon grinnikte. 'We kraken schedels en snijden halzen. Zo simpel is het.'
Robert stapte achteruit toen de deuren naar buiten begonnen te draaien. 'Ja, zo simpel is het.' Plots zwaaiden de deuren wijd open en werd hij door twee gedaanten besprongen. 'Maar daarmee nog lang niet gemakkelijk!'
De eerste vampier die onverwachts het daglicht in strompelde, werd door een zwiepslag van Roberts rapier in de keel getroffen. Zodra de zon het wezen raakte, sloeg zijn huid zwart uit en begon hij te janken van de pijn.
De tweede vampier draaide zich om en probeerde terug de crypte in te vluchten, maar werd weer naar buiten geduwd door de twee die achter hem aan kwamen. Solon maaide om zich heen met zijn strijdhamer en sloeg eerst de ene opzij en vervolgens de andere.
Jazhara sloeg omlaag met de ijzeren punt van haar staf, en al gauw lagen er drie lijken te roken in het zonlicht. Robert tuurde het donker van de crypte in. Door de felle zon was het interieur donker en schimmig. Er scheen niets te bewegen.
'Ik denk dat we naar binnen moeten om hem te gaan halen,' zei Robert zachtjes. Hij keek Kendaric aan en knikte naar diens zwaard. 'Jij hebt als enige een kling die geschikt is om hem de kop af te houwen. Als wij hem tegen de grond drukken, doe dan een beetje je best om mij of Solon niet te raken als je bezig bent.'
Kendaric werd bleek, maar hij knikte.
Daarop keek Robert naar Jazhara en trok een wenkbrauw op. Weer richtte hij zich tot Kendaric. 'Mocht zij zich gedwongen zien om hem in brand te steken, sta jij dan klaar om in te springen en een hand af te hakken.'
Met de rug van zijn mouw veegde Kendaric het zweet van zijn bovenlip. 'Welke hand?'
'Maakt niet veel uit, denk ik.' Robert knikte eenmaal naar Solon en allebei stormden ze de crypte in. Ze renden naar binnen, aan weerszijden van een in het midden geplaatste katafalk, de ogen schietend van links naar rechts.
Drie rijen drie katafalken besloegen de vloer van de crypte, en achter één ervan school de Heer der Vampieren. Toen Robert bij de tweede rij kwam, kreeg hij een voorgevoel. 'Solon, boven je!' schreeuwde hij.
Nauwelijks keek de monnik omhoog of er viel een zwarte vorm uit de punt van het dak. Roberts waarschuwing was Solons redding. Snel reagerend draaide hij zich om en zwaaide met zijn strijdhamer, de Heer der Vampieren de ribben brekend.
De vampierenmeester vloog door het mausoleum en sloeg tegen de muur bij Robert, die toestootte met zijn rapier om het wezen aan de grond te nagelen, maar met bovennatuurlijke snelheid kwam het wezen overeind, vlak langs Roberts zwaard heen.
Een tweede vampier liet zich naar beneden vallen, en plots werd Robert tegen de grond gedrukt. Terwijl de stank van verrotting een aanslag op zijn reukorgaan deed, moest hij het opnemen tegen de kracht en het gewicht van de twee vampieren. 'Solon!' schreeuwde hij.
Met twee grote stappen was de sterke monnik bij het worstelende drietal op de grond, greep een van de wezens bij de kraag van zijn tuniek en slingerde hem naar de deur. De vampier schoof het daglicht in en begon te krijsen van ellende.
Kendaric stapte naar voren en met een zo hard mogelijke klap hieuw hij het hoofd van het monster eraf.
'Bukken!' riep Jazhara.
Meteen dook Solon ineen. Jazhara wees met haar staf omhoog en loste een vlaag van groen vuur. De vlammen dansten over het stenen plafond en er vielen nog twee vampieren, kronkelend en brandend.
Robert bleek te kampen met de sterkste vijand waarmee hij ooit had moeten worstelen. De Heer der Vampieren was slechts zo groot als een lange volwassene, maar met zijn handen greep hij Roberts kin en draaide zijn hoofd even makkelijk als Robert met dat van een kind zou hebben gedaan. Hoe hij zich ook inspande, hij kon geen weerstand bieden. Zijn nekspieren leken los te worden gescheurd, en wanhopig trachtte hij zijn hoofd naar zijn vijand gedraaid te houden. Vanuit zijn ooghoek zag hij de slagtanden van het monster en met afgrijzen besefte hij dat die op het punt stond hem de keel af te bijten.
Verwoed probeerde hij te schokken met zijn lichaam om zichzelf een moment van vrijheid te gunnen, maar de vampierenmeester had de kracht van drie man. Toen zag hij Solon achter de vampier verschijnen. De sterke monnik greep het monster bij de lange golvende haren en trok zijn hoofd naar achteren. 'Ogen dicht!' hoorde Robert Jazhara schreeuwen.
Met een harde stoot stak Jazhara de punt van haar staf recht in de mond van de vampierenmeester. Hij sperde zijn ogen wijd open van verbazing en versteende een ogenblik, schijnbaar versteld van deze onverwachte aanval.
Toen sprak Jazhara een korte zin en barstte er energie los uit de punt van haar staf. Rond het hoofd van het wezen dansten witte vlammen, en er steeg een stank op van verbrand vlees.
Jankend en brullend kwam de Heer der Vampieren overeind, en Jazhara trok haar staf los. Zodra het gewicht van hem af werd gehaald, krabbelde Robert achteruit.
Kendaric kwam aangerend. Met een welgemikte slag zette hij zijn gewicht achter zijn zwaard, en in één enkele beweging scheidde hij het hoofd van de vampierenmeester van de romp. Het lichaam van de Heer der Vampieren viel neer als een blok.
Kendaric keek alsof hij ging overgeven.
'Bedankt,' zei Robert, 'jullie allemaal.' Hij keek naar Kendaric. 'Snij zijn hand af.'
Kendaric schudde zijn hoofd en hield Robert het gevest van zijn zwaard voor.
'Doe jij het maar, als je het niet erg vindt. Ik geloof niet dat ik het nog in me heb.' Toen rolden zijn ogen omhoog in zijn hoofd en viel hij in katzwijm op de grond.
Later die middag maakten ze het zich gemakkelijk in de herberg. Genietend van een bitter, verfrissend biertje deed Robert zijn best de pijn in zijn verwrongen nek te negeren.
'En nu?' vroeg Kendaric, nog steeds beschaamd omdat hij was flauwgevallen.
'Wachten tot morgenochtend,' zei Robert. 'We zijn allemaal moe en aan rust toe. Zodra het licht wordt, gaan we dat schip proberen te lichten. Als het mislukt, heeft Hilda gelijk en was het niet de Heer der Vampieren, maar iets in die tempel.'
'Hoe staat het met versterking?' vroeg Kendaric.
'Morgen laat ik het garnizoen in Molenaarsrust waarschuwen. Dan zijn ze over twee dagen hier.'
'Wachten we daarop?' vroeg Solon.
'Nee, we gaan die oude tempel verkennen. Dat soort dingen heb ik al een paar keer eerder gedaan. Waarschijnlijk is er niemand daar, want anders zou iemand uit het dorp iets hebben gezien voordat hier de problemen losbarstten.'
Jazhara nam een slokje van haar bier. 'Twee dingen baren me nog steeds zorgen.'
Robert knikte. 'Wie zit hier achter?'
'Ja,' zei de magiër. 'Het is duidelijk dat iemand dit gebied geïsoleerd wil houden om zijn ondergeschikten de schat te laten ophalen.' Ze keek rond om zich ervan te vergewissen dat de plaatselijke bezoekers van de herberg haar niet konden horen. 'De Traan,' zei ze zachtjes.
'En het andere dat u zorgen baart, vrouwe?' vroeg Solon.
'Waar zijn Wiliam en de Krondoriaanse Wacht?' zei Jazhara.
Robert begreep de dubbele verwijzing meteen, want al zouden Solon en Kendaric aannemen dat ze zich afvroeg waar Beer zich bevond, hij wist dat ze ook ongerust was over Wiliams veiligheid.
Nadenkend over die twee kwesties dronk Robert van zijn bier en besefte dat hij daar net zo bezorgd over was als Jazhara.